bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Noorwegens Letterkunde in de Negentiende Eeuw by Boer R C Richard Constant

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 175 lines and 52892 words, and 4 pages

VOLKSUNIVERSITEITS BIBLIOTHEEK

HAARLEM

DE ERVEN F. BOHN

NOORWEGENS LETTERKUNDE IN DE NEGENTIENDE EEUW

DOOR

DR. R.C. BOER Hoogleeraar te Amsterdam

HAARLEM DE ERVEN F. BOHN 1922

INHOUD.

Voorbericht

Uitgaven en litteratuur

Register van auteurs

VOORBERICHT.

Deze korte schildering van Noorwegens letterkunde in de 19e eeuw begint met het optreden van Wergeland en Welhaven. Wat daaraan voorafgaat, is slechts een tot inleiding dienende schets van den toestand in de voorafgaande jaren. De hoofdnadruk is gelegd op de romantiek en op het chronologisch zich daarbij aansluitende realisme. Als grens omlaag geldt ongeveer het slot der eeuw. Over het algemeen heb ik er van afgezien, verder te gaan, zoowel met het oog op den omvang, dien het werk niet te buiten mag gaan, als op de moeilijkheid, om tijdgenooten historisch te behandelen en hun een plaats aan te wijzen. Bij een paar schrijvers werd op grond van de beteekenis, die zij reeds voor een vroegere periode hebben, en die aanleiding gaf tot eene breedere behandeling, dan aan allen kan ten deel vallen, ook in het chronologische een uitzondering gemaakt. Omgekeerd konden vele schrijvers, die wel v??r 1900 debuteerden, maar wier belangrijkste werk in een jongere periode valt, niet besproken worden. Ook voor het overige heb ik mij tot het doen eener--niet al te enge--keuze moeten bepalen en aan vele schrijvers, die wel eene breedere behandeling verdienden, toch slechts een geringe plaatsruimte kunnen inruimen. Dit was noodig, zouden de hoofdpersonen althans eenigszins tot hun recht komen.

HET ONTWAKEN DER NATIONALE LETTERKUNDE.

In de periode, die op 1814 volgde, was het geestelijk leven in Noorwegen aan eene diepe depressie ten prooi. E?n ding was er, dat met recht de geheele aandacht van alle menschen, die tot geestelijken arbeid in staat waren, in beslag nam--de inrichting van den nieuwen staat en van zijne organen. De politiek en de oeconomische zorgen hielden de algemeene aandacht in spanning; wat daarbuiten lag, kon niet op meer dan voorbijgaande belangstelling aanspraak maken.

De vier eeuwen, die teruglagen, waren niet gunstig geweest voor de ontwikkeling van een zelfstandig geestelijk leven. Volkomen stagnatie had er niet geheerscht. De Deensche koning regeerde ook over Noorwegen, en de omstandigheden dier tijden hadden meegebracht, dat Noorwegen ongeveer in de positie van eene Deensche provincie verkeerde. Het land nam deel aan het leven van Denemarken, ook op het gebied van kunst en wetenschap. De ambtenaren-stand was voor een niet gering deel Deensch van oorsprong; een gevolg daarvan was de invoering van het Deensch als offici?ele taal geweest. De nauwe verwantschap van de talen der beide landen bracht mee, dat dit proces betrekkelijk gemakkelijk was verloopen; zij bracht ook mee, dat het Deensch in Noorwegen zich in sommige opzichten aan de landstaal had aangepast. De uitspraak en het accent waren Noorweegsch, en de vreemde families hadden zich in den loop der tijden in die mate aan de oorspronkelijke ingezetenen geassimileerd, dat er geen sprake meer was van twee?rlei bevolking. Het was trouwens een wederzijdsch assimilatieproces geweest; de stadsbevolking, met name het ontwikkelde deel daarvan, had ook veel van de vreemdelingen overgenomen, en de kloof tusschen stad en platteland was daardoor dieper geworden, dan zij onder meer gewone omstandigheden pleegt te zijn.

Zoodoende bestond er slechts weinig geestelijke gemeenschap tusschen stad en land, waarbij het gewestelijk verschil een grootere rol speelde dan het standsverschil, ofschoon ook dit natuurlijk wel zijne beteekenis had. Voor de plattelandsbevolking beteekende dit een ophouden van het litteraire leven en een verval van de taal. Aan zich zelf overgelaten, bewaarde het volk zijn schatten aan volksliederen, sprookjes, locale sagen, die uit de middeleeuwen waren overgeleverd, maar deze dingen voerden een poover bestaan in mondelinge overlevering; pas in den loop der 19e eeuw zouden zij onder den invloed van nieuwe gedachten opgezocht en algemeen bekend gemaakt worden; de achttiende eeuw droeg nauwelijks eenige kennis van hun bestaan. En daar de Deensche taal het voertuig was ook voor het schoolonderwijs en den kerkdienst, accentueerde zich in de taal van het platteland bij gebrek aan vereenigingspunt het onderscheid der dialecten. Dit kan er toe hebben meegewerkt, dat het voor bewoners van ver uiteenliggende landstreken zelfs moeilijk werd, elkander te verstaan.

Eene letterkunde kon dus alleen bloeien in de eenige taal, die eene eenheid vertegenwoordigde, en die ook de taal van het meest ontwikkelde deel der bevolking was, het Deensch, zooals het in Noorwegen gesproken werd, het later, zoo genoemde Noorsch-Deensch. Zooals die taal geschreven werd, was zij van het Deensche Deensch nauwelijks te onderscheiden. Een Noorweegsch schrijver mocht soms in meer of minder mate woorden en uitdrukkingen bezigen, die in Denemarken niet gebruikelijk waren; dit waren provincialismen, die toch niet aan de taal een zeer bijzonder karakter gaven.

Deze stand van zaken was natuurlijk voor de zelfstandigheid der Noorweegsche cultuur niet bevorderlijk. Maar aan de andere zijde won Noorwegen er ook iets bij. In plaats van den directen samenhang met de minder ontwikkelde volksklasse,--een samenhang, die in dien tijd toch niet heel veel kon beteekenen--, trad een samenhang met Denemarken, dat geographisch zooveel gunstiger gelegen was en zooveel meer van de algemeen Europeesche cultuur had opgenomen. Zoolang een nationale tegenstelling, die een vruchtbare samenwerking tegenhoudt, niet gevoeld werd, kon Noorwegen uit Denemarken vele impulsen ontvangen, en bovendien bood Denemarken aan begaafde mannen uit Noorwegen de gelegenheid, niet slechts om hun talenten te ontwikkelen, maar ook om die tot hun recht te laten komen. Noorweegsche jongelieden studeerden in Kopenhagen, Deensche kunstenaars hielden zich in Noorwegen op, en onder de dichters der periode van Deensch-Noorsche gemeenschap zijn vele Noormannen. De grondlegger der nieuwe Deensche letterkunde, Holberg, was uit Bergen afkomstig, en onder de Noorsche dichters uit het slot der 18e eeuw zijn er, die voor Deensche tijdgenooten volstrekt niet onderdeden.

De eenheid van taal met Denemarken was ook gunstig voor de boekenmarkt. Ongetwijfeld was het debiet, dat een Noorweegsch schrijver bij het beschaafde Deensche publiek wachten kon, grooter dan het geval zou geweest zijn bij de onontwikkelde massa in zijn eigen land, ook indien er in het geheel geen verschil in taal had bestaan. In een tijd, waarin nog betrekkelijk weinig gelezen werd, had deze omstandigheid voor een klein land geen geringe beteekenis.

Sedert 1814 is plotseling de geheele toestand veranderd. De band met Denemarken is afgebroken, en daarmee is stagnatie ingetreden. Want het was door Denemarken, dat Noorwegen tot nu toe in contact stond met de wereld daarbuiten. Nu is de geestelijke toevoer afgesneden, en het land is op zich zelf aangewezen. Geen wonder, dat de bron aanvankelijk geheel schijnt uit te drogen. Er heeft een concentratie van krachten plaats, die noodig is, om de geweldige taak, die het Noorsche volk op zich nam, het vormen, niet slechts van een nieuwen staat, maar ook van een nieuw volk, dat ook in het geestelijke zich onafhankelijk toont, te volbrengen.

FOOTNOTES:

Omstreeks 1830 komt er verandering, en wel, zooals in dit land van nevel met plotseling doorbrekende zonnestralen zoo dikwijls gebeurd is, als met een tooverslag. Een tweetal dichters treedt op en vervult stad en land--maar toch vooral de stad--met rumoer. Het is treffend, dat wij bij deze eerste vlucht omhoog, die de nieuwe Noorsche litteratuur maakt, een tegenstelling ontmoeten, die wel in den hierboven beschreven toestand haar oorsprong heeft, maar die toch onder wisselenden vorm ook later tot uitdrukking komt, een tegenstelling tusschen tevredenheid met hetgeen verkregen is, en ontevredenheid met hetgeen men mist, tusschen nationale zelfgenoegzaamheid en verlangen naar internationale gemeenschap, tusschen democratische volheid van gemoed en aristocratische fijnheid van geest, tusschen een jubelend optimisme en een religieus getint pessimisme, tusschen een gedragen worden door den algemeenen stroom en een verzet tegen den tijdgeest, gepaard met den moed, om alleen te staan. Het is de tegenstelling Wergeland--Welhaven.

Henrik Wergeland werd in 1808 geboren en stierf in 1844. Hij is dus niet meer dan 36 jaar oud geworden. In dien korten leeftijd heeft hij eene productiviteit ontwikkeld, die ook bij een man, die het dubbele aantal jaren geleefd had, groot zou mogen worden genoemd. Een deel van zijn jeugd bracht hij door te Eidsvold, op de plaats, waar de grondwet tot stand was gekomen. In het huis van zijn vader, een nationalistisch predikant, een man van beteekenis, die ook bij de gebeurtenissen van 1814 een rol gespeeld had, groeide de jongen op in een milieu, waar de herinnering aan dat jaar hoog gehouden werd, en dit milieu heeft een stempel op zijn karakter en op zijn werken gezet. Op jeugdigen leeftijd kwam hij naar Kristiania en genoot daar terstond eene bijna volledige vrijheid, en van die vrijheid maakte hij al het gebruik, dat levendige, opgewonden jonge menschen van vrijheid plegen te maken. Vroeg onderscheidde hij zich door grooten aanleg in verschillende richtingen, maar niet door bijzonderen ijver, allerminst voor zijn studievak, de theologie. Zijn studie heeft hij ten einde gebracht, maar hij is niet in kerkelijken dienst getreden. In 1839 werd hij bureauchef aan het rijksarchief, welke betrekking hij tot zijn dood, vijf jaar later, bekleedde. Een korten tijd heeft hij door de redactie van een courant aan de actieve politiek deelgenomen.

Dit werk is een vrucht der Juli-revolutie. Dit is niet z?? te verstaan, dat het zijn stof aan de revolutie zou ontleenen. Integendeel, de stof had Wergeland reeds jaren bezig gehouden, maar de denkbeelden zijn die van den tijd, en de gebeurtenissen van 1830 hebben het gedicht van meer dan 700 bladzijden doen rijpen. Toen Wergeland eenmaal was begonnen te schrijven, ging het met een verbazende snelheid voort; het manuscript van het begin ging naar de drukkerij, terwijl de dichter bezig was met de volgende vellen.

Eigenaardig is de vroege rijpheid van Wergeland. Zijn levens- en wereldopvatting is, gelijk Gerard Gran opmerkt, met het schrijven van dit gedicht gevormd. Later verbreedt hij zich, hij gaat ook in het formeele vooruit; hij bemoeit zich met allerlei zaken, maar zijn persoonlijkheid behoudt het karakter, dat zich hier vertoont.

De bedoeling van het dramatisch gedicht is eene allegorisch-philosophische. Er wordt gebruik gemaakt van bijbelsche overleveringen en van historie, maar de fantasie speelt een hoofdrol. Wanneer de aarde geschapen is en bevolkt met het eerste menschenpaar, komen een paar geesten van verre werelden, die reeds een lange ontwikkeling doorgemaakt hebben, en begeven zich in de lichamen dezer nog dierlijke menschen. Daardoor is de mensch een mengsel van dierlijkheid en goddelijkheid, en de geschiedenis bestaat in den strijd van deze twee naturen. In gruweldaden van heerschers openbaart zich de dierlijke natuur, in Jezus' leven behaalt voor het eerst het goddelijke een volkomen overwinning, en datzelfde geschiedt volgens den dichter telkens, wanneer de menschheid tegen despoten opstaat. De revolutie is daarom een overwinning van het goddelijk beginsel. Het boek wordt daarom ook door den dichter een "bijbel der republikeinen" genoemd.

Vraagt men naar de beteekenis van het werk, dan dient men te onderscheiden tusschen dat, wat het voor de wereldlitteratuur beteekent, en wat het voor Noorwegen geweest is. Nieuwe gedachten heeft het aan de menschheid niet gegeven, en de onbeholpen vorm heeft ook niet bijgedragen, om het buiten 's lands grenzen bekend en geliefd te maken. Maar voor Noorwegen was vooreerst reeds dit een gebeurtenis, dat een gedicht van zulk een omvang verscheen. En het genre was nieuw, en de gedachten waren in den geest van den tijd. Ook sprak geestdrift uit iedere bladzijde. Wel waren de lofzangers talrijker dan de lezers--Wergeland wordt nog steeds weinig gelezen--, maar de heftige toon, die tegen potentaten werd aangeslagen, won voor het boek toch vele vrienden, en de kritiek, die onverwacht op zeer mondigen toon tegen het gedicht optrad, en waarover hieronder meer zal gezegd worden, maakte het tot een evenement, tot een voorwerp van strijd. Reeds dit, dat er strijd over een litteratuurwerk werd gevoerd, was een novum.

In de volgende jaren heeft Wergeland buitengewoon veel geschreven, een groot aantal lyrische gedichten, verder gedichten in dramatischen vorm , vertellingen in verzen , verhandelingen over politiek, geschiedenis , moraal, taalhervorming en vele andere zaken. Naarmate hij eenigszins tot rust komt, geraakt hij ook tot grooter helderheid, en hij heeft dingen geschreven, die men thans nog met een niet uitsluitend historisch doel kan lezen. Zijn beteekenis is echter niet alleen in zijn geschriften gelegen, maar ook in zijn leven met zijn volk en zijn rustelooze werkzaamheid voor algemeene belangen, als daar waren, verlichting, uitbreiding van vrijzinnige denkbeelden, ook practische verbeteringen, bij voorbeeld de emancipatie der Joden. Het werk voor verlichting hangt samen met de houding, die hij en zijn geestverwanten tegenover den boerenstand aannamen. Door de vrijzinnige staatsinrichting van 1814 waren de boeren geroepen om regeerders te worden, maar de Noorweegsche boerenstand was een in onwetendheid verzonken menigte; het was noodig, haar kennis bij te brengen, om haar in staat te stellen, werkelijk de taak op zich te nemen, die voorloopig nog slechts in naam de hare was. Zooveel hij kon, heeft Wergeland dit doel gediend. Een korten tijd heeft hij de smart der impopulariteit gevoeld; het was, toen hij in het jaar 1838 een jaargeld aannam van Carl Johan,--inderdaad een inconsequente handelwijze voor den dichter van een bijbel der revolutiemannen, die gewoon was op "tyrannen" af te geven. Zijn vijanden hebben hem om die reden streng veroordeeld, en hij verloor bij die gelegenheid ook vele vrienden. Maar allengs verbeterde de stemming weer, en toen hij stierf, werd zijn dood gevoeld als een nationaal verlies.

Het verschijnen van Wergelands hierboven besproken gedicht gaf aanleiding tot het eerste optreden van zijn tijdgenoot en antipode Welhaven. Welhaven was in Bergen geboren en stamde uit eene aristocratische ambtenarenfamilie, die de verbinding met Denemarken en de Deensche cultuur had aangehouden. Zijne moeder was een nicht van den Deenschen dichter P.A. Heiberg, den vader van den dichter-philosoof J.L. Heiberg. Met deze beiden, vader en zoon, had Welhaven de polemische gave gemeen. Als student behoorde Welhaven tot een clique rustige jonge menschen met aesthetische neigingen; het lawaai dat de Noorsche patriotten maakten, was dezen menschen een doorn in het oog. Men uitte zijn patriottisme door een eeuwig bluffen op de bijzondere qualiteiten van den Noorweegschen "odelsbonde" , en daarmee ging een smalen gepaard op wat vreemd, vooral op wat Deensch was. In de politiek was Zweden de b?te noire geworden; in zaken van cultuur was het nog steeds Denemarken.

Zoowel in de beheersching van taal en metrum, als in den gedachtengang herkent men den voorlooper van Ibsen. Een somber beeld van Noorwegen krijgen wij hier te zien, een gansch andere schildering, dan die, welke de patriotten gewend waren te geven. Groot en sterk is het land, krachtig en dreigend verheffen de rotsen zich uit zee en nevel. Maar tusschen die rotsen zijn plekken, door de natuur begunstigd en rijk gemaakt. Hoe staat het nu met de bewoners? Heeft het volk oog voor de schoonheid der natuur? Neen, zijn geheele belangstelling is bij de zorg voor den dag van morgen, bij visch, bij vee, bij planken. Geen vleugelslag, geen zang, geen verheffing. De dichter bezoekt in gedachte de verschillende steden van het land: Kristiania, Kristiansand, Bergen, Trondhjem;--nergens vindt hij een spoor van geestelijk leven. Wat hij wel vindt, is bluf. Men bluft op de voorvaderen, maar wat helpen al die groote herinneringen, wanneer zij niet tot eigen daden aansporen? En welken zin heeft voorts het geschreeuw der ultra-noorsche patriotten om vrijheid? Dat is slechts een naschreeuwen van hetgeen in groote landen geroepen wordt. Doch men vergeet, dat ginds, in die landen, iets is, om tegen te vechten; daar is dwingelandij en er is dus grond voor krijgsgeschreeuw. In Noorwegen echter bezit men alle burgerlijke vrijheid, die denkbaar is. Wat hier ontbreekt, is de vrijheid des geestes, de wil om te luisteren naar betere klanken dan dat zinnelooze gebrul. De schreeuwers regeeren; de overigen gaan ongestoord voort, zich alleen om eten en drinken te bekommeren. Slechts in de hoop, dat eenmaal daad zal worden, wat nu woorden zijn, zoekt de dichter troost. Adeldom verplicht. De hooge Saga vliegt over de bergen en fjorden met haar waarschuwend woord, waarover het volk zich verwondert:

"Din Hjemstavn, Bonde! er en heilig Jord; hvad Norge var, det maa han engang vorde paa Land, paa B?lge og i Folkerang."

Voor het hedendaagsche Noorwegen behoort de strijd tusschen Wergeland en Welhaven altijd nog eenigszins tot den strijd van den dag. In de uitvoerigste "Literaturhistorie" van Noorwegen van Henrik Jaeger kan men het verwijt aan Welhaven lezen, dat hij zijn tijd niet begreep, dat de groote dingen, die om hem heen gebeurden, hem koud lieten. En ongetwijfeld is dit waar, dat de politieke ontwikkeling, die Noorwegen in de 19e eeuw heeft doorgemaakt, en de volkomen afscheiding van Zweden nauwer samenhangen met de dingen, waarvoor Wergeland ijverde, dan met de kritiek van Welhaven. Maar een dichter, die tegen den tijdgeest opkomt, is niet altijd een achterblijver of een slechte verstaander, en zeker is het, dat zonder de zelfkritiek, waartoe Welhaven aanspoort, op den duur evenmin resultaten, ook politieke, zouden bereikt zijn dan zonder het sterke, maar tot bravade geneigde enthousiasme van Wergeland. Voor de latere litteratuur zijn beiden baanbrekers geweest. En de beide typen zijn in Noorwegen inheemsch. De veelzijdigheid en de vruchtbare fantasie van Wergeland, en ook zijn behoefte, om aanvoerder van eene massa te zijn, vinden wij terug bij Bj?rnson; het scherpe verstand, de vlijmende spot, het pessimisme, de voortreffelijke versificatie van Welhaven keeren bij Ibsen weder. En gelijk Bj?rnson ook in zijn patriottische zelfvoldaanheid op Wergeland gelijkt, zoo zijn Ibsen's afkeer van grootspraak zonder daden en zijn sympathie voor Denemarken verwant met gelijke trekken bij Welhaven.

Voor de taal hebben beide dichters verdiensten. Karakteristiek voor Wergeland is zijn voorliefde voor Noorsche woorden. Hij zet een der eerste stappen op den weg der vernoorsching van de rijkstaal, in zijn verhandeling van 1835 over Noorsche taalhervorming, en de practijk tracht hij daarbij aan te passen. De taal van Welhaven is Deensch als die der vorige periode. Maar in meesterschap over den vorm wint hij het verre van Wergeland. Zijn kritische geest liet hem niet alleen bij de gebreken van anderen stilstaan; hij was ook niet snel tevreden met zich zelf; hij werkte lang aan zijn gedichten en liet ze niet drukken, wanneer zij maar half af waren.

Welhavens hekeldicht is uit eene reine bron voortgekomen; het is door verontwaardiging ingegeven. De satyrische ader had hij, maar zij vloeide slechts, wanneer de daartoe noodige stemming gewekt was. Hij had ook eene andere zijde. Wanneer zijn spotzucht niet gaande gemaakt werd, was hij zachtmoedig en tot melancholie geneigd. Deze zijden van zijn karakter komen vooral op den voorgrond in zijne productie gedurende eene volgende periode en onder den invloed van nieuwe gedachtenstroomingen.

FOOTNOTES:

ROMANTIEK.

Omstreeks 1840 breekt voor de Noorweegsche po?zie eene bloeiperiode aan. Het is de romantiek, die haar intocht houdt. De vorige periode leefde in denkbeelden, die stamden uit het tijdvak der verlichting en der Fransche revolutie. Zij waren naar Noorwegen overgebracht en hadden daar een patriotsche tint gekregen, maar zij verloochenden toch hun oorsprong niet. Men sprak veel van de rechten van het volk, maar van hetgeen in het volk zelf omging, droeg men toch geen kennis. Hierboven werd er reeds op gewezen, dat de 'odelsbonde' wel geroepen geacht werd, om te regeeren, maar dat men tegelijk overtuigd was van zijne diepe onwetendheid. Deze te overwinnen was de eerste taak van wie het met de toekomst van land en volk goed meende. Maar nu werd dit anders. De romantiek vlucht uit de wereld naar den eenvoud en de stilte der natuur, en daar ontdekt zij den boer, niet als nieuwen of toekomstigen machthebber, maar als drager van oude tradities, die in haar oogen, juist doordat hij met de cultuur niet in aanraking geweest is, een frischheid en oorspronkelijkheid bezit, waaraan op het gegeven oogenblik v??r alles behoefte bestaat. Nu wordt deze partij de nationale; wat zij op het platteland in vertellingen en volksgeloof vindt, dat zijn de krachten, die in het eigen volk leven, terwijl de denkbeelden, die onder de vorige generatie het meest op den voorgrond traden, uit Frankrijk ge?mporteerd waren, en dus voor vreemd goed golden. Op deze wijze werden de hekken van het patriottisme verhangen.

De belangstelling in volksoverleveringen was toch niet in Noorwegen zelfstandig ontstaan. Het was een beweging, die over Europa gegaan was en zelfs zeer laat Noorwegen bereikte. In Engeland was zij in de tweede helft der achttiende eeuw begonnen; daarna was zij naar Duitschland gekomen, waar men de zaak grondig had opgevat. Herder was begonnen met studi?n over volkspo?zie; deze hadden tijdgenooten aanleiding gegeven, om ?f de stof te gebruiken in eigen gedichten, ?f den toon van het volkslied aan te slaan. Daarop waren de verzamelaars gekomen, die niet de stof gebruikten voor vrije bewerkingen, maar den nadruk legden op getrouwe weergave van het overgeleverde . In het begin der eeuw bereikt de beweging Denemarken, waar vooral de meest bekende dichter van den tijd, ?hlenschl?ger, zich van deze stoffen meester maakt en tal van romantische gedichten in het licht geeft. En nu is Noorwegen aan de beurt. Van den beginne af treden hier de beide richtingen op, die in Duitschland op elkaar gevolgd waren, de opname van stof en vorm door dichters, die er toch iets anders van maken, en de getrouwe weergave der overlevering. Het geluk wilde, dat dit laatste werk in handen kwam van menschen, die daartoe een buitengewone bekwaamheid bezaten en dientengevolge verzamelingen tot stand gebracht hebben, die voor het geestelijk leven van het geheele volk de grootste beteekenis gekregen hebben en nog bezitten. Deze mannen zijn P.C. Asbj?rnsen en J?rgen Moe. Bij deze uitgevers van vertellingen sluit zich als eerste uitgever van volkspo?zie M.B. Landstad aan.

Asbj?rnsen en Moe hebben vele jaren besteed aan het verzamelen van de stof en aan het zoeken naar den juisten vorm, waarin zij de vertellingen zouden geven. De groote moeilijkheid was gelegen in de taal. De overlevering der vertellingen was in dialect, maar van een uitgave van teksten in dialect kon in die dagen natuurlijk geen sprake zijn. Niet alleen, omdat voor dialect geen belangstelling bestond, maar ook omdat dialect voor ruw en lomp doorging, zoodat de vertellingen in dezen vorm bij het meerendeel der lezers, die zij dan nog zouden vinden, aanstoot zouden geven. En toch waren de uitgevers zich bewust, dat juist in de bijzondere wijze van uitdrukking de po?zie dezer vertellingen gelegen was. Zij hebben toen een tusschenweg gezocht. De stukken werden uitgegeven in de offici?ele taal, het Deensch-Noorsch, maar in stijl en uitdrukking werd alles behouden, wat in die taal er maar even door kon, zonder al te veel als een vreemd element gevoeld te worden. Dit is hun z?? goed gelukt, dat hun boeken een populariteit verworven hebben, die tot heden toe nog niet verminderd is. Daar deze boeken door iedereen gelezen worden, hebben zij ook een zeer grooten invloed gehad op de ontwikkeling der Noorweegsche litteraire taal. De vernoorsching van het Deensch-Noorsch, waartoe Wergeland een aanloop genomen had, neemt van deze boeken haar uitgangspunt. En deze beteekenis voor de taal hebben de latere uitgaven behouden. Naarmate het lezend publiek onder den invloed van een voortgaande ontwikkeling in de taal zich wende aan een meer Noorsch getinten stijl, is ook de uitdrukking in de vertellingen telkens nader gebracht bij de mondelinge overlevering, en hierdoor hebben die boeken, in plaats van achteraankomers te worden, hun rang van voorgangers behouden. Dit is een der verdiensten geweest van Moltke Moe, den zoon van J?rgen, die op den door zijn vader ingeslagen weg is voortgegaan.

Asbj?rnsen is hier zijn tijd ver vooruit; het zou nog circa 30 jaar duren, voor anderen zijn voorbeeld zouden volgen. Het is echter karakteristiek voor den tijd, dat deze vrije stijl in de Huldreeventyr og Folkesagn alleen daar bestaat, waar Asbj?rnsen aan zijn zegslieden het woord geeft. In zijn eigen inleidingen heerscht een litteraire, ingewikkelde stijl, zooals die toen in geletterde kringen werd mooi gevonden. Daardoor valt het boek stilistisch uiteen. Maar aan dit gebrek heeft het een deel van zijn onmiddellijk succes te danken. De Folkeeventyr, die geen inleidingen van eigen maaksel hebben, en waaraan ook Moe een groot aandeel heeft, zijn van het genoemde gebrek vrij.

Niettemin hebben de liederenverzamelingen, met name die van Landstad, niet uitsluitend wetenschappelijke beteekenis gehad. Al zijn de gedichten niet de lectuur van het groote publiek geworden, de dichters hebben ze gelezen, en een tijd lang hebben zij op de po?zie in hooge mate bevruchtend gewerkt. De invloed, die op deze wijze van Landstads uitgave is uitgegaan, zal verderop in dit werk ter sprake komen.

De bundel van 1839 toont nog geen sporen der romantiek, maar toch ontmoeten wij daar een anderen Welhaven dan in 1834. Men kan den inhoud naar de stof in enkele groepen verdeelen, en ieder van deze vindt haar naaste verwanten in de volgende bundels; slechts komt er later een nieuw element bij.

Een andere belangrijke groep gedichten van Welhaven, insgelijks vertegenwoordigd in de bundels van 1839 tot en met 1860, zijn de liefdegedichten. Deze hebben een achtergrond in de werkelijkheid. Welhaven heeft een meisje liefgehad, waarmee hij niet kon trouwen, omdat hij geen geld en weinig vooruitzichten had. Zij hebben elkander blijven liefhebben, van tijd tot tijd op straat een enkelen blik, een enkel woord wisselend. Toen hij in 1840 een bestaan kreeg als lector aan de universiteit, was het te laat; veertien dagen na zijn benoeming stierf zij. Onder den invloed van stemmingen, die met deze gebeurtenissen samenhangen, zijn de liefdegedichten ontstaan. Zij zijn weemoedig, heffen de geliefde op in de sfeer der herinnering, en de liefde in die der gevoelens van eeuwigheid, en zoo smelt de stemming dezer gedichten samen met die der mythologische gedichten. Ook hier bestaat een merkwaardige overeenstemming met Ibsen, voor wien de liefde pas wijding voor het leven ontvangt,

"naar l?st fra laengsler og fra vild begaer den flyer til mindets aandehjem befriet".

Vergelijk daarmee Welhaven's verzen:

"Hver en Fryd maa trylles om til et Savn, som Sjaelen freder; Mindet kun et Held bereder, der er Livets Eiendom".

Voornaam is deze po?zie. De dichter vertelt ons niet, hoe zijn geliefde heet, en waar zij woont en hoeveel liever hij haar heeft, dan anderen hunne geliefde hebben. En zijn smart toont hij ons niet met al haar persoonlijke toevalligheid. Gelouterd in het bad der reflectie, komt zij als schoon gevormde gedachte tot den lezer.

Sedert 1840 is Welhaven ook aangegrepen door de nationaal-romantische beweging en staat hij als romantisch kunstdichter vooraan. Aan deze beweging in verband met den lyrischen trek in den dichter hebben wij Welhaven's natuurpo?zie te danken. De romantische vlucht van de stad en de maatschappij voerde niet alleen naar de boeren en hun bijgeloof, maar ook naar de natuur, naar bosch, veld, berg en heide, en men verbond deze dingen, door de natuur te bevolken met de producten van het bijgeloof. Zoo doen dan deze scheppingen der volksfantasie, als huldren, n?kken, nissen, die thuis hooren in verhalen, zooals Asbj?rnsen ze deed, hun intree in de kunstpo?zie. Welhaven heeft in dit genre veel natuurschilderingen en ook vertellende gedichten, romances, gedicht. En ook hier verloochent zich de ernstige dichter niet, die nooit tevreden was, voor hij het allerbeste geleverd had, waartoe hij in staat was. Natuurlijk is er in deze wijze van dichten ook een element van mode. Aan de menschen, die er mee begonnen, was het als zoodanig niet bewust. Want zij legden in die mythische figuren een dieperen zin. Bij de navolgers wordt dat licht manier, en een volgende periode heeft hiervan weer genoeg gekregen. Maar daarnaar mogen wij de romantische po?zie van een dichter als Welhaven niet beoordeelen. Hij opent de oogen van zijn tijdgenooten voor de natuur; dat anderen, die na hem kwamen, daar ook nog iets anders gevonden hebben, toont slechts, dat de nieuw gevonden bron van po?zie een rijke was, die in de behoefte van meer dan ??n geslacht kon voorzien.

Zoo is de dichter, die in 1831 en 1834 tegen den nationalen bluf optrad, in een latere periode door de romantiek tot een nationaal man geworden. Maar nationaal op een gansch andere wijze dan de patriotten der vorige generatie.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top