Read Ebook: Noorwegens Letterkunde in de Negentiende Eeuw by Boer R C Richard Constant
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 175 lines and 52892 words, and 4 pages
Zoo is de dichter, die in 1831 en 1834 tegen den nationalen bluf optrad, in een latere periode door de romantiek tot een nationaal man geworden. Maar nationaal op een gansch andere wijze dan de patriotten der vorige generatie.
Deze tegenstelling werd in den beginne niet zoo sterk gevoeld; de punten van aanraking treden sterker op den voorgrond dan de punten van verschil. Welhaven heeft zich ook sterk ge?nteresseerd voor de verzamelingen van Asbj?rnsen en Moe en ook wel raad gegeven voor de behandeling der stof. Maar groot is zijn invloed niet geweest. Zijn behandeling der taal was ook een andere. Hij is geen vriend van populaire wendingen. En daarmee gaat zijn sympathie voor Deensche letterkunde en taal gepaard. Zijn taal zelf is het meest Deensche Noorsch van den tijd. Toch ondergaat hij onwillekeurig den invloed van de stof, die hij uit de Noorsche tradities opneemt, en doet hij dus een stap mede in de richting van de vernoorsching der taal, die gedurende de geheele eeuw allengs tot stand kwam. Bij hem bestaat de Noorschheid vooral in den stijl; de woordenkeus blijft in hoofdzaak Deensch.
In 1840 werd Welhaven lector,--later professor in de philosophie, welk ambt hij tot 1868 bekleedde. Ofschoon hij over het vak, waarin hij aangesteld was, geen werken van beteekenis heeft nagelaten, heeft hij door de macht van zijn persoonlijkheid op het jongere geslacht een sterken invloed geoefend. Als litteratuur-criticus is hij vruchtbaar geweest; hier toont hij zich meer philosoof dan historicus. Daarom geven zijn wetenschappelijke werken ons een duidelijker voorstelling van den blik, dien hij op litteratuur had, dan van de omstandigheden, waaronder andere werken tot stand gekomen zijn. Hij stierf in 1873.
Ook J?rgen Moe, dien wij hierboven als verzamelaar hebben leeren kennen, is als zelfstandig dichter opgetreden. Hij sluit zich geheel bij de natuurromantische richting aan. Zijn gedichten kenmerken zich door eenvoud en religieusiteit.
Tot de bovengenoemde groep van vertellingen behooren ook Bj?rnson's boerennovellen. Maar zij nemen een bijzondere plaats in.
Men kan zeggen, dat Bj?rnson's novellen eene periode openen, en dat zij er eene sluiten, al naar gelang van het gezichtspunt, waaruit men ze beziet. Nieuw is, dat het boerenleven de stof wordt van een vertelling, die in de eerste plaats een kunstwerk wil zijn. Let men op de voorgangers, dan is het standpunt bij allen eenigszins anders. De sprookjes van Asbj?rnsen en Moe zijn rijk aan po?zie, maar toch niet in de eerste plaats voorwerpen van kunst, en bovendien, zij stammen direct van het volk, zij handelen niet over het volk. Het werk van ?stgaard was meer materiaal dan vertelling. Andere werken waren geschreven door menschen met al te weinig kennis van hun onderwerp. Bj?rnson vereenigde een zekere kennis van het boerenleven met dichterlijke gaven en groot vuur voor de zaak, die hij beschrijft. En zoo komen er voor het eerst kleine romans tot stand over het boerenleven. En romans, waarin veel uitdrukking vond, wat in den tijd leefde, en die daarom zeer grooten opgang maakten.
FOOTNOTES:
Het historisch drama is dus in Noorwegen ouder dan de volksromantiek in al haar schakeeringen. Wanneer het toch zijn hoogtepunt later bereikt dan deze, dan is de oorzaak, dat het eene latere plaats inneemt in de ontwikkeling van den dichter, in wien zoowel het lyrisch als het historisch drama culmineeren. Onder zijn handen krijgt het historisch drama stijl en wordt het tot een psychologisch drama.
Er wordt in Bj?rnson's stukken ontzettend veel geredeneerd, en dikwijls zeer lang. Maar de vele sententies, die verkondigd worden, zijn in den regel de stokpaarden van den dichter, geenszins zulke, die men in den mond van helden der oudheid in de gegeven situatie wachten zou. Soms leest men dingen van grenzenlooze na?veteit. Ook hiervoor zal een voorbeeld uit 'Sigurd Slembe' worden aangehaald. Den avond voor het gevecht, waarin Sigurd de nederlaag lijdt, spreken de hoofdmannen van de tegenpartij er met elkander over, of het nu te wenschen is, dat Sigurd morgen zich dood vecht, of dat hij levend in hun handen valt, in welk geval men hem zal kunnen dood martelen. Van dit onderwerp gaan zij over op de karakteristiek van den man. E?n is er van meening, dat Sigurd zulk een aard heeft, dat ?f alle anderen moeten omkomen, ?f hij. En deze man eindigt aldus: "Maar dit geloof heb ik gekregen, dat het groote, dat hier slechts stuksgewijze en strijdende geopenbaard werd, hiernamaals vereenigd zal worden tot eene heerlijke bedoeling.--Vrienden, ik geloof aan een leven na dit."
Dat "vrienden" vooral is teekenachtig voor den dichter. Het is, alsof men Bj?rnson onder kameraden een toast op het eeuwige leven hoort uitbrengen.--Om het effect te verhoogen, kijkt Sigurd onder dit gesprek om een hoekje. Als hij hoort, waar de mannen het over hebben, wordt hij bleek als een lijk en trekt zijn hoofd terug. Men kan niet verwonderd zijn, dat hij, den volgenden dag geen overwinning behaalt.
Te zamen vormen deze stukken echter een belangrijke groep werken in de zoo veelzijdige productie van Bj?rnson.
Arnljot Gelline is eene bijzonder belangwekkende figuur, zoowel om de realistische schildering van een roover uit de weinig bewoonde streken in een oud geschrift, als ook omdat in zijn gedrag de persoonlijke betoovering, die van koning Olaf uitging, op zoo uitnemende wijze tot uitdrukking komt. De naam van Olaf is voldoende, om bij den roover sympathie voor zijn gasten te wekken, en bij den doop van Arnljot geeft ook het vertrouwen op des konings persoon geheel alleen den doorslag. Deze figuur maakt Bj?rnson tot het middelpunt van een groep gedichten. Hier smelten nu volksromantiek en historiseerende romantiek samen. Reeds het eerste gedicht, waar Arnljot met zijn kameraden op ski door de sneeuw schiet, stamt direct uit de saga, maar het knoopt tegelijk aan bij het volksleven, zooals de dichter dat om zich heen zag. Op weinig plaatsen is het duidelijker dan hier, dat het hedendaagsche Noorweegsche volk hetzelfde is als dat der oudheid; het verleden en het heden worden in zulk een gedicht tot ??n. Ook de figuur van Olaf den heiligen geeft hij met warmte weer. Maar Bj?rnson zou Bj?rnson niet zijn, als hij niet geprobeerd had, het verhaal mooier te maken, dan het was. De soberheid der bekeeringsgeschiedenis staat hem, zooals te wachten was, niet aan. Tevens moeten wij iets meer hooren over de misdaden van den roover; vrouwenroof ligt voor de hand, meent de dichter, en deze geeft tevens gelegenheid voor eene liefdesgeschiedenis. Bij de bekeering wordt de beteekenis der nieuwe religie voor de ziel van den bekeerling--een zaak, waarover de geschiedenis zwijgt--sterk op den voorgrond gebracht; de persoonlijke verhouding tot den koning is echter niet voorbijgezien en wordt in zeker opzicht nog wat aangedikt, als wij lezen, dat Arnljot valt, terwijl hij den koning verdedigt, en dat het lijk van den koning over dat van Arnljot komt te liggen. De bekeerde roover is de trouwste van allen geworden. En over zijn gezicht ligt een glimlach.
Die glimlach is trouwens veroorzaakt door het visioen der geliefde, die hij nu ontmoeten zal. Dit is zeer karakteristiek voor den dichter en leert ons hem weer nauwkeurig kennen, ook in zijn begrenzing. De vertelling uit de oudheid is voor hem toch eigenlijk ook hier niet meer dan een kapstok, waaraan hij zijn eigen zeer muzikale lyriek ophangt, maar in den geest der oudheid door te dringen, is hem hier evenmin gelukt als in zijn drama's. Hij moet aan het verhaal, dat hem toch gegrepen heeft, wat moderne sentimentaliteit toevoegen. Een liefde, door misdaad verloren, maar na de bekeering in den dood teruggewonnen, is in zijn oogen mooier dan de leukheid, waarmee in de oudheid een held zich in religie, die als een zede wordt opgevat, wel naar den vorst wil schikken, als hij dan morgen maar bij het gevecht mag zijn. Het is weer de man uit de stad, die de kleeren van den buitenman heeft aangetrokken, precies als in de boerennovellen.
Wil men het verschil zien, dan moet men met dezen glimlachenden Arnljot Gelline, die in den dood het visioen van zijn geliefde ziet, eens het verhaal vergelijken, dat de historiebronnen doen omtrent den dood van een van Olafs helden in denzelfden slag bij Stiklestad. Het is zekere Tormod, held en dichter. Tormod was door een pijl in den wand van het hart getroffen. De pijl had weerhaken en kon niet verwijderd worden, zonder den dood te veroorzaken. De schacht van den pijl was afgebroken, en de punt was onder het vleesch bedolven. Tormod verzocht eene vrouw, die doktersdiensten deed, de wond zoover open te snijden, dat men de pijlpunt met een tang kon bereiken. Daarop trok hij zelf den pijl uit en bekeek dien. Hij zag, dat er roode en witte vezels aan hingen, en zeide: "Ik heb nog vet aan de wortels van het hart; ik had een goeden heer." Daarmee stierf hij. Die menschen waren zich tot het laatste oogenblik gelijk, en de behoefte, om aandoenlijke dingen te zeggen, kenden zij niet. Hun glimlach op stervende lippen is er niet een van aandoening, noch van visionnaire verrukking, maar van zelfbeheersching.
Het is wel gezegd, dat Bj?rnson de zwijgzaamheid der Noorwegers ontdekt en in de litteratuur gebracht heeft. Inderdaad spreekt hij er niet zelden over. Maar betracht heeft hij ze niet.
FOOTNOTES:
In 1834 had Welhaven gevraagd, wat de herinnering aan een groot voorgeslacht baat, wanneer zij niet tot eigen daden aanspoort. In de jaren 1860-70 zouden dergelijke tonen klinken, maar nog scherper en nog meer op den man af. Een bijzonder geluid zouden zij krijgen door politieke gebeurtenissen, die de tegenstelling tusschen droom en werkelijkheid in een pijnlijk licht zouden stellen.
In de ontwikkeling van Ibsen, als geheel beschouwd, vormen de drie genoemde stukken een overgangslid. Maar door hun monumentale beteekenis vormen zij een zelfstandige groep. Zij hebben ook gemeenschappelijke kenteekenen in gedachteninhoud en in vorm. Hun gemeenschappelijke gedachte ligt in de vraag: "wat wordt er van het ideaal in eene maatschappij van halve menschen?" In het realistisch drama draait de dichter later de vraag om en laat haar luiden: "wat wordt er van menschen zonder ideaal?" Wat den vorm betreft, hebben de drie drama's gemeen, dat zij in overeenstemming met de verheven stemming in verzen geschreven zijn. Met den overgang naar het realistisch drama gaat Ibsen tot de taal van het gewone leven, het proza, over.
De tenor uit het quartet is de dichter, naar wien het jonge Noorwegen reeds luistert. Hij bezit een instrument met dubbelen klankbodem, "??n hoog, voor de vreugde van het leven, en ??n, die beneden trilt, diep en lang."
Wij moeten ons de stemmingen voor den geest brengen, die sedert ca. 1850 ten opzichte van Denemarken heerschten. De tegenstelling tusschen de ultra-patriotten en de vrienden van Denemarken, die omstreeks 1830 in den strijd tusschen Wergeland en Welhaven tot uiting was gekomen, was van karakter veranderd. De volksromantiek had de Denenvrienden tot een bij uitstek nationale partij gemaakt, en van de andere zijde hadden vele patriotten van de oude soort hun vaderlandsch gevoel onder zekere reserves tot de broedervolken uitgestrekt, en zoo was dan het Skandinavisme geboren. Anti-Deensch was men nog, waar het er op aankwam, een overwegenden invloed van Deensche instellingen tegen te gaan. In de zaken, bij voorbeeld, die het theater betroffen, hebben Ibsen en Bj?rnson, beide anders groote vrienden van Denemarken, heftig gestreden voor het bevorderen van Noorsche kunst en het weren van Deensche tooneelspelers. Op gelijke wijze was men op bepaalde punten--al zulke, die het bestuur van het land aangingen--anti-Zweedsch. Maar deze dingen beschouwde men bij voorkeur als interne geschilpunten, die niet meetelden, wanneer de familie der 'broedervolken' tegenover vreemden kwam te staan. Hier trok men ??n lijn en stelde men zich ook voor, als ??n man te staan. Naast het bijzonder-Noorweegsch patriottisme ontwikkelde zich dus zeer sterk een Skandinavisch patriottisme; slechts eene kleine minderheid, die in die jaren niet zeer luid sprak en waarnaar nog minder geluisterd werd, wees de toenadering tot Denemarken en Zweden van de hand. In de beide andere landen ontwikkelden zich in die jaren gelijksoortige gevoelens, en deze werden versterkt door de gebeurtenissen in naburige landen, met name de sterke machtsontwikkeling van Pruisen, waarvan men gemeenschappelijke gevaren duchtte. Met het ideaal van Noorwegens zelfstandigheid lieten deze gevoelens zich vereenigen in de voorstelling van drie zelfstandige staten, die elkander naar buiten zouden steunen, terwijl zij hun onderlinge betrekkingen in vrijheid zouden regelen. Het enthousiasme voor het Skandinavisme uitte zich in feestelijke bijeenkomsten zooals de hierboven genoemde studentensamenkomst te Upsala in 1856, waarbij Bj?rnson tegenwoordig was.
"Kan den med Rette tage Arvens Skat, som fattes Haanden, der skal Arven l?fte?"
Niet alleen de gedachte is van Welhaven; ook de woorden herinneren direct aan deze verzen uit Norges Daemring:
"Ti Glandsen, der i Ahne-Hallen braender, kan ei fortabes, er en hellig arv, der falder renterig til Folkets Tarv, naar det kan haeve den med voxne Haender!"
"Thi mod sk?nhed hungrer tiden, Men det ved ei Bismarck's viden."
"Der er omslag ivente! klem paa med talerne! Vejrhanen paa fl?jen har forandret signalerne."
Brand is een heele persoonlijkheid, en hij maakt op echt Ibsensche wijze zijn ideaal tot werkelijkheid. Niet door ook maar ??n proseliet te maken, maar door voor dat ideaal te leven en zijn leer met zijn dood te bezegelen. Wat hij zoekt, is Gods genade, maar hij is overtuigd, dat deze alleen door offers te verkrijgen is. Brand's laatste verzoeking, nadat de menigte hem met steenen verdreven heeft, bestaat in het visioen van Agnes, die hij verloren heeft. De verschijning wil hem overtuigen, dat zijn strijd vergeefsch is, dat hij haar terug zal krijgen, wanneer hij afziet van zijn eisch: 'alles of niets'. Maar hij erkent in het visioen een list van Satan, en hij wijst het terug. Nu eerst kan hij weenen en juichen; nu klinkt, wanneer de lawine hem bedekt, de mystieke stem: 'Hij is deus caritatis'.
Het is treffend, dat dit stuk, waarin Ibsen voorgoed afscheid neemt van de romantiek, in zeker opzicht het meest romantische van al zijn drama's is. Het wemelt er van onwerkelijke wezens, van figuren uit de sprookjeswereld, heksen, trold, dovregubben en zijn dochter; doode voorwerpen als het standbeeld van Memnon, de sphynx van Gizeh zijn tot personen gemaakt; inwendige stemmen krijgen gedaante. Het is, of de dichter er vermaak in geschept heeft, met al deze figuren, voor hij ze vaarwel zeide, nog eens naar hartelust te sollen. Ook het metaphysische slot is zoo onwerkelijk mogelijk. Van beteekenis is het, dat al deze wonderlijke figuren nog iets anders beteekenen, dan wat zij schijnen. Een trold is alleen voor het uiterlijk de reus uit het volksgeloof, in waarheid beteekent hij den ego?st; Memnon is de wijsheid der eeuwen, die aan Peer Gynt raadselen opgeeft; de vreemde passagier is het ontwakend geweten. De weg van romantiek naar realisme voert hier over symboliek en allegorie.
DE TAALBEWEGING EN DE OUDSTE SCHRIJVERS IN LANDSMAAL.
Gelijk in het eerste hoofdstuk reeds meegedeeld werd, was de taal, die in het begin der negentiende eeuw in Noorwegen geschreven werd, van Deensch nauwelijks te onderscheiden. Sommige schrijvers mogen in bescheiden mate woorden gebruikt hebben, die in het Deensch niet gangbaar waren, deze afwijking was niet grooter, dan ook het geval kon zijn, wanneer een gewestelijk schrijver woorden uit zijn dialect aanwendt. De gesproken taal, ook voorzoover zij Deensch-Noorsch was, stond verder van die van Denemarken af. De uitspraak en de accentuatie waren Noorsch, en de algemeene woordenschat bevatte ook een zeker aantal uitsluitend Noorweegsche woorden, die in de geschreven taal, waarvoor het Deensch eenigszins de norm aangaf, niet gebruikelijk waren. De sterke ontwikkeling van het nationale bewustzijn na 1814 bracht nu van zelf mee, dat zich ook in de taal een streven naar zelfstandigheid openbaarde, dat op den duur tot groote veranderingen zou voeren. Dit streven toont zich in twee richtingen, die parallel gaan: de vernoorsching van het Deensch-Noorsch en het scheppen van een eigen geheel-Noorsche taal.
De andere taalbeweging, de Noorsch-Noorsche, begint in dezelfde jaren, waarin Asbj?rnsen en Moe optreden. Naarmate het platteland deel begon te nemen aan het cultuurleven, ontstond de gedachte, dat Noorwegen tweetalig is. Het verschil tusschen de taal van het platteland en van de stad is hier niet hetzelfde als in andere landen, waar de schrijftaal en de dialecten tegenover elkander staan als zusters, van welke ??ne door het gebruik eene bijzondere positie gekregen heeft. Hier is de algemeene taal niet eene zuster, maar eene nicht der dialecten; zij stamt uit een ander gezin, en haar gezag wordt daarom, zoodra men over die verhouding gaat nadenken, minder bereidwillig erkend. Nu staan er mannen op, die ontkennen, dat het Deensch-Noorsch Noorsch is, die deze taal provincie-Deensch noemen, en die den eisch stellen van eene geheel Noorweegsche, d.w.z. in Noorwegen geboren, taal voor Noorwegen.
De moeilijkheid, om aan zulk een wensch te voldoen, bestond niet hierin, dat een geheel Noorweegsche taal niet bestond; zij was er, en zij werd gesproken. Maar het ontbrak haar aan eenheid; zij leefde alleen in dialecten, en de dialecten weken onderling sterk af. De eenige taal, die in alle deelen des lands gehoord werd, was het Deensch-Noorsch. Hetgeen te doen stond was, uit de dialecten eene taal te maken, die autoriteit kon doen gelden, en deze te gebruiken als schrijftaal.
Dat dit gelukt is, is wel een der merkwaardigste dingen, die het cultuurleven der negentiende eeuw heeft zien gebeuren. Wat men ook van kunstmatige talen mag zeggen--deze kunstmatige taal is eene levende geworden. Er dient echter bijgevoegd te worden, dat zij slechts tot op zekere hoogte kunstmatig, en dat zij niet in alle opzichten levend is. Zij is uit levende dialecten opgebouwd en heeft daarom niet de starheid, die aan de schematische schepselen van een dorre berekening eigen is, maar gesproken wordt zij eigenlijk nergens. Zij is een in verschillende streken eenigszins uiteenloopende schriftelijke representant van de eenheid der Noorweegsche dialecten.
Men moet de energie der menschen bewonderen, die dit tot stand gebracht hebben. Maar niet alleen hun energie,--niet minder hun genie. Want het verbazingwekkend succes, dat het landsmaal gehad heeft, is zeker voor het grootste deel hieraan toe te schrijven, dat kort na haar ontstaan een paar schrijvers van den allereersten rang het tot voertuig hunner gedachten gemaakt hebben.
Het is natuurlijk gekomen tot een strijd tusschen de aanhangers van het landsmaal en het bymaal . De invloed van dien strijd op het bymaal is geweest, dat ook deze taal zich in een nog sneller tempo in nationale richting ontwikkeld heeft, dan misschien anders het geval zou zijn geweest. De tegenstelling is daardoor een gansch andere geworden dan die, welke een paar tientallen jaren vroeger bestond in den boezem van het toen alleenheerschende Deensch-Noorsch. De vraag was toen: aansluiting bij Denemarken of eigen ontwikkeling? Thans willen beide talen Noorsch zijn, maar de aanhangers van een van beide talen ontkennen het Noorsch karakter der andere, terwijl die der andere den nadruk leggen op het willekeurige, dat er in eene gemaakte taal is. Van tijd tot tijd ontstaat een compromis; weldra ontbrandt de strijd dan opnieuw. De taal, die de meeste concessies doet, is het bymaal; de laatste concessie bestaat in een overeenkomst omtrent gelijkheid in spelling voor de beide talen. Maar sommige flexievormen uit het landsmaal zijn tegelijk toegelaten. Het landsmaal is van het project van een man, die bij velen voor een zonderling doorging, geworden tot eene taal, door de regeering erkend en beschermd, die in scholen onderwezen en van vele kansels en in meer dan ??n theater gehoord wordt.
Maar wel is de macht en het prestige dier taal aanhoudend toegenomen. Sedert 1889 is het een verplicht onderwijsvak in de kweekscholen voor onderwijzers; sedert 1892 wordt het ook in de volksscholen onderwezen en is aan de gemeenteraden overgelaten, of de school leerboeken in landsmaal of in bymaal zal gebruiken, en sedert 1897 worden wetsvoorstellen in beide talen ingediend.
Vinje gevoelde zich in het leven ter zijde gezet, en van zijn standpunt niet zonder grond. Hij was zich bewust, dat hij veel meer kennis bezat dan vele anderen, die goed betaalde ambten bekleedden, en dat hij gedoemd was, gebrek te lijden, omdat hij het niet over zich kon verkrijgen, een blad voor den mond te nemen. Een diepe bitterheid kon zich van hem meester maken. Maar deze kwam in strijd met zijn aangeboren optimisme, met zijn onmiddellijk natuurgevoel, met zijn niet te schokken geloof aan vooruitgang. Zoo kreeg Vinje den dubbelen blik op het leven, die voor hem zoo karakteristiek is; zoo komt hij er toe, tegelijk de lichtzijde en de schaduwzijde te zien. Hij wordt een ironicus en een humorist.
Het is moeilijk, in weinige woorden te zeggen, waarin de beteekenis van Vinje gelegen is. Het oordeel zal verschillend zijn, naar gelang men let op de onderwerpen, waarover hij geschreven heeft, of op zijne meest bijzondere gave. Vinje had eene groote veelzijdigheid van belangstelling en eene uitgebreide kennis, en hij heeft over tal van dingen geschreven. Maar als kunstenaar had hij een beperkt en eenzijdig talent, en hierin is de eigenlijke eenheid van zijn persoon te zoeken.
Men moet hier ook Vinje's onvermogen, om het idealisme te begrijpen, in aanmerking nemen. Indien er iets is, wat hem zot moest voorkomen, dan is het wel, dat iemand zijn leven geeft voor een denkbeeld, dat in de practijk toch niet doorgevoerd kan worden. Bij al zijn eruditie is Vinje zijn leven lang de respectlooze boerenjongen gebleven, die hij door geboorte was. Een groot deel van zijn geestigheid berust op dat nuchtere gebrek aan respect, maar dit brengt ook mee, dat hij niet ziet, dat er dingen zijn, die boven zijn horizont uitgaan. Innig kan hij wezen, maar voor het verhevene heeft hij weinig begrip, en een religieuze gedachte is hem te abstract.
Van de andere zijde moet er hier de aandacht op gevestigd worden, dat, wanneer men Vinje's uitvallen tegen Ibsen niet alleen opvat als litteraire kritiek, maar ook als uitingen van een overtuiging omtrent practische politiek, zij in een ander licht komen te staan. De dichters konden gemakkelijk zeggen, dat Noorwegen aan Pruisen den oorlog moest verklaren; de staatslieden dachten er anders over, en zeker niet zonder grond. Maar onder de schoone geesten stond Vinje met zijn opvatting alleen. Zijn afkeer van het tot het uiterste gedreven idealisme hangt samen met zijn beter inzicht in de realiteit.
Vinje's belangrijkste levenswerk--men moge het prijzen of laken--is dat, wat hij voor het landsmaal gedaan heeft. Hij heeft er voor geijverd,--dat is ??n ding, maar vooral--hij heeft het gebruikt, en hij heeft het z?? gebruikt, dat na hem niemand kan zeggen, de Noorweegsche letterkunde te kennen, die niet ook landsmaal leest.
HET REALISME.
Een nieuwe tijd stond voor de deur. Een harde werkelijkheid had de idylle verstoord, en men begon in te zien, dat het niet alleen in de practijk, maar ook in de po?zie noodig was, rekening te houden met de wereld, zooals zij was, niet alleen, zooals men wenschte, dat zij wezen zou. In Ibsen's productie gedurende de in hoofdstuk II, 3 besproken periode is reeds te zien, dat iets nieuws in wording is. Er komen nu invloeden uit vreemde landen bij, in de eerste plaats uit Frankrijk, waar de gebeurtenissen van 1870 niet minder ontnuchterend gewerkt hadden dan in het Noorden die van 1864. Hier ontstaat de realistische roman en begint zijn zegetocht over Europa. Daarnaast doen zich invloeden der Engelsche philosophie gevoelen en veranderen het geheele wereldbeeld. De alleenheerschappij der orthodoxie is gedaan; de litteratuur wordt critisch ten opzichte van maatschappij, staat, godsdienst. In Denemarken doet de nieuwe richting haar intocht in de epoque makende geschriften van Brandes en in de litteraire voortbrengselen van een reeks jongere schrijvers als Drachmann, Jacobsen en anderen, en Noorwegen blijft niet achter. Kenschetsend voor dit land is het, dat de nieuwe denkbeelden niet uitsluitend door eene jongere generatie gedragen worden. Het zijn de machtige dichters der vorige periode, die zich verjongen en wederom vooraangaan; Ibsen en Bj?rnson zijn opnieuw banierdragers. Maar weldra treedt naast hen een groep romanschrijvers op, die van gelijken geest bezield zijn.
Wanneer men in den hier bedoelden zin van 'realisme' spreekt, dan beteekent het woord dus niet precies hetzelfde, als wanneer het gebruikt wordt, om een eigenschap te kennen te geven, die litteratuurvoortbrengselen uit iedere periode kunnen bezitten en altijd in meer of minder mate bezitten. Realistisch is een kunstwerk, dat trouw is aan de werkelijkheid, maar daar litteraire kunstwerken in den regel afbeeldingen der werkelijkheid zijn, bestaat er altijd een zekere graad van realisme. Het eigenaardige van de periode, waarover wij nu spreken, is, dat het begrip tot leus wordt, en dat dus geproclameerd wordt, dat de bedoeling der kunst afbeelding der werkelijkheid is, en dat dus de waarde van een kunstwerk gemeten wordt aan den graad, waarin het gelukt is, dit doel te bereiken. De leus kon trouwens gepaard gaan met andere leuzen, soms met zulke, die in den diepsten grond met haar in strijd waren. Een formuleering van den eisch voor een modern kunstwerk, die men in die dagen dikwijls leest, is, dat het 'problemen onder debat moet plaatsen'. Sommige dichters hebben dat met groot talent gedaan. Maar wie debatteert, verdedigt eene opvatting, waarnaast eene andere, die op zich zelf bestaanbaar is, niet wordt toegelaten. Hij verlaat dus het standpunt der objectiviteit en wordt tendentieschrijver. Vele schrijvers van die dagen zijn tendentieschrijvers. Hun realisme bestaat dan hierin, dat zij den indruk willen wekken, de realiteit te geven, zooals zij is. Inderdaad geven zij haar, zooals zij haar zien,--en dat hebben alle dichters van alle tijden gedaan. Van het bewustzijn uit, dat er toch altijd nog een verschil bestaat tusschen het kunstwerk en de zaak, die voorgesteld wordt, ziet men dan theorie en practijk zich in twee richtingen ontwikkelen. ?f men gaat den eisch van het realisme steeds strenger stellen en tracht door veelheid van details de werkelijkheid nabij te komen,--het zoogenaamde naturalisme,--?f men laat het realisme als theorie varen en behoudt slechts de techniek er van als kunstmiddel, dat den kunstenaar, die zich weer souverein maakt, ten dienste staat. Wij zullen voorbeelden voor het eene en voor het andere ontmoeten.
Geheel onvoorbereid treedt het realisme in deze dagen in Noorwegen niet op. Onder de oudere schrijvers was er een, en wel een vrouw, die haar aandacht aan eene bepaalde zijde van het maatschappelijk leven gewijd had, namelijk aan de positie der vrouw. Dat is Camilla Collett. In 1813 is zij geboren, in 1895 stierf zij. Zij heeft dus het litteraire leven van bijna de geheele eeuw meegemaakt. Maar pas op rijperen leeftijd is zij begonnen te schrijven. Haar eerste groote, tevens haar belangrijkste boek is van 1855; het valt midden in de periode der romantiek.
Camilla Collett was eene zuster van Henrik Wergeland, slechts weinige jaren jonger dan hij. Toch behoort zij als schrijfster geheel tot een anderen tijd. Toen zij begon, was hij reeds gestorven. Ook haar geestesrichting was een andere dan die van haar broeder. Zij is de ontwikkelde dame uit de beschaafde kringen van die dagen. Zij gevoelt zich niet aangetrokken tot het wilde leven der patriotten van den tijd, waartoe haar broeder behoorde; zij heeft meer sympathie voor de andere clique. Hiermee hangt de reeds vroeger genoemde vriendschap voor Welhaven samen. In 1841 trouwde zij met P.J. Collett, toen lector in rechtswetenschap, die in de vroegere twisten tot Wergeland's tegenstanders had behoord. Niettegenstaande den afstand in levensopvatting, die haar van haar broeder verwijderde, heeft zij sympathieke karakterschilderingen van hem gegeven.
Camilla Collett is in zooverre een voorloopster der beweging van 1870, als zij haar stof ontleent aan het dagelijksch leven, en over 'een probleem debatteert'.
Aan schilderingen der werkelijkheid bestonden daarnaast de beelden uit het volksleven, die uit eene zijde der romantiek waren voortgekomen, de werken van Asbj?rnsen, ?stgaard en enkele anderen. Voorts een deel van Vinje's geschriften en Bj?rnson's boerennovellen, die echter weinig realistisch waren. Nu zou het anders worden.
Tegenover den sluwen phrasenmaker Stensgaard en zijn aanhang, vooral vertegenwoordigd door een uit de heffe des volks opgekomen speculant, staat eene aristocratie, die wel eerbaar is, maar achterlijk, die den samenhang met den nieuwen tijd verloren heeft. De dichter verwacht heil van een hervorming van dezen stand. Eerlijkheid en eerbaarheid moeten een bondgenootschap aangaan met de jeugd en nieuwe gedachten opnemen; tegen dit verbond--het ware verbond der jongeren.--is de vooze demagogie niet bestand.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page