Read Ebook: Oude Egyptische Legenden by Murray Margaret Alice
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 408 lines and 29755 words, and 9 pages
Toen sprak de God opnieuw en zeide: "Het zand van de woestijn, waarop ik rust, omgeeft mij, het overstelpt mij, het bedekt mij. Haast u te doen, wat mijn hart begeert, want ik weet, dat gij een zoon zijt, die de bevelen van zijn vader zal opvolgen".
De slaap ontvlood de oogleden van Thothmes en hij werd wakker.
DE KOMST VAN DE GROOTE KONINGIN.
Amon-Ra, koning der goden, zat op zijn troon en om hem stonden de machtigsten der goden en godinnen geschaard. Aan zijn rechterzijde stond Osiris, gekroond met de groote witte kroon van het Zuidelijk Land; aan zijn linkerzijde stond Mentu, de oorlogsgod en op het hoofd van Mentu stonden twee groote veeren en de stralende zonneschijf. Naast Osiris stonden de tweelinggodinnen Isis en Nephthys; naast hen stond Hathor, de godin van de liefde, die de Grieken Aphrodite noemen; Horus, de zoon van Isis, met de verziende haviksoogen; en Anubis, de zoon van Nephthys, de trouwe beschermer van Isis. Naast Nentu stonden Atmu, de god van den zonsondergang; Shu en zijn tweelingzuster Tefnut; Geb, de god der aarde, en Nut, de godin des hemels. Deze twee zijn de oudste van de goden, van wie alle anderen afstammen.
Amon-Ra, koning der goden, zat op zijn troon en zag uit over het land Egypte en hij sprak, zeggende: "Ik wil een koningin scheppen om over Tamery te regeeren, ik wil de twee Landen voor haar vereenigen in vrede en in haar handen wil ik de geheele wereld plaatsen. Egypte en Syri?, Nubi? en Punt, het land der Goden, zullen onder haar scepter staan." En toen hij gesproken had, heerschte er stilte onder de goden.
Terwijl hij nog sprak, verscheen Thot, die op ??n na de grootste was, de schepper van de tooverkunst, de heer van Khemennu. Hij luisterde naar de woorden van Amon-Ra, koning der goden en gedurende de stilte, die volgde, sprak hij:
"O Amon-Ra, heer van de tronen van de Twee landen, koning der goden, schepper der menschen. Zie, in het Zwarte land in het paleis van den koning is een maagd, die schoon is en welgevormd. Aahmes is haar naam en zij is de vrouw van den koning van Egypte. Zij alleen kan de moeder zijn van de groote koningin, die gij scheppen wilt om over de Twee Landen te regeeren. Zij bevindt zich in het paleis van den koning. Kom, laat ons tot haar gaan".
Nu dan, de gedaante van Thot is de gedaante van een ibis, opdat hij snel door de lucht kan vliegen en niemand hem zal herkennen, en als een ibis vloog hij naar het paleis van den koning. Maar Amon-Ra nam de gedaante aan van den koning van Egypte. Groot was de majesteit van Amon-Ra, prachtig zijn kleedij. Om zijn hals had hij een schitterenden keten van goud en edelgesteenten, om zijn armen droeg hij armbanden van zuiver goud en amber en op zijn hoofd had hij twee pluimen; aan de pluimen alleen kon men den koning der goden kennen. In de eene hand droeg hij den scepter als teeken van macht, in de andere het zinnebeeld van het leven. Prachtig was hij, als de zon op den middag en de geuren van het land Punt omgaven hem.
In het paleis van den koning van Egypte bevond zich koningin Aahmes en het was nacht.
Zij lag op haar rustbed en de slaap hield haar oogleden gesloten. Als een kostbaar kleinood lag zij daar in al haar schoonheid en de kamer, waarin zij sliep was het omhulsel, waarin het kleinood gevat was; zwart brons en amber, acacia- en ebbenhout waren de materialen, waarmee het paleis versierd was en haar rustbed had den vorm van een woesten leeuw.
Door de twee groote deuren van het paleis kwamen de goden binnen; niemand zag hen, niemand werd hen gewaar. En met hen kwam Neit, de godin van Sa?s en Selk de schorpioen-godin. Op het hoofd van Neit bevonden zich schild en gekruiste pijlen, op het hoofd van Selk een schorpioen, die in elke klauw het zinnebeeld van het leven droeg. De welriekende geuren van Punt verspreidden zich door de kamer en koningin Aahmes ontwaakte en aanschouwde Amon-Ra, koning der goden, schepper der menschen. In al zijn majesteit en schoonheid verscheen hij voor haar en haar hart werd vervuld met vreugde. Hij hield haar het zinnebeeld van het leven en den scepter der macht toe. En Neit en Selk hieven de rustbank, waarop de koningin lag, op en hielden ze hoog in de lucht, opdat zij verheven mocht zijn boven den grond, waarop de gewone stervelingen leven, terwijl zij met de onsterfelijke Goden sprak. Toen keerde Amon-Ra terug en werd tot den troon verheven onder de Goden. En hij riep tot zich Khnum, den schepper, die de lichamen der menschen vormt, die bij de bruisende wateren van den grooten katarakt woont. Aan Khnum gaf hij bevel, zeggende: "O Khnum, maker van de lichamen der menschen, vorm voor mij mijn dochter, haar, die de groote koningin van Egypte zal zijn. Want ik wil haar geven behalve het leven voldoening, vastberadenheid en vreugde des harten tot in eeuwigheid".
Khnum, de schepper, de maker van de lichamen der menschen, die bij de groote katarakten woont, gaf aan Amon-Ra dit antwoord: "Ik wil voor u uw dochter scheppen en haar gedaante zal schitterender zijn dan die der Goden vanwege de grootheid van haar waardigheid als koningin van het Zuiden en het Noorden".
Toen haalde hij zijn pottebakkerswiel en nam klei en met zijn handen vormde hij het lichaam van de dochter van koningin Aahmes en het lichaam van haar "ka". En het lichaam van het kind en het lichaam van de "ka" waren elkander in gedaante en gelaatstrekken precies gelijk, zoodat niemand dan de Goden alleen ze van elkaar onderscheiden kon. Hare schoonheid was aan die van Amon-Ra gelijk en overtrof die van de Goden.
Naast het pottebakkerswiel knielde Hekt, vrouwe van Herur, godin der geboorte. In iedere hand hield zij het zinnebeeld van het leven en toen het wiel draaide en de lichamen gevormd werden, hield zij het haar toe, opdat het leven de levenlooze klei zou doordringen. Toen gingen Khnum, de maker van de lichamen der menschen en Hekt, de godin der geboorte, naar het paleis van den koning van Egypte en met hen ging Isis, de groote moeder en haar zuster Nephthys; ook Meskhent en Ta-urt en Bes, de beschermer der kinderen. De geesten van P? en de geesten van Dep kwamen mede om de dochter van Amon-Ra en van koningin Aahmes te begroeten.
En toen het kind verscheen, verheugden de godinnen zich en de geesten van P? en van Dep zongen lofliederen haar ter eer, want de dochter van Amon-Ra zou eens op den troon van Horus van de Levenden zitten en over het Land van Egypte regeeren tot eer van de Goden. Hatshepsut werd zij genoemd, eerste der Edele Vrouwen, goddelijke der Diademen gunstelinge van de Godinnen en geliefd door Amon-Ra. En de Goden beloofden haar, dat zij meesteres zou zijn van alle landen onder de zon en dat zij als koningin zou verschijnen op den troon van Horus in de heerlijkheid van het Groote Huis. En de gunst van Amon-Ra viel haar voor altijd ten deel.
HET BOEK VAN THOT.
Ahura was de vrouw van Nefer-ka-ptah en hun kind heette Merab; onder dezen naam was hij door de schrijvers opgeteekend in den Tempel des Levens. En ofschoon Nefer-ka-ptah de zoon van den Koning was, stelde hij in niets ter wereld belang dan in het lezen van oude gedenkschriften, die geschreven waren op papyrus in den Tempel des Levens of in steen gebeiteld in de tempels; den geheelen dag en iederen dag weer bestudeerde hij de geschriften der voorvaderen.
Eens ging hij naar den tempel om te bidden tot de Goden, maar toen hij de opschriften op de muren zag, begon hij ze te lezen en hij vergat te bidden, hij vergat de Goden, hij vergat de priesters, hij vergat alles om zich heen, totdat hij achter zich gelach hoorde. Hij keek om en zag een priester staan, die zoo lachte.
"Waarom lacht gij om mij?" vroeg Nefer-ka-ptah.
"Omdat gij deze waardelooze geschriften leest", antwoordde de priester. "Wanneer gij geschriften wilt lezen, die waard zijn gelezen te worden, dan kan ik u vertellen, waar het boek Thot verborgen ligt".
Toen hield Nefer-ka-ptah niet op met vragen en de priester antwoordde: "Thot schreef het boek met eigen hand en al de tooverkunsten der wereld zijn er in opgeteekend. Als gij de eerste bladzijde leest, zult gij den hemel, de aarde, de hei, de bergen en de zee kunnen betooveren, gij zult de taal van de vogels des hemels verstaan en gij zult weten wat de kruipende dieren der aarde spreken en gij zult de visschen tot op de donkerste diepte der zee zien. En als gij de volgende bladzijde leest, kunt ge, al waart gij dood en in de wereld der geesten, terugkomen op aarde in de gedaante, die gij eens hadt. En behalve dat zult gij de zon zien schijnen aan den hemel te gelijk met de volle maan en de sterren en gij zult de groote gedaante van de Goden aanschouwen".
Toen sprak Nefer-ka-ptah: "Bij het leven van Pharao, dat boek zal in mijn bezit komen. Zeg mij, wat gij verlangt en ik zal het voor u doen."
"Zorg voor mijn begrafenis," zei de priester. "Zorg er voor, dat ik begraven word als een rijk man met priesters en klaagvrouwen, offers, plengingen en wierook. Dan zal mijn ziel in vrede rusten in de Velden van Aalu. Honderd zilverstukken moeten er besteed worden voor mijn begrafenis".
Toen zond Nefer-ka-ptah een vluggen bode uit om het geld te halen en hij stelde den priester honderd zilverstukken ter hand. Toen de priester het zilver genomen had, zei hij tot Nefer-ka-ptah:
"Het Boek ligt te Koptos midden in de rivier. Midden in de rivier ligt een ijzeren kist. In de ijzeren kist zit een bronzen kist. In de bronzen kist zit een kist van ket?-hout. In de ket?-houten kist zit een kist van ivoor en ebbenhout. In de kist van ivoor en ebbenhout zit een zilveren kist. In de zilveren kist zit een gouden kist. En in de gouden kist zit het Boek van Thot. Rondom de ijzeren kist krioelen slangen en schorpioenen en allerhande kruipende dieren en daar boven op zit een slang, die geen mensch kan dooden. Deze moeten dienen om het Boek van Thot te bewaken".
Toen de priester uitgesproken had, snelde Nefer-ka-ptah uit den tempel, want zijn vreugde was zoo groot, dat hij niet wist, waar hij was. Hij liep snel, ten einde Ahura te zoeken en haar te vertellen van het Boek en dat hij naar Koptos wou gaan om het te zoeken. Maar Ahura was zeer bedroefd en zeide:
"Ga niet op reis, want moeite en verdriet wachten u in het Zuidelijk Land".
Zij legde haar hand op die van Nefer-ka-ptah, alsof zij hem terug wilde houden van het verdriet, dat hem wachtte. Maar hij wilde niet tegengehouden worden en rukte zich los van haar en begaf zich naar den koning, zijn vader. Hij vertelde den koning alles, wat hij vernomen had en zeide: "Geef mij de koninklijke bark, o mijn vader, opdat ik naar het Zuidelijke Land moge gaan met mijn vrouw Ahura en mijn zoon Merab. Want het Boek van Thot moet en zal ik hebben".
Dus gaf de koning zijn bevelen en de koninklijke bark werd in gereedheid gebracht en Nefer-ka-ptah, Ahura en Merab zeilden de rivier op naar het Zuiden tot Koptos. Toen zij te Koptos aankwamen, kwamen de hoogepriester en al de priesters van Isis naar de rivier om Nefer-ka-ptah, Ahura en Merab welkom te heeten. En zij trokken in een groote processie op naar den tempel van de Godin en Nefer-ka-ptah offerde een os en een gans en plengde wijn ter eere van Isis van Koptos en haar zoon Harpocrates. Daarna richtten de priesters van Isis en hun vrouwen een groot feest aan, dat vier dagen duurde, ter eere van Nefer-ka-ptah en Ahura.
In den morgen van den vijfden dag riep Nefer-ka-ptah een priester van Isis tot zich, een groot toovenaar, die ingewijd was in al de mysteri?n van de Goden. En te samen maakten zij een kleine tooverdoos, die er uitzag als de romp van een boot en zij maakten mannen en een grooten voorraad tuig en deden de mannen en het tuig in de tooverboot. Toen spraken zij een tooverspreuk uit over de boot en de mannen ademden en waren levend en begonnen het tuig te gebruiken. En Nefer-ka-ptah liet de tooverboot neer in de rivier, zeggend: "Werklieden, werklieden! Werkt voor mij!" En hij vulde de koninklijke bark met zand en zeilde alleen weg, terwijl Ahura aan den oever der rivier te Koptos zat en uitkeek en wachtte, want zij wist, dat er verdriet moest komen uit deze reis naar het Zuidelijke Land.
De toovermannen in de tooverboot werkten drie nachten en drie dagen zonder ophouden door en toen zij ophielden, lag de koninklijke bark ook stil en Nefer-ka-ptah wist, dat hij gekomen was op de plaats, waar het boek lag verborgen.
Hij nam het zand uit de koninklijke bark en strooide het in het water en het maakte een opening in de rivier, een opening van een "schoenus" lang en een "schoenus" breed; midden in de opening lag de ijzeren kist en naast de kist lag opgerold de groote slang, die geen mensch kon dooden en rondom de kist aan alle kanten tot aan den rand van de muren van water krioelden slangen en schorpioenen en allerlei kruipend gedierte.
Toen stond Nefer-ka-ptah op in de koninklijke bark en over het water schreeuwde hij de slangen en schorpioenen en het kruipend gedierte iets toe; een luide en verschrikkelijke kreet was het en de woorden er van waren tooverwoorden. Zoodra zijn stem zweeg, waren de slangen en schorpioenen en het kruipend gedierte ook stil, want zij waren betooverd door de tooverwoorden van Nefer-ka-ptah en zij konden zich niet verroeren. Nefer-ka-ptah stuurde de koninklijke bark tot aan den rand van de opening en begaf zich te midden van de slangen en de schorpioenen en het kruipend gedierte en zij keken hem aan, maar konden zich niet bewegen door de betoovering, waardoor zij bevangen waren. En nu bevond Nefer-ka-ptah zich van aangezicht tot aangezicht met de slang, die geen mensch kon dooden, en zij richtte zich op, gereed tot den strijd. Nefer-ka-ptah snelde op haar toe en sneed haar het hoofd af, maar op eens kwamen het hoofd en het lichaam weer te samen en de slang, die geen mensch kon dooden, was weer levend en gereed voor het gevecht. Weer schoot Nefer-ka-ptah op haar af en zoo hard sloeg hij, dat het hoofd ver van het lichaam geslingerd werd, maar plotseling vereenigden het hoofd en het lichaam zich weer en weer was de slang, die geen mensch kon dooden, levend en klaar om te strijden.
Toen zag Nefer-ka-ptah, dat de slang onsterfelijk was en niet verslagen kon worden, maar overwonnen moest worden door list. Weer snelde hij er op toe en sloeg haar in twee?n en heel vlug deed hij zand op ieder stuk, zoodat, toen het hoofd en het lichaam bij elkaar kwamen, het zand tusschen was, en de stukken zich niet konden vereenigen en de slang, die geen mensch kon dooden, lag hulpeloos voor hem.
Toen ging Nefer-ka-ptah naar de groote kist, waar zij stond in de opening midden in de rivier en de slangen en schorpioenen en het kruipend gedierte keken toe, maar zij konden hem niet tegenhouden.
Hij opende de ijzeren kist en vond een bronzen kist.
Hij opende de bronzen kist en vond een ket?-houten kist.
Hij opende de ket?-houten kist en vond een kist van ivoor en ebbenhout.
Hij opende de kist van ivoor en ebbenhout en vond een zilveren kist.
Hij opende de zilveren kist en vond een gouden kist.
Hij opende de gouden kist en vond het Boek van Thot.
Hij opende het Boek en las een bladzijde en opeens had hij den hemel, de aarde, de hel, de bergen en de zee betooverd en hij verstond de taal van vogels, visschen en andere dieren. Hij las de tweede bladzijde en hij zag de zon schijnen aan het uitspansel te gelijk met de volle maan en de sterren en hij zag de groote gedaante van de Goden en zoo sterk was de betoovering, dat de visschen van uit de diepste diepten der zee naar boven kwamen. Nu wist hij, dat, wat de priesters hem verteld had, waar was. Toen dacht hij aan Ahura, die op hem wachtte te Koptos en hij sprak een tooverspreuk uit over de mannen, die hij gemaakt had, zeggend: "Werklieden, werklieden! Werkt voor mij! en breng mij terug naar de plaats, vanwaar ik gekomen ben". Zij zwoegden dag en nacht, tot dat zij te Koptos kwamen en daar zat Ahura bij de rivier. Ze had niets gegeten of gedronken sedert het vertrek van Nefer-ka-ptah, want zij zat te wachten en uit te zien naar het verdriet, dat over hen zou komen. Maar toen zij Nefer-ka-ptah zag terugkeeren in de koninklijke bark, was haar hart blijde en zij verheugde zich in de hoogste mate. Nefer-ka-ptah kwam naar haar toe en legde het Boek van Thot in haar handen en verzocht haar het te lezen. Toen zij de eerste bladzijde las, betooverde zij den hemel, de aarde, de hel, de bergen en de zee en zij verstond de taal van de vogels, de visschen en het kruipend gedierte, en toen zij de tweede bladzijde las, zag zij de zon schijnen aan het uitspansel tegelijk met de volle maan en sterren en zij zag de groote gedaanten van de Goden en zoo sterk was de betoovering, dat de visschen uit de diepste diepten te voorschijn kwamen.
Nefer-ka-ptah riep om een stuk nieuwe papyrus en een beker bier; en op de papyrus schreef hij al de tooverkunsten, die in het Boek van Thot stonden. Toen nam hij den beker bier en doopte de papyrus in het bier, zoodat alle inkt werd weggespoeld en de papyrus er uitzag alsof er nooit op geschreven was. En Nefer-ka-path dronk het bier en kende opeens al de tooverformulieren, die geschreven waren geweest op de papyrus, want dit is de methode van de groote toovenaars.
Toen gingen Nefer-ka-ptah en Ahura naar den tempel van Isis en brachten er offers aan Isis en Harpocrates en gaven een groot feest en den volgenden dag begaven zij zich aan boord van de koninklijke bark en zeilden vroolijk de rivier af naar het Noorden. Maar ziet, Thot had het verlies van zijn boek ontdekt en Thot barstte in woede los gelijk een panther uit het zuiden en hij snelde naar Ra en vertelde hem alles, zeggende:"Nefer-ka-path heeft mijn tooverkist gevonden en ze geopend en heeft mijn Boek gestolen, juist het boek van Thot; hij versloeg de bewakers, die het omringden en de slang, die geen mensch kan dooden, lag hulpeloos v??r hem. Wreek mij, o Ra, op Nefer-ka-path, zoon van den koning van Egypte."
Koning Ra antwoordde en sprak: "Neem hem en zijn vrouw en zijn kind en doe met hen, wat gij wilt." En nu was het verdriet, waarop Ahura wachtte en waarnaar zij uitzag, op het punt over hen te komen, want Thot nam van Ra een volmacht mee, die hem in staat stelde met den steler van zijn Boek te doen, wat hij verkoos.
Toen de koninklijke bark zacht de rivier afvoer, kwam de kleine jongen Merab uit de schaduw van de zonnetent en leunde over den kant, en keek naar het water. En de macht van Ra trok hem neer, zoodat hij in de rivier viel en verdronk. Toen hij viel, uitten al de matrozen op de koninklijke bark en al de menschen die langs den oever wandelden een luiden kreet, maar zij konden hem niet redden.
Nefer-ka-path kwam uit zijn kajuit en sprak een tooverspreuk uit over het water en het lichaam van Merab kwam aan de oppervlakte en zij haalden het aan boord van de koninklijke bark. Toen las Nefer-ka-ptah nog een tooverspreuk en zoo groot was haar macht, dat het doode kind sprak en Nefer-ka-ptah alles vertelde, wat er onder de Goden gebeurd was, dat Thot zich zocht te wreken en dat Ra hem de macht gegeven had aan die wraak op dengene, die zijn boek gestolen had, te voldoen.
Nefer-ka-ptah gaf bevel, dat de koninklijke bark naar Koptos zou terugkeeren, opdat Merab daar begraven zou worden met al de eerbewijzen, die aan den zoon van een vorst verschuldigd waren. Toen de begrafenisplechtigheden voorbij waren, zeilde de koninklijke bark de rivier af naar het Noorden. Een vroolijke reis was het niet meer, want Merab was dood en Ahura's hart was bezwaard van wege het verdriet, dat nog komen moest, want aan de wraak van Thot was nog niet voldaan. Zij bereikten de plaats, waar Merab in het water was gevallen en Ahura kwam te voorschijn uit de schaduw van de zonnetent en zij leunde over den kant van de bark en de macht van Ra trok haar naar beneden, zoodat zij in de rivier viel en verdronk.
Toen zij viel, uitten de matrozen in de koninklijke bark en alle menschen, die langs den oever der rivier wandelden een luiden kreet, maar zij konden haar niet redden. Nefer-ka-ptah kwam uit de kajuit en sprak een tooverspreuk uit over het water en het lichaam van Ahura kwam aan de oppervlakte en zij haalden het aan boord van de koninklijke bark. Toen Sprak Nefer-ka-ptah een andere tooverspreuk en zoo groot was haar macht, dat de doode vrouw sprak en Nefer-ka-ptah alles vertelde, wat er gebeurd was onder de Goden, dat Thot nog wraak zocht en dat Ra hem toegestaan had met den steler van zijn boek te doen, wat hem goeddunkte.
Nefer-ka-ptah gaf bevel, dat de koninklijke bark zou terugkeeren naar Koptos, opdat Ahura begraven kon worden met de eerbewijzen, die verschuldigd zijn aan de dochter van een koning.
Toen de begrafenisplechtigheden voorbij waren, zeilde de koninklijke bark de rivier af naar het Noorden. Een treurige reis was het nu, want Ahura en Merab waren dood en aan de wraak van Thot was nog niet voldaan.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page