Read Ebook: De Geschiedenis van Woutertje Pieterse Deel 1 Uit de 'ideen' verzameld by Multatuli Bergh Van Eysinga Elias Jeanette Van Den Editor
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 2217 lines and 110238 words, and 45 pages
Editor: J. van den Berg van Eysinga-Elias
Multatuli
De Geschiedenis van Woutertje Pieterse
Opnieuw verzameld uit de "Ideen"
Door
Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias
Eerste Deel
Amsterdam--Uitgevers-Maatschappij "Elsevier"--1921
INLEIDING.
En dit deed hij--schrijvende naar den indruk van het oogenblik--in kernachtige spreuken en prikkelende paradoxen, in parabelen en betoogen, soms zangerig en dichterlijk van taal, dan weer vlijmend scherp van toon.
M. leefde voor en in zijn geestelijken strijd. Hij was vol moed en vervuld van hoop, toen zijne Ideen bij velen insloegen. Maar nieuwe denkbeelden dringen tot de groote hoop, ook tot die der intellectueelen uiterst langzaam door: ondanks een groeienden kring van geestverwanten lieten werkelijke hervormingen op zich wachten. En dit maakt geestelijken strijd zoo ontmoedigend. Deze ontmoediging heeft M. ruimschoots gekend en het heeft hem vaak bitter gestemd, ja het vervulde hem met walging. En dan barst hij uit in een wanhoopskreet: "Wat po?zie, myn God, opdat ik niet verga van walging over zooveel walglyks ?m my." En dan zegt Fancy hem tot troost een sprookje voor, een sprookje geboren uit heimwee naar de heerschappij van 't goede, schoone en ware.
De groei van een kinderziel in een gezin en een maatschappij, die door conventie verwrongen zijn, en die door de kracht van dien zuiveren, innerlijken groei bestemd is om eenmaal de knellende vormen te verbreken, maar voorloopig moeite heeft zich te schikken in de grootemenschenwereld, die hij niet verstaat: dat is de Woutergeschiedenis.
Wouter nu doorbreekt dien samenhang tusschen uiterlijke en innerlijke bekrompenheid. Hij ontwikkelt zich juist in sterke tegenstelling tot zijn omgeving. Bij deze heerscht harmonie tusschen uiterlijke omstandigheden en innerlijk leven. Maar Wouter groeit innerlijk tegen de verdrukking in door den adel van zijn aanleg. Telkens ontvlucht hij het ouderlijk huis om te droomen bij slooten en molens en bruggetjes. Daar gaat de romantische boekenwereld voor hem open, daar vindt hij Femke en de liefde en uit al die sensaties wordt Fancy geboren.
De tegenstelling tusschen Wouter en zijn familie vinden we terug in de tegenstellingen in de omgeving, waarin hij opgroeit: 't huis Pieterse en consorten staat tegenover Vrouw Claus en Femke, huisdominee en Pennewip tegenover Pastoor Jansen, de holle deftigheid der Kopperliths tegenover de wezenlijke superioriteit der Holsma's.
In het tweede gedeelte der Woutergeschiedenis krijgt Wouter een lotgenoot: tegenover Wouter, die aan kleinburgerlijke bekrompenheid tracht te ontkomen, verschijnt Prinses Erica, die zich tegen vorstelijke geesteloosheid en vormelijkheid verzet.
Wouter ziet in Erica de ware verschijning zijner Fancy, door wie de liefelijke Femke wordt verdrongen. Erica waant in de ruwheid van het volksleven, in den degelijken eenvoud van Vrouw Claus de ware menschelijkheid te hebben gevonden.
Het verzoenende beeld, dat deze uitersten moet opheffen, is geteekend in het gezin van dokter Holsma: niet in hoogheid van rang of eenvoud van leven, maar in zuiverheid van gemoed, in innerlijken rijkdom schuilt de ware menschelijkheid. In de uitspraken van Dr. Holsma, Zielearts en Opvoeder in den waren zin des woords, vinden we Multatuli's eigen denkbeelden terug.
Wouters ontwikkeling wordt zeer uitvoerig geschetst: zijn kleeding, zijn leeren, zijn omgang met kameraden en vriendinnetjes, zijn reageeren op moederlijke en Pennewipsche paedagogie, zijn tobben over de z.g.n. levenswijsheid der groote menschen en dan het ontwaken in zijn gemoed van liefde en begeerte naar macht om het goede te doen zegevieren, zijn tobben, waarom een almachtig God zooveel onrecht duldt, de botsingen van zijn ontwakend idealisme met het bestaande thuis, op school, in den handel.--dat alles wordt in fijn gevoelde, humoristische tafreeltjes geschetst.
De Woutergeschiedenis is onvoltooid gebleven. Wel is het Multatuli's plan geweest Wouter tot diens dood toe te volgen, daarom liet hij hem dan ook omstreeks 1800 geboren worden. Maar de bittere stemming over kritiek op zijn werk en persoon, over het uitblijven der zoo vurig bepleite hervormingen, verduisterden voorgoed de Fancy-verschijning in zijn gemoed.
En zoo verliezen we Wouter uit het oog als een jongen, die op het punt staat het groote leven in te gaan. Hij is bezield met goede voornemens--maar de weg naar de hel is ermee geplaveid, voegt Multatuli er aan toe.
Multatuli beperkt zich niet tot het schetsen van Wouters wederwaardigheden: hij wijst telkens op fouten in opvoeding en onderwijs, op bekrompenheid, op maatschappelijk onrecht. Hij trekt telkens een parallel tusschen de ontwikkeling der kinderziel en die der menschheid: hij vindt hierin aanleiding opmerkingen over taalontwikkeling, mythologie, folklore en geschiedenis te plaatsen.
De grens tusschen deze uitweidingen en de Woutergeschiedenis is vaak moeilijk te trekken: soms zijn het korte kernachtige spreuken, soms dijen ze uit tot lange vertoogen.
Dat thans eene ge?llustreerde uitgave verschijnt is geheel in den geest van den schrijver; dat vaderlandsche kunstenaars zich niet geroepen voelden Wouter in zijn pittoresk milieu uit te beelden, was hem steeds een grievende teleurstelling.
Door besprekingen met den Heer Van der Valk over de keuze der illustraties en met ondergeteekende over het al dan niet weglaten van sommige stukken heeft Mevrouw de Weduwe Douwes Dekker--Hamminck Schepel ook aan deze uitgave hare vriendelijke medewerking verleend.
J. van den Bergh van Eijsinga-Elias.
Wat po?zie, myn God, gy die in po?zie alleen bestaat. Wat po?zie, myn God, opdat ik niet verga van walging over zooveel walg'lyks ?m my. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lieve Fancy, wilt ge my een sprookje voorzeggen?
M'n moeder klaagde over duurte van levensmiddelen en brandstof. 't Moet dus geweest zyn v??r de ontdekking der staathuishoudkunde. Onze meid was getrouwd met den barbiersknecht die maar ??n been had. "Dat was zoo zuinig, meende de ziel, om 't schoeisel." Daaruit zou men nu weer besluiten dat de staathuishoudkunde w?l uitgevonden was.
Ik ben daar in-lang niet geweest; en herinner me alleen dat het 'n straat is die twee hoofdgrachten aan elkaar verbindt, hoofdgrachten die ik zal laten dempen zoodra ik de macht heb Amsterdam te maken tot een der schoonste hoofdsteden van Europa. Wat een myner vele plannen is.
Er is moed noodig om 'n verhaal te doen aanvangen in 'n plaats die op "dam" uitgaat, en waar men dus moeielyk Em?rence's of H?lo?zes kan laten wonen. Wat ook weinig baten zou, wyl die frajigheden al lang geprofaneerd zyn.
En ik: in de hartenstraat!
Maar ik schryf geen roman, dat 's waar. En al schreef ik 'n roman, dan nog zie ik niet in, waarom ik die niet geven zou als geschiedenis! En wel van iemand die in z'n jeugd verliefd werd op 'n houtzaagmolen, en lang heeft nagesukkeld aan die kwaal.
Want verliefdheid is 'n kwaal, al is 't maar op 'n molen.
In de hartenstraat dan was 'n leesbibliotheek. Een kleine jongen met 'n stadskleurig gezichtje stond op de stoep, en scheen besluiteloos. Het was hem aantezien dat-i gebukt ging onder 'n plan boven z'n kracht.
Telkens stak-i de hand uit naar de kruk van de deur, en telkens veranderde hy die halfvolbrachte beweging in 'n onnoodig neertrekken van 't rechthoekig hemdskraagje dat als 'n juk op z'n schouders lag, of in 'n even onnoodig tegenhouden van 'n gemaakte kuch.
Schynbaar verdiept in de beschouwing der bonte twee-duits-prenten die de glazen voordeur van den aandoeningwinkel maakten tot 'n staalkaart van onbegrypelyke dieren, vierkante boomen en onmogelyke soldaten, dwaalde z'n blik gedurig scheef-uit, als van iemand die vreest betrapt te worden op misdryf. 't Was duidelyk dat-i 'n opzet in den zin had dat ten-eeuwigen-dage moest verborgen blyven voor de blikken van voorbyganger en nageslacht, en wie bovendien lette op de krampachtigheid waarmee hy met de linkerhand onder 't opgeschort kieltje iets scheen te betasten en te knypen in z'n broekzak, zou allicht op 't denkbeeld zyn gekomen, dat Wouter voornemens was huisbraak te plegen, of zoo-iets.
Want hy heette Wouter.
't Is wel gelukkig dat ik op 't idee ben gekomen z'n geschiedenis te verhalen, en ik beschouw 't als 'n eerste plicht u te zeggen dat-i volkomen onschuldig was aan poging tot huisbraak of moord.
Al de Rinaldini's en Fra Diavolo's van later tyden mogen niet op ??n dag genoemd worden met den onvergelykelyken held die gravinnen schaakte by dozynen, pausen en kardinalen uitplunderde als feilbare menschen, en Wouter Pieterse schuldig maakte aan testamentsverduistering.
Maar dit laatste was Glorioso's schuld niet, zeker niet. Men zou schromen 'n held of 'n genie te wezen--of 'n roover zelfs--als men daarom belast werd met de verantwoordelykheid voor misdaden die na jaren kunnen begaan worden om onze geschiedenis machtig te worden.
--Wat maalje daar toch, jongetje? Motje wat, kom in. Anders, ga heen.
Want hy wist van den schoolmakker die hem had aangestoken met de romanziekte, dat men in 'n leesbibliotheek "pand" eischte van onbekende klanten.
De boekenman scheen zich "gedekt" te achten door de neergelegde veertien stuivers. Althans hy nam uit de kast 'n deeltje dat, vet en belezen, op omslag en bladzyden teekens droeg van veel onzindelyk genot.
Ik ben zeker dat de preeken van dominee Splitvezel, die van hun bovenste plank in ongestoorde rust en met minachting neerzagen op de lektuur van den dag, zich zouden geschaamd hebben hun onbezoedeld gewaad in aanraking te brengen met zooveel vuiligheid. Maar 't is niet moeielyk rein te blyven als men op de bovenste plank staat, en nooit wordt uitgevraagd. Ik vind dus dat die preeken ongelyk hadden. En dat vind ik van veel preeken.
Na met 'n bevend stemmetje den man te hebben opgegeven hoe-i heette, verstopte Wouter z'n misdadig geluk onder 't helend kieltje, en vloog de deur uit, schichtig als 'n kat die haar prooi beet heeft, nadat ze "uren lang gedoken zat."
Een kort hoofdstuk in vyf deelen. 1e. De nederigheid van den schryver, blykende uit de erkentenis zyner onwetendheid omtrent den naam van zekere poort. 2e. De invloed van Fransje Halleman op Wouter's heldenziel. 3e. Verband tusschen dien invloed en de profeti?n van Habakuk. 4e. Nog iets over Habakuk, met 'n wenk over de onbegeerlykheid van gedrukte perzikken. 5e. Groote menschen bezien door de kleine.
Wouter liep, liep... en wist niet waarheen. Naar huis kon-i niet. Daar toch werd hy te streng bewaakt. Wat niet moeielyk viel, want de ruimte was bekrompen.
Hy koos eenzame straten, en kwam eindelyk aan 'n poort die hy zich herinnerde meer gezien te hebben. Maar den naam wist-i niet, en ik ook niet. 't Was 'n platte lage poort in welks buurt het altyd zoo naar asch rook, en waar-i eens dien sprong had gedaan, toen hy met Fransje Halleman was weggebleven van de katechizatie, die meende dat Wouter niet durfde wegblyven en van de poort springen. Maar Wouter durfde w?l, en deed het, juist omdat Fransje Halleman getwyfeld had aan z'n durven.
In zekeren zin was Habakuk te beschouwen als Wouter's overgang van de kinderlektuur tot de boeken waarin van "groote menschen" wordt verteld. Sedert eenigen tyd namelyk voelde hy zich geschokt in z'n eerbied voor brave Hendrikken, en hy walgde van de papieren perzikken der naarstigheid. Andere perzikken kende hy niet, omdat die zoo niet voorkomen in 'n burgerhuishouden.
Niets was natuurlyker dan dat-i vurig verlangde met z'n grootere makkers op de school te kunnen meespreken over de wonderen die er gebeuren in de werkelyke wereld, waar men in 'n koets rydt, steden verwoest, prinsessen trouwt, en 's avends opblyft na tienen, al is er niemand jarig. Ook bedient men zichzelf aan tafel in die wereld, en heeft maar te kiezen wat men gebruiken wil. Zoo meenen de kinderen.
Een Italiaansche roover op 'n buitensingel te Amsterdam. Proefje van 't bitter lyden der deugdzame Amalia. Privat en Jouvin met huwelyken en godsdienstige waskaarsen, de palladia der zedelykheid. Bewys van het fatsoen der Hallemannen, waaruit men tevens kan te weten komen hoe eerlykheid ryk maakt.
Wouter dacht volstrekt niet aan heldeneeuwen, toen-i heel ongevoelig voor de afwezige schoonheid van 't landschap aan 'n moddersloot kwam, waarover 'n onnoodig brugje lag, welks leuning hy uitkoos tot lezenaar, na goed te hebben rondgezien, en zich overtuigd dat-i alleen was, en ongestoord kon overgaan tot het verslinden van z'n roover.
Add to tbrJar First Page Next Page