Read Ebook: Onder den rook der mijn Eene novelle uit Limburg by Rutten Felix
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 831 lines and 24080 words, and 17 pages
ONDER DEN ROOK DER MIJN
EENE NOVELLE UIT LIMBURG
Door Felix Rutten
L. J. VEEN--UITGEVER--AMSTERDAM
< "Anneke, waar ben je nu weer?" "Hier, moeder." Ze was een leuk, lief dingetje van twaalf jaar, zooals ze, ijlings toegeschoten, in de deuromlijsting daar nu stond met haar donker kroezelkopje, tegen de klaarte van den straatweg, met de meidoornhagen en het hemelblauw op den verren achtergrond. "Wat moest je nu weer wegloopen?" "Daar komt een heer" zei ze wijsneuzig. "Hier heen?" Vrouw Jansen met haar man hielden "caf?." Net stond zij klaar om uit te gaan met haar jongste dochtertje. Zij zag even om den deurpost: "Kijk, Hary van den meester." "Meester Gerards?" kwetterde Anneke en trippelde mee de deur uit. "Stil kind," zei vrouw Jansen, "niet zoo luid." Zij wachtte den jongen man om hem te groeten. Hij was wel weer op vakantie thuis! Gerards studeerde te Echt, aan de normaalschool. Het kwam haar zoo voor, alsof ze nu "meneer" moest zeggen; hij lichtte zijn pet en zei: "hoe gaat het?" met een vriendelijk, open gelaat. "Weer eens te Brunssum?" zei zij er over heen. "Ja; weer eens wat uitrusten voor een paar weken.--Alles wel?" "Och ja: op 't oude! Daar verandert, God-dank, niet veel hier in Merkelbeek. 't Blijft alles zooals 't altijd geweest is." "Dat is maar 't best. En was 't ook z?? maar in Brunssum. Nu zijn ze me d??r, zoo-waar, ook al aan 't boren." "Op de hei!" "Op de hei, ja, 't fijnste dat we hadden...." "Wij gaan samen eens gauw even naar Brunssum toe," zei vrouw Jansen, Anneke bij de hand nemend. "Ga binnen en rust wat. Jansen is er." "Dadelijk, dan kom ik. Ik moet eerst even hier binnengaan, in de kerk van de paters. Het is de mooiste kerk van 't heele land." "Dat zeggen ze allemaal die hier komen. Maar een eenvoudig boerenmensch heeft daar zoo geen verstand van. Werken als we werken, en bidden als we bidden moeten; en dan maar vooruit, zonder links of rechts. Z?? is 't nu eenmaal gesteld met een boeren vrouwmensch!--Maar, all?!--Plezierige wandeling verder." "Insgelijks, vrouw Jansen. Dag Anneke!" "Wat zeg je?" trok de moeder haar bij 't handje. De kleine kleurde en zag voor zich neer, met haar voetje het zand wegschoppend van de straat. "Dom kind, vermaande de moeder; zeg dan: dag meneer Gerards." "Ad?" riep ze nog eens, en ging. Vlug trippelde Anneke mee. "W?t komt hij hier doen, moeder?" Maar de moeder, kort en scherp: "je moet de menschen op straat netjes goedendag zeggen en niet staan met den mond vol tanden; dan ben je een stout kind." Verder gingen ze zwijgend voort.-- "Waar gaan we naar toe, moeder?" vroeg Anneke, eene lange poos later. "Wij gaan naar Brunssum. Moeder moet er eene zieke vrouw bezoeken, de moeder van Willemke, die al wel eens bij ons thuis geweest is, om wat voor zijn, moeder te halen. Dien ken je wel? Nu, dan mag jij zoo lang met Willemke spelen, als ik met zijn moeder praten zal. Het is een goed werk dat we gaan doen: de zieken bezoeken. Dat zegent Onze Lieve Heer. Dat zul jij later ook doen, wanneer je groot ben. En altijd vriendelijk zijn en beleefd, hoor-je!"... Weer gingen ze zwijgend, dwars door 't dorp, langs de kerk. Vrouw Jansen maakte het kruisteeken in 't voorbijgaan. "Anneke,--wat zegt men als men voorbij de kerk gaat?" "Geloofd zij Jesus Christus" klonk het schuchter en zacht. "En wat doet men dan? Wat heb ik je geleerd?" Anneke sloeg een kruisje. "Z?? is 't goed, prees de moeder. Onze Lieve Heer ziet dat van het tabernakel uit." Anneke, omziend met een vlugge beweging van 't ranke kopje: "Kan Hij dat werkelijk zien?" "Hij ziet en hoort alles, wat wij zeggen en doen; en wat wij denken, weet Hij." Weer wandelden zij voort in stilte. Zij waren buiten het dorp. De landweg werd mul en stoffig. De velden stonden er schraler. Hier zagen zij er armzalig uit. Nu waren ze de hei genaderd. Een boschje slaghout en een eerste groep dennen,--en daar lag de leemen hut van den bezembinder. Vrouw Stoffels was haar vijfde kind geboren, tot pijnlijke vreugde van het gezin. Vrouw Jansen die eene der goedgezeten boerinnen was en een der goedigste vrouwen uit den heelen omtrek, bewees de vrouw van den bezembinder bij alle gelegenheden telkens, dat zij leefde volgens haar woord: "men moet leven, maar ook laten leven." "Wanneer de kinderen maar eens groot zijn," zuchtte de arme vrouw Stoffels altijd. Ze zouden natuurlijk vroegtijdig aan het werk gezet worden. Twee dreumesjes wroetten voor de deur der woning in het zand. Tusschen een armelijke omheining lag er een verwilderd tuintje. Rondom schoot het heidekruid op in zijn donkere warrigheid. Het ving reeds aan te bloeien. Een grootere knaap lag met bei zijn handen onder het hoofd in het warrig gewas. "Willemke" riep vrouw Jansen. De knaap was opgesprongen.
Add to tbrJar First Page Next Page