Read Ebook: Het vroolijke leven by Kloos Reyneke Van Stuwe Jeanne
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 898 lines and 27088 words, and 18 pages
HET VROOLIJKE LEVEN
DOOR
JEANNE REYNEKE VAN STUWE
L. J. Veen--Amsterdam
Met groote stappen liep Max van den Heuvel zijn kleine kamer op en neer. Er lag een diepe frons tusschen zijn oogen, en soms beet hij ongeduldig zijn sterke witte tanden in zijn onderlip. Door het open raam kwam de koele avondlucht naar binnen, maar hij had het warm,--benauwd, broeiend warm in de bedompte ruimte, en toch stond het hem tegen, nu nog naar buiten te gaan.
Waar moest hij heen? Een eenzame wandeling maken? Naar het een of ander caf?, waar hij wel kennissen zou ontmoeten, om zich door hen vrij te laten houden? Bah! hij had er genoeg van! hij had er meer dan genoeg van!
Thans werd het te erg. Hij hield het gewoon niet uit. Nog langer te leven op dat hongerloon van zes gulden in de week, hij bedankte er eenvoudig voor. Was hij, Max, nu daartoe geboren?....
Moest hij misschien nog blij wezen, dat hij dit werk mocht doen? Klerkje spelen, den heelen dag gebogen zitten over idiote papieren, bebromd als een kleine jongen, wanneer hij zich eens vergiste.... Dat moest uit zijn! uit zijn!
Hij stampte met den voet op den grond. Wat een scharrelleven had hij geleid, sinds hij zijn juridische studi?n vaarwel zei. Maar je moet maar pech hebben in het leven. Als zijn vader slechts een paar jaar later gestorven was, dan zou hij advocaat zijn geweest. De menschen hadden goed praten: dat hij t?ch voort had moeten gaan; er waren er z??veel, die een betrekking waarnamen, en toch voort studeerden.... En als hij dan geen kleeren had, en geen woning had? en moest hij soms van zijn zes gulden in de week het college-geld oversparen?
Hij had wel eens wat meer verdiend met journalistiek werk; maar dat was toch maar voor korten tijd geweest. Neen, daar was hij ??k al niet voor geschikt. Neen! Waarom het niet eerlijk te constateeren: hij w?s geen mensch, om moeizaam droog brood te verdienen. Hij deed het wel, natuurlijk, omdat het moest, maar het was geen leven. Hij voelde veel te goed, dat er iets in hem zat; zonder ijdel te wezen kon hij zichzelf dit gerust bekennen. Hij kon schrijver wezen, dichter, dramaticus, als de omstandigheden hem daartoe maar in de gelegenheid stelden. Hij was er niet iemand naar, om de prachtigste romans en verzen neer te kunnen pennen op de flardige randjes van couranten-papier of de achterzijde van aan de deur afgegeven drukwerkjes, gezeten op een stoel met anderhalven poot, en bij het licht van een kaarsje op een oude flesch.... Bah! bah! hij moest ruimte, licht, weelde, om zich heen hebben, of er kwam niets van hem terecht. Niets!
Maar toch.... had hij geen familie, bestond er niemand, aan wien hij zich presenteeren kon, zeggende, dat hij tot een wanhoopsdaad in staat zou zijn, als men hem liet zonder hulp? Want dan zou hij gaan zwendelen of stelen of pornografische boeken schrijven.... Neen! dat kon hij toch niet gaan zeggen, omdat hij dat immers nooit zou doen!
Teekenen voor koloniaal? Daar had hij feitelijk geen physiek voor. Bakker worden? brandweerman? Heel goed. Maar, zouden ze hem aannemen? Ach, neen, in dergelijke beroepen werd hij niet toegelaten.
Goed gezegd, maar wat?
Zijn vrienden konden hem niet helpen. Die waren voor het meerendeel even arme slokkers als hij. Of ze leefden in verhoudingen, die het hun onmogelijk maakten een broeder in den nood bij te staan.
Hij moest in deze zaak vertrouwen op zichzelf. Op zijn eigen vlugge hersenen, op zijn eigen minder-vlugge handen....
Zijn handen, ja, gespierd waren ze wel.... voor roeien, tennissen, en schermen geschikt genoeg.... wacht! kon hij geen les in tennissen geven?
En waar moest hij dat dan doen? Hier op zijn kamer? Neen, maar dat was toch wel iets, om over te denken. Hij werd dan gewoon meegenomen naar het veld, en ge?ntroduceerd door den jongeheer of de jonge dame, die hij les gaf, als kennis. Een wit-flanellen pak zou zooveel niet kosten. Ja, waarachtig, dat was een idee.
Maar een oogenblik later dacht hij alweer: Nou, ja, het is een goede gedachte, en ik zal het misschien ook wel doen, maar fortuin zal ik met dat baantje toch zeker niet maken. En daarom is 't me toch te doen.
Rusteloos stapte hij zijn kamer op en neer, op en neer. Hoe langer het duurde, eer hij iets vond, hoe ongeduriger en ongehumeurder hij werd. Hij moest maar naar bed gaan. 't Gaf hem allemaal toch niets. En wat had hij er aan, om morgen met een dof hoofd op dat ellendige, broeiwarme kantoor te zitten, zoodat elk woord hem inspanning kostte, en de pennehouder zich bijna niet door zijn loome vingers liet voort-bewegen....
Maar hij zou immers toch niet kunnen slapen? O, neen. Daarvoor werkte zijn hoofd veel te snel en te helder. Hij moest nog maar eens verder denken....
Als hij eens een speelbank oprichtte? Houders van speelbanken maakten altijd fortuin. Als ze tenminste voorzichtig waren, en zorgden buiten de handen der politie te blijven.... Maar....
H?, vervloekt! er was toch ook altijd een "maar"! En toch had hij met dat "maar" rekening te houden. Want om een speelbank te kunnen beginnen, daarvoor was kapitaal noodig. En wie zou hem dat willen voorschieten? Wie zou zich aan een dergelijke risico wagen?....
Maar, lieve hemel, was er dan niets, niets voor hem te vinden? Dat k?n toch niet. Dat was toch godsonmogelijk.... gods-terwereld-onmogelijk....
Was er geen geld te slaan uit zijn literaire talenten, die hij toch werkelijk, sans blague, bezat.... Letterkundige begaafdheid h?d hij, dat was hem meermalen door bevoegde kunstrechters verzekerd. Maar als hij niet het geluk had in den populairen smaak te vallen, dan was het immers toch niets gedaan?....
Hij stond voor den kleinen spiegel, die boven den schoorsteenmantel hing, en bekeek zich, zonder dat hij het zich bewust was, aandachtig. Een aangenamen indruk maakte hij.... flinke oogen, hoog voorhoofd.... Toen ging hij kijken met meer besef, en terwijl hij zichzelf zoo bezag, dwaalden er gedachten door zijn hoofd, die allengs een vaster vorm aannamen.... literaire gaven.... succes bij vrouwen.... Zijn hersenen werkten al sneller en sneller.... in een oogenblik verzon hij combinaties.... zette hij schema's in elkaar, en spon ze uit.... Zoo zou het gaan.... Z?o kon het.... moest het....
Zijn gezicht begon al vroolijker te staan, terwijl hij dacht en dacht. En eensklaps sprong er een zware vloek hem van de lippen, en hardop riep hij:
--Ik ben er! ik heb 't gevonden!
Hij zette zich neer in zijn stoel, legde het eene been over het andere, en omgreep den enkel met beide handen. Zijn wenkbrauwen fronsden zich van het ingespannen denken, maar nu hij eenmaal "het" gevonden had, was de nadere uitwerking van zijn plan niet zoo moeilijk meer. Zijn oogen begonnen te stralen van ondeugend pleizier.... en tot laat in den nacht bleef hij zitten fantaseeren, en bekeek zijn prachtig plan vergenoegd van alle kanten.
Den volgenden morgen werd hij wakker, doordat de deur van zijn kamer openging, en hij zijn vriend Robert Roodhaar verschijnen zag. Roodhaar was Robert's bijnaam, ter oorzaak van zijn wit-blond, bijna kleurloos haar,--zooals den roodharigen Frits Verhaeren de naam van "Sneeuw" was gegeven,--hij heette eigenlijk Lam, maar hij had zoozeer het land daaraan, dat hij zich getroost Roodhaar had hooren doopen.
Robert Roodhaar trad toe op het bed, waarin, tot zijn verbazing, Max hem vriendelijk lag toe te lachen.
--Ben je dan niet ziek?
--Nee, zoon van Walter Scott. Wat doe jij zoo vroeg op de vlakte?
--Vroeg? wat scheelt je toch? 't Is tien uur. Waarom ben je niet op kantoor?
--Ik had geen zin.
--Geen zin?!
--Nee.
--En dat vertel je zoo kalm? Ben je plotseling gek geworden, of....
--Nee, gek ben 'k niet en kachel ben 'k ?ok niet, en ziek ben 'k ook niet.
--Ik kwam even de Mercure de France bij je aanreiken. Ik dacht natuurlijk, dat je op kantoor was. Toen zegt me je huisjuffrouw: Ga u maar 's na binnen, meneer doet zoo raar, hij het gerust de koorts.
Max barstte in lachen uit.
--Zei ze dat?
--Ja, ze had je om acht uur geklopt. Meneer, sta u op! Nee, had je gezegd. Is u ziek, meneer? Dat niet, juffrouw, maar ik heb nog slaap. Dag, juffrouw. Ze had je nog 's geroepen, en nog 's geroepen, maar je had alleen maar gesnorkt.
--Dat wil 'k waarachtig wel gelooven, ik ben pas om vier uur gaan maffen.
--Wat heb je dan uitgevoerd?
Max richtte zich wat op, en wijzend met zijn vinger naar Robert, zei hij met nadruk:
--Ik heb vannacht m'n fortuin gemaakt.
--Hij is verdomd gek, zuchtte Robert, en viel verslagen neer op een stoel. Max lag hem met ondeugend-schitterende, "echt-krankzinnige" oogen aan te kijken.
--Nee, 'k word griezelig van je, hoor. Zooeven was d'r 'n jongetje van je kantoor geweest, toen heeft de juffrouw de boodschap mee-gegeven, dat je de "koorts in 't hoofd" had. Maar dat geloof ik nou werkelijk ook.
--Ha! ha! lachte Max. Met een energieke beweging sprong hij uit het bed, en plaste een stortenden stroom in de waschkom. Blijf je ontbijten?
--Ik h?b natuurlijk al ontbeten.
--Ja, maar, h?, als ik je inviteer op p?t? de foie gras.... en sardines in tomatensaus.... h??
Add to tbrJar First Page Next Page