Read Ebook: Een jaar in de Molukken De Aarde en haar Volken 1917 by Roelfsema H R
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1371 lines and 82043 words, and 28 pages
De Kaubaai, die daar voor ons lag, dringt in dit grillig gevormde eiland dieper door dan een der andere diep insnijdende baaien, de Boeli- en de Weda baai. Nog 5 K.M. verder en het eiland ware in twee?n gesneden geweest; nu echter ligt hier het knooppunt, van waar vier armen naar het Noorden, het Oosten en het Zuiden wijzen. Ook het naastbij-gelegene grootere Celebes heeft vier soortgelijke armen welke in die richtingen wijzen, waardoor een merkwaardige overeenkomst tusschen die grillig gevormde eilanden bestaat. Beiden hebben hun ontstaan aan vulkanische werkingen te danken, doch hoe zij die opvallende overeenkomst hebben verkregen, schijnt ook voor de geologen nog een onopgelost probleem te wezen.
Aan de dichtbegroeide steile en hooge kust aangekomen, leidde een kunstige, door inlanders aangelegde trap naar de oppervlakte van het water, waar we een kleinen inham vonden, die aan drie kanten door steile oevers en hoog geboomte was afgesloten, terwijl de vierde zijde naar de baai open lag.
Hier zou volgens afspraak de groote prauw van den zendeling met de roeiers moeten liggen, om ons naar Pasir Poeti te brengen, doch van die prauw was geen spoor te ontdekken. Wel lag er afgetakeld en met verroest ijzerwerk en kettingen een kleine klipper verlaten op het strandje, als een sombere, troostelooze verschijning, machteloos om te helpen. We zetten ons neer op de talrijke bagage en overlegden wat ons te doen stond. Kwam er geen prauw, dan zouden we hier den nacht moeten doorbrengen, tenzij het een der dragers nog mocht gelukken door het bosch te dringen en in een nabijzijnde kampong de menschen te bewegen ons over te roeien. Gelaten wachtten we, nu het inmiddels stikdonker was geworden, ons lot af bij het licht van een kaarslantaarntje.
Tusschen de omlijning der silhouetten van het hoog oprijzende geboomte was een stuk heldere sterrenlucht zichtbaar, waar we den Kraanvogel met zijne lange schitterende sterrebeenen zijn bedachtzamen stap zagen doen. De zwarte wanden van de diepte, waarin we zaten, waren verlicht door krioelende vuurvliegjes, als levende lichtjes op talrijke kerstboomen; uit het woud klonk het nachtelijk gesjirp en helsche geraas van duizenden insecten, en terwijl we daar zaten te wachten, voelden we over ons komen het geheimvolle van den Indischen nacht. Een bivak zou in deze omgeving zijn eigenaardige bekoring hebben, en reeds wilden we eenige toebereidselen maken, toen over het water, reeds zeer dichtbij, een vlerkprauwtje kwam aanglijden, door een tweede gevolgd.
Hoe nu in die duisternis al onze bagage in de prauwtjes werd gestuwd, is me een raadsel gebleven, doch na eenigen tijd zat ik goed en wel op de geldkist in het midden van een dier vaartuigjes te schommelen op de onstuimige golven van de baai. Het weer was omgeslagen, een sterke lauwe wind was opgestoken, de sterren begonnen te verdwijnen en een zware bui dreigde. Het zeewater lichtte, elke pagaaislag gaf een kolk van vuur te zien, elke klets van een der vlerken, die door het schommelen beurt om beurt uit en in het water gingen, werd tot een vurige streep. De tweede prauw hielden we door het licht, dat ook zij op die wijze in de duisternis uitstraalde, steeds in het oog. Weldra schommelden we als bezetenen te midden van die vurige strepen en kolken en toen de golven steeds hooger rezen, hadden ook zij lichtende kruinen, die op ons afkwamen als draken met vurige bekken. De branding bruiste met veel geweld tegen de kust en straalde eveneens licht uit. De lucht werd steeds zwarter, buien pakten zich samen en het werd de vraag of we nog droog het huis van den zendeling zouden bereiken. Het antwoord op die vraag duurde slechts kort, de regen begon te stroomen en maakte ons in korten tijd tot op de huid toe nat, doch het kon onze lachende stemmen niet dooven, opgewekt als we waren door het dolle spektakel der elementen in dien heksenketel rondom ons.
Eindelijk naderden we het punt waar geland moest worden, waar hooger op de kust een lichtje zichtbaar was, dat spetterde uit het huis van den zendeling.
De landing in de duisternis en in de geweldige branding, die de zwaarbeladen prauwen op het strand dreigde stuk te slaan, was uiterst lastig. Er bleef ons slechts over, uit het vaartuigje in zee te springen en tot aan de borst door het woelende water naar het land te waden. Mijn horloge, portefeuille en lucifers, hoewel reeds kletsnat, deed ik in mijn zonnehoed, die toen zoo vast mogelijk op het hoofd werd gedrukt. Mijn reisgenoot zorgde voor de papieren, in een city-bag geborgen, en ik zelf nam de geldkist voor mijn rekening. In het lauwe water, waarin een aanrollende golf mij bijna van de been had gegooid, bleef ik staan, dank zij die zware kist op mijn schouder. Op den tast waadden we in het diepe duister verder, tot het droge was bereikt.
We lieten onze koelies verder met de bagage scharrelen en gingen, door den zendeling geleid over het onbekende pad, het welkome huis tegemoet. De kletsnatte bagage volgde.
Na een verkwikkenden slaap deed ik 's morgens de deuren van mijn slaapkamer open en zag daar het mooiste panorama voor mij liggen, dat ik tot dusver in Indi? had gezien. Werkelijk in dit landschap was op dit uur iets liefelijks en stemmingsvols, zooals het in het rijzende licht van den jongen dag voor mij lag.
Van den heuvel, die den omtrek beheerschte en waarop het huis stond, zag men de oevers van de Kaubaai zich evenwijdig naar het Noord-Oosten uitstrekken, tot zij in de verte in den te?ren morgennevel verdwenen. Heuvelachtig, dichtbegroeid land, dat zich tot lagere bergen ontwikkelde, rees aan den horizon op, waartusschen een wijde waterspiegel blikkerde en glom. Over dit landschap welfde zich een transparante atmosfeer van fijngekleurde morgentinten.
Kort is in Indi? het weldoende oogenblik van den morgen, als de zonnestralen over de aarde scheren. Snel rijst de zon en brengt ons den zomerdag met zijn hitte en steeds weer den zomer en steeds weer de hitte.
Deze natuur staat onder een eentoniger licht dan die der noordelijke landen, ook is zij zelve veel eentoniger. Van Padang tot Halmaheira doorreisde ik in eenige maanden den Archipel over een afstand van 3600 K.M., gelijk aan dien van de Noordkaap tot Athene, en over dien afstand had ik het karakter van het land zich niet merkbaar zien wijzigen, terwijl in elken tijd van het jaar het landschap hetzelfde voorkomen heeft.
Overal had het donkere zinnobergroen overheerscht; overal hadden de klapperboomen met hun wuivende kruinen, de pisangs met hun gladde stille bladeren dezelfde karakteristiek bij de nederzettingen der menschen aan het landschap gegeven; overal had dezelfde bergvorm, die van de lange oprijzende lijnen der vulkanen, gedomineerd; nooit hadden de wisselende grootsche vormen van een rotsgebergte mijn oog bekoord, overal was hetzelfde vlakke strand, soms van wit soms van donker zand, langs de kusten te zien geweest, en over dat alles had steeds, wanneer niet een regenwolk het licht onderschepte, een zon geschenen, die hoog uit de lucht haar stralen pardoes naar de aarde zond.
Zelden was de natuur liefelijk geweest, zelden grootsch, doch altijd ontzagwekkend, soms angstwekkend door haar macht, die nog de macht der menschen overheerschte. Deze natuur maakt ons klein, doch stemt niet bescheiden, gelukkig, noch wijst ten hemel en verheft. Het natuurgenot, zooals wij dat kennen, 't welk ontstaat door de afwisselende pracht der jaargetijden en door de sterkere contrasten van kleuren, door fijne en wazige overgangstinten, ontbreekt. Deze altijd gelijke natuurtafereelen brengen ons in een droom, in den droom die ligt op de gezichten der inlanders, voor wie een eentonig droomleven gelukzaligheid beteekent, van hen, die nooit wisten van den opwekkenden prikkel der noordelijke landen. En zoo ontberen we hier, totdat we tenslotte de ontbering niet meer gevoelen, den weldoenden invloed van ontroeringen, die de natuur der gematigde luchtstreek ons zoo dikwijls schenkt.
In de galerij van zijn huis verscheen de zendeling in het gemakkelijke morgentoilet en noodigde ons aan het ontbijt. Hij was alleen, zijn vrouw en kinderen waren om gezondheidsredenen te Ternate achtergebleven, hoe gaarne zij ook naar Pasir Poeti waren teruggekeerd, waar zij zich in de eenzaamheid in eigen huis gelukkiger gevoelden, dan in het bedenkelijk slechte hotel, dat wij gisteren met vreugde hadden vaarwel gezegd.
Aan tafel gezeten, volgden we naar het gebruik van het huis eerst de morgenwijding, die met bijbellezen begon en eindigde met gebed. Tijdens den maaltijd bespraken we onze plannen voor de verdere reis. De hulpvaardige zendeling was genegen ons zijn groote prauw met roeiers af te staan, waarin tevens alle bagage kon worden meegenomen.
De duur van de reis, die nu voor ons lag, zou geheel van een meer of minder gunstigen wind afhangen. De afstand tot Tobelo bedroeg nog ruim 100 K.M., die door hem eens bij gunstigen wind in ruim 12 uren was afgelegd, doch waarvoor men meermalen met zulk een groote prauw 3 dagen en meer had noodig gehad.
Terwijl alles voor ons vertrek werd gereed gemaakt, bezagen we de geheele nederzetting, zooals die hier uit de wildernis door den zendeling was te voorschijn geroepen. run ja loukkauksen ja h?pe?n kyyneleiden.
Eik? h?n uskonut voivansa antaa t?t? ikin? anteeksi.
N?in kului kolme p?iv??. Erlend oli kuin uitettu koira nuoren vaimonsa mielest?. Kristiina oli pakahtumaisillaan vihasta -- ja tulistui silmitt?m?sti huomatessaan toisen tarkastavan h?nt?, mutta k??nt?v?n pois p??ns?, jos h?n katsoi sille suunnalle.
Nelj?nten? p?iv?n? Kristiina istui aamulla tuvassa Erlendin astuessa ovesta sis??n ratsastuspukimissa. Erlend ilmoitti aikovansa l?hte? l?nteen p?in, Medalbyhyn, ja kysyi, halusiko Kristiina l?hte? mukaan taloaan katsomaan; se kuului h?nen huomenlahjatiluksiinsa. Kristiina vastasi haluavansa, ja Erlend auttoi itse h?nen jalkaansa karvanahkasaappaat ja h?nen olalleen hihavaipan hopeahakoineen.
Pihalla seisoi nelj? hevosta valmiiksi satuloituina, mutta Erlend sanoi, ett? Haftor ja Egil saattoivat j??d? kotiin auttamaan viljan puinnissa. Sitten h?n auttoi itse vaimonsa satulaan. Kristiina ymm?rsi Erlendin aikovan puhua siit?, mik? erotti heit?. Erlend ei kuitenkaan sanonut mit??n heid?n verkalleen ratsastaessaan etel??n, mets?? kohti.
Teurastuskuu oli jo pitk?lle kulunut, mutta viel? ei seudulla ollut satanut lunta. P?iv? oli kylm? ja kirkas, aurinko vastik??n noussut, ja kaikkialla, maassa ja puiden oksilla, kiilsi ja v?lkkyi valkoinen h?rm?. He ratsastivat Husabyn maita. Kristiina n?ki v?h?n vilja- ja s?nkipeltoja, mutta enimm?kseen kesantoa ja vanhaa niittymaata, m?tt?ist?, sammaleista ja pehkottunutta. H?n huomautti t?st?.
Mies vastasi mahtaillen: "Kuinka sin?, Kristiina, joka ymm?rr?t niin hyvin maanviljelysasioita, et tied? sit?, ettei kannata viljell? sy?m?viljaa n?in l?hell? kaupunkia -- tuottavampaa on vaihtaa voit ja villat siemeneen ja jauhoon vierailta kauppiailta --."
"Siin? tapauksessa sinun olisi pit?nyt vaihtaa kaikki se, mik? nyt lojuu pitkin parvien lattioita aikaa sitten pilaantuneena", sanoi Kristiina. "Mutta min? tied?n lain m??r??v?n, ett? joka miehen, joka hoitaa maata, tulee kylv?? pelloksi kolme nelj?nnest? ja j?tt?? kesannoksi nelj?s. Eik? suinkaan kartanon herran maiden sovi olla huonommassa hoidossa kuin vuokramiesten mannut -- sanoi is?ni aina --."
Erlend naurahti ja virkkoi:
"Min? en ole milloinkaan tutkinut lakia siin? asiassa -- kunhan min? saan irti sen, mit? minulle kuuluu, voivat talonpojat minun puolestani hoitaa maitaan kuten tahtovat; min? hoidan Husabyt? niinkuin parhaaksi n?en."
"Tahdotkos sin? olla viisaampi kuin manallemenneet is?mme ja Pyh? Olavi ja Maunu-kuningas, n?iden lakien laatijat?" kysyi Kristiina.
Erlend nauroi j?lleen ja virkkoi:
"Sit? en ole ajatellut. -- Mutta kyll?p?s sin?, piru viek??n, tunnet hyv?sti maan lait ja asetukset, Kristiina."
"Ymm?rr?n min? hiukan n?it? asioita", lausui Kristiina, "sill? is?ni pyysi usein Loptsgaardin Sigurdia lukemaan meille lakia h?nen k?ydess??n meill?, kun istuimme kotona illalla. Is? katsoi palveluskunnan ja nuorten hy?tyv?n siit?, ett? saivat kuulla n?ist? asioista, ja silloin luki Sigurd jonkun kaaren."
"Sigurd", muisteli Erlend. "Ahaa, nyt min? muistan, n?in h?net meid?n h?iss?mme. H?n oli se isonen?inen, hampaaton ukko, jonka suusta valui kuola ja joka itki ja taputteli sinun rintaasi -- h?n oli sikahumalassa viel? seuraavana aamuna, kun h??kansa tuli katsomaan, miten min? panin sinun p??h?si vaimonhunnun --."
"H?n on mist? asti lieneek??n tuntenut minut", vastasi Kristiina tulistuen. "H?n piti minua polvellaan ja leikki kanssani, kun min? olin pikkutytt? --." Erlend nauroi viel?:
"Olipa se outoa huvitusta -- koko talonv?ki kuulemassa, kun se ?ij? paukuttaa lain kaaren toisensa j?lkeen. Lauritsa on joka suhteessa niin erilainen kuin muut miehet -- mutta sanotaanhan sit? niinkin, ett? jos talonpoika tuntisi lain ja ori voimansa, niin tulisi peikosta ritari --"
Kristiina p??sti huudon ja l?im?ytti hevostaan lautasille. Erlend katsoi vihaisesti ja ihmetellen vaimoonsa, joka ratsasti h?nen luotaan.
Yht?kki? h?n painoi kannukset hevosensa kylkeen. Herra Jeesus, kaalamo -- siit?h?n ei p??ssyt yli t?h?n aikaan, savi oli liukunut irti syksyll? --. Sl?ngvanbauge paransi vauhtia kuullessaan toisen hevosen takanaan. Erlend joutui kovaan h?t??n -- miten Kristiina kiitik??n jyrkki? m?ki? alas! Erlend ajoi h?nen ohitseen vesakon l?pi, kaarsi paikalle, miss? tie kappaleen matkaa kulki tasaista maata, ja esti h?nelt? p??syn. Tultuaan Kristiinan sivulle n?ki Erlend, ett? Kristiinaa itse??nkin oli alkanut pelottaa.
Erlend taivuttautui vaimoaan kohden ja l?i h?nt? korvalle, niin ett? hel?hti -- ja Sl?ngvanbauge hyp?hti s?ik?ht?en syrj??n alkaen vikuroida.
"Siin? sait", sanoi Erlend vapisevin ??nin, hevosten rauhoituttua ja heid?n taas ajaessaan tasajalkaa. "Lensit ihan kuin mielet?n --. Oikein pel?stytit minut --."
Kristiina k??nsi pois p??ns? niin ettei Erlend voinut n?hd? h?nen kasvojaan. Erlend katui, ett? oli ly?nyt h?nt?, mutta sanoi sitten j?lleen:
"Niin, oikein pel?stytit minut, Kristiina -- onko se nyt laitaa sellainen! Ja viel? nyt --", sanoi h?n aivan hiljaa.
Kristiina ei vastannut sanaakaan eik? katsonut h?neen. Mutta Erlend tunsi h?nen olevan v?hemm?n vihaisen kuin taannoin h?nen pilkatessaan Kristiinan kotia. H?n ihmetteli sit? suuresti, -- mutta huomasi asian olevan niin.
He saapuivat Medalbyhyn, ja Erlendin vouti tuli ulos pyyt?en heit? tupaan. Mutta Erlend sanoi heid?n mieluummin katselevan rakennuksia ensin -- ja Kristiinaa tarvittiin mukana. "T?m? on nyt h?nen talonsa -- ja h?n ymm?rt?? n?it? asioita paremmin kuin min?, Stein", sanoi Erlend hymyillen. Paikalle oli tullut muutamia talonpoikia todistajiksi -- heid?nkin joukossaan oli Erlendin alustalaisia.
Stein oli tullut taloon viime perjantaina, ja koko ajan siit? saakka h?n oli pyydellyt, ett? itse is?nt? tulisi katsomaan, mink?laisessa kunnossa rakennukset olivat h?nen ottaessaan ne haltuunsa, tai ett? h?n l?hett?isi sinne ainakin edusmiehen. Talonpojat todistivat, ettei yksik??n niist? ollut ollut tyydytt?v?ss? kunnossa, ja ne, jotka nyt olivat luhistumoor de cultuur van klappers. Over de uitvoerbaarheid der ontginning van dit terrein hadden we ons oordeel naar Holland te berichten.
Pediwang zelf was een oud berucht rooversnest. Het gouvernement had echter een eind gemaakt aan het bedrijf dier kampongbewoners, die nu in vreedzame luiheid voortvegeteerden. Het concessieterrein, dat in de nabijheid lag, was 3000 bouws groot en moest geheel met oerbosch zijn bezet.
Toen het lichter werd, gingen we aan land en verrasten de inwoners bij het krieken van den dag in hun schamele huisjes. Vrouwen waren reeds met eenig huiswerk bezig, doch de mannen stapten, met een doek om hun naakte lijf geslagen, welke hen tegen de morgen koelte moest beschutten en met een sigaret in den mond, in trotsche houding als pauwen voor hun huisjes op en neer, en keken ons onbeschroomd en glimlachend met een aristocratisch nietsdoeners-air aan.
Geheel anders dan van den Javaan is de houding van den bewoner dezer streken tegenover den Hollander. Van onderdanigheid tegenover hem zag ik nooit een spoor, wel van vrees, vooral bij vrouwen en kinderen, die dikwijls, wanneer ze me later in de alang-alang zagen aankomen, ijlings de vlucht zouden nemen.
We verlangden den kapala kampong te spreken. Hierop verscheen een inlander met een langen grijzen baard, die zich als zoodanig bekend maakte, en wien wij de reden van onze komst mededeelden. We wenschten van hem een geleider, die ons bij de zuidelijke grenssteenen van het concessieterrein zou brengen. Het heerschap was, zooals we later vernamen, in zijn jeugd een bekend zeeroover geweest, doch nu door het gouvernement op verzoek der bevolking als haar hoofd aangesteld.
Het duurde geruimen tijd voor dat iemand verscheen, die genegen was met ons het bosch in te gaan en die de grenssteenen wist aan te wijzen. Het werd een lange marsch over een smal paadje het oerwoud in. Het terrein bleek vlak en overal met zwaar hout begroeid. Het was er vochtig en koel en het rook er naar vermolmd hout onder het zware bladerendak dier reuzenboomen, waardoor nooit een zonnestraaltje tot den bodem kan doordringen. Varens en laag hout stonden aan den voet van dunne en dikke, soms metersdikke stammen, waaronder er waren die, naar schatting 40 M. en hooger moesten zijn. Lianen hingen als koorden van de hoogste kruinen dier boomen tot den grond en vormden daar, verder slingerend, een net, waarin de voeten telkens verward raakten. Ook waren er lianen dik als menschenarmen, die dichter aan den stam naar boven kropen en zich als slangen om zware takken kronkelden.
Toen de eerste grenssteen was bereikt, een dikke vierkante, met cement bestreken steenen paal, waren we overtuigd een uitmuntend terrein voor de klappercultuur voor ons te hebben. De bodem was vlak, de gronde bleek na uitgraving uit poreuze tuf te bestaan en was met een dikke humuslaag bedekt, terwijl de regenval tegen de daarachter liggende bergen aanzienlijk moest zijn en twee altijd watergevende kali's, volgens onze kaart en ook volgens onzen gids, het terrein doorsneden. Alle gunstige factoren voor het welslagen der cultuur, wat het terrein betreft, waren hier bijeen.
We gingen nog dieper het woud in, op weg naar een volgenden steen. Het werd een eindelooze, eentonige marsch over steeds denzelfden vlakken vruchtbaren grond, onder steeds dezelfde hooge boomkruinen, terwijl een hopelooze strijd met lianen was ontstaan, die zich om onze beenen kronkelden of ons, als touwen voor de borst gespannen, tegenhielden totdat we besloten terug te keeren.
We hadden echter de overtuiging gekregen, dat deze voor de klappercultuur zoo geschikte gronden door hun afgelegen ligging nog jarenlang een zwaar oerwoud zouden dragen.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page