Read Ebook: Van hoog en laag Het eerste levensboek by Buysse Cyriel
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 584 lines and 29924 words, and 12 pages
--Thuis.
--Keunt-e ze mij nie ne keer teugen?
Fonske zweeg, wist niets te antwoorden.
--Zoe-de ze morgen nie ne keer willen meebrijngen?
Fonske knikte.
--En zoe 'k dit nou ne keer meugen meenemen, om aan mijne meester te loate zien?
Fonske knikte. Hij knikte herhaaldelijk en zijn benauwd gezichtje scheen weer op te leven.
Opnieuw wisselde het jong meisje vlug eenige woorden in een vreemde taal met haar gouvernante, aan wie ze 't schilderij overhandigde. De gouvernante tastte in een zakje, dat zij aan den arm droeg, haalde er een zilverstukje uit, stak het Fonske toe.
--O nie nie, ieffreiwe, schudde Fonske doodsverlegen het hoofd.
--Toe toe, ge moet! drong het kasteelmeisje aan. En Fonske gehoorzaamde.
--Tot morgen, nie woar, hier aan dezelfde ure, mee al 't geen da ge geschilderd h?t! 'K zal vroagen of de miester meekomt, riep ze nog onder het weggaan.
En Fonske knikte sprakeloos-toestemmend.
Hij zag ze vertrekken. De gouvernante, in 't groen gekleed, droeg zijn schilderij onder den arm. En mejonkvrouw Elvire, gansch in 't wit, de losse bruine haren glanzend-golvend onder den bloemenhoed over haar schouders, had den vrijen arm der gouvernante vastgegrepen en scheen te jubelen en te juichen, alsof haar een buitengewoon groot pleizier was overkomen. Zij gingen naar 't kasteel van den baron toe, slank als twee jeugdige, slank-stengelige bloemen: een groene en een witte, in de weelde-harmonie van 't zomerlandschap. En Fonske, roerloos op den grasrand, in de schaduw der zacht-suizelende populieren, begreep vagelijk, dat er iets gewichtigs in zijn leven was gebeurd, zonder dat hij ook kon voorgevoelen of het iets goeds of iets ongunstigs was voor hem. Alleen d?t voelde hij: dat een van de almachtige kasteelen, die daar al de menschen en de gansche streek beheerschten, zich iets van zijn levenslot had aangetrokken, en er mee doen kon wat het wilde.
De andere koewachtertjes, die van verre de ontmoeting zagen, hadden hun spelen gestaakt en wachtten, roerloos in een groepje, tot de jonkvrouw met haar gouvernante onder de hooge boomen van 't kasteel verdwenen was. Toen namen zij allen te gelijk hun aanloop en bestormden Fonske met hartstochtelijke vragen.
Den volgenden namiddag, lang v??r het gestelde uur, kwam Fonske met zijn schilderijen aan. Ook al de andere koewachtertjes waren reeds op hun post en vroegen dringend om het werk nog eens te mogen zien.
--Nie g', zeg ik ulder! antwoordde Fonske stug en kitteloorig. En hij bleef halsstarrig-wakend bij zijn spullen staan, den blik gevestigd op 't kasteel vanwaar de jonkvrouw met haar meester komen moest.
Daar kwamen zij. De koewachtertjes merkten 't van verre en riepen 't naar Fonske:
--Ze zijn doar!
Fonske zag een groep van vier personen 't grafelijk kasteel verlaten en naar de rivier toe komen. Hij herkende reeds op een afstand jonkvrouw Elvire in 't wit, met haar groene, engelsche gouvernante; maar de twee heeren die de meisjes vergezelden wist hij niet zoo dadelijk te noemen, en toen hij 't eindelijk zag neep hem de schrik om 't hart: 't was de oude graaf zelf, vergezeld van jonkvrouw Elvire's meester. De koewachtertjes, allen in een groepje op een afstand, met hun zweepen in de hand, riepen het nog eens halfluid naar Fonske, met als 't ware schrikbevangen stemmen:
--De groaf es d'er euk bij!
De groep stapte in het schuitje en de groene Engelsche, roeide hen met een paar flinke riemslagen over. Fonske, steeds roerloos naast zijn schilderijen onder 't trosje populieren, hoorde de aan wal getrokken ketting rinkelen, zag de deftige partij uitstappen. Maar een der koewachtertjes, die zich even naar den overkant der weilanden had omgekeerd, kromp plotseling als van benauwing in elkaar en schreeuwde in ondertoon naar Fonske toe:
--Fons, den b'ron komt ginter euk, mee menier Ga?tan.
Als onder een schok keerden, ?n Fonske, ?n al de andere koewachtertjes zich om en daar zagen zij werkelijk ook meneer de baron aankomen, met zijn zoon Ga?tan. Die herkenden zij allen wel terstond en duidelijk, ofschoon zij nog op ruimen afstand waren: meneer den baron liep op waggelende o-beenen, zoo dat men 't landschap er doorheen zag en meneer Ga?tan was een lange, magere slungel, met afzakkende schouders en een hoofd dat als te zwaar voorover hing op zijn gebogen, dunnen hals. 't Was zeker een afspraak: de beide families waren nieuwsgierig om het door jonkvrouw Elvire ontdekte wonder te aanschouwen en kwamen op 't gestelde uur naar de plaats der bijeenkomst.
De koewachtertjes drongen nog wat verder op zij tot een groepje van strak-stille gezichtjes met piekige haren, dat zich niet meer bewoog; en Fonske bukte voorover naar zijn schilderijen en plaatste die tegen een boomstam.
--Go?n dag, klonk het vriendelijk achter zijn rug.
Fonske keerde zich om. V??r hem stond lief-glimlachend jonkvrouw Elvire met haar gouvernante en op vier passen afstand volgde menier de groave met den teekenmeester. Fonske schetste een groet met de hand naar zijn hoofd alsof daarop een pet stond en sloeg dan dadelijk weer schuw-bedeesd en onbewegelijk den blik ten gronde.
--Voyez, papa, voyez monsieur Wattenberg! riep het jong meisje, opgewonden naar de teekeningen loopend.
--Haha, les chefs-d'oeuvre! glimlachte de graaf, zijn dochtertje volgend.
Hij had een fijn gezicht, bruingebrand door buitenlucht en zon, met lange, witte snor en heel lichtblauwe oogen, die een slimleuke uitdrukking hadden. Zijn linkerbeen was ietwat stram, zoodat hij licht hinkte en steunde op een stok, wat overigens niets schaadde aan zijn wel echt aristocratisch voorkomen. De teekenmeester van zijn dochtertje, burgerlijk-correct, met vollen baard en iets plechtigs-gespannen in zijn gansche houding, vergezelde hem met afgemeten passen.
--Voyez, monsieur Wattenberg, n'est-ce pas que c'est beau! riep juichend het jong meisje, een der schilderijtjes tegen den boomstam omkeerend. Maar het dingetje gleed schuins omlaag, nog v??r de meester goed kon kijken en de groene Engelsche bukte zich met een angstig "aoh" spoedig neer om het weer overeind te zetten.
De meester keek, sprakeloos-wenkbrauwfronsend, met de linkerhand aan zijn kin. Fonske zelf stond heelemaal op zij, als 't ware in de zaak niet betrokken en even verder vormden de koewachtertjes een absoluut-roerloos groepje, allen met star-ronde oogen van gespannen aandacht, den zweepstok onbewegelijk naast de morsig-bloote voetjes, de bijna wit-verkleurde haren als een boschje kortgeknipte stoppelhalmen glinsterend in de zon.
Meneer Wattenberg knikte heel eventjes goedkeurend met het hoofd en scheen op 't punt zeer deftig iets te zeggen, maar juist kwamen meneer de baron en meneer Ga?tan binnen bereik en dat leidde voor een oogenblik de belangstelling af.
--C'est donc vrai qu'Elvire a d?couvert un petit g?nie? vroeg ietwat ongeloovig-schertsend de baron, terwijl hij, warm en amechtig van het loopen, met een laatste waggeling zijner o-beenen, tusschen welks open ruimte zich even een stuk van het landschap vertoonde, onder het frissche lommer der populieren verscheen.
--Il parait, l'exposition allait justement commencer, glimlachte de graaf, zijn ouden vriend de hand drukkend.
De baron was wellicht niet ouder dan de graaf, maar zijn n?g moeilijker loopen deed hem ouder schijnen. Hij droeg een vollen baard, die grijsde en de uitdrukking zijner zeer groote en ietwat uitpuilende oogen had iets angstigs en benauwends, als van iemand die voortdurend naar zijn adem snakt. Zijn zoon, een hoofd langer dan hij, was een donker Mephisto-type, met een beginnend zwart snorretje en zeer nauw-gespleten zwarte oogen, die nooit heelemaal frank de menschen en de dingen aankeken. Zijn glimlach had iets grijnzends en zijn glimmend haar was tot achter in den nek gescheiden door een griezelig blauw-witte spleet, welke de boeren in 't geniep zijn "luizenboulevard" noemden. Dikwijls werd door de menschen in het dorp beweerd en voorspeld, dat meneer Ga?tan later met jonkvrouw Elvire zou trouwen. Het heette dat het om zoo te zeggen al van in hun wieg door de beide families aldus geschikt was en de menschen zeiden ook dat het een heel mooi paar zou zijn, omdat zij op elkander leken.
Er was misschien wel iets van aan. Jonkvrouw Elvire leek op meneer Ga?tan, maar zooals iets heel moois en liefs op iets ongunstigs en onaangenaams kan lijken. Jonkvrouw Elvire had ook donkere haren en oogen, maar zoo zacht en zoo open van uitdrukking. Haar teint was bleek als dat van meneer Ga?tan, maar van een donzig-fluweelen matheid, een matheid om heel zacht te aaien en te streelen, iets als een wasem, dien men nauwelijks durft aan te raken. En instinctmatig voelden de menschen voor jonkvrouw Elvire een uitgesproken en verteederde genegenheid, en voor meneer Ga?tan, ondanks hun eerbied, iets van benauwd ontzag en intu?tief-verwijderende angstigheid.
Meneer Wattenberg groette nederig-diep den baron en zijn zoon en toen kwamen zij weer allen om de uitgestalde schilderijtjes staan. Meneer Wattenberg schoof er dadelijk een drietal op zij, die volgens hem in het geheel geen waarde hadden. Maar twee nam hij er uit: een panoramisch landschap van een deel der streek en een ander dat den terugtocht van de koeien met de zweep-klappende koewachtertjes voorstelde; en daarover hoofdknikte hij goedkeurend, en gaf, doctoraal-gewichtig, in het Fransch, uitvoerige explicaties.
Stil van gretige belangstelling ving jonkvrouw Elvire al zijn woorden op. Waar hij prees tintelden haar na?eve kinderoogen van blijmoedige geestdrift; waar hij meende te moeten afkeuren kwam er iets gelaten-droevigs over haar matbleek gezichtje, als van teleurgestelde, frissche illuzie. Ook de anderen zagen nieuwsgierig-zwijgend toe: de groene Engelsche met glimlachenden tandenmond en vreemde uitroepingen van verrassing, de beide oude heeren ietwat sceptisch op hun hoede en meneer Ga?tan met zijn Mephisto-grijnslach, de nauw-gespleten, donkere oogen telkens van de schilderijtjes afgeleid naar Elvire en meer nog naar de Engelsche, die hij met heimelijk-geboeide aandacht nauwkeurig scheen op te nemen en te ontleden. Fonske was heelemaal op den achtergrond geraakt en scheen om zoo te zeggen vergeten; en de groep der koewachtertjes verroerde niet, pal van spannende verwachting, dicht op elkaar getroppeld met hun vuile, naakte beentjes en hun blonde, bloote kopjes, als een trosje jonge, dichtgeplante boompjes, roerloos rechtop tierend in de glinsterende zon.
Eindelijk keerde meneer Wattenberg zich om en kwam naar Fonske toe.
--Hedde gij goeste van veurt te leeren schilderen, manneken? vroeg hij:
--Joajik, meniere, antwoordde Fonske even schuw-opkijkend en dadelijk weer de oogen neerslaande.
--Zoe-de gij iedere zondag nuchtijnk in de stad noar de teekenlesse wille goan!
--Os ik mage van moeder, knikte Fonske.
--Ge zil meugen, menier de groave zal 't aan ou moeder vroagen en ou?n trein betoalen.
Fonske knikte, zwijgend.
--Hoe ?wd zijt-e gij?
--Twoalf joar.
--H?t-e nog broerkes of zusterkes?
Fonske schudde 't hoofd.
--Haw?l, 't es goed, besloot de meester. Zegt aan ou moeder, da menier de groave heur morgen zal kome spreken. En ondertusschen meugt-e veurt tiekenen en schilderen os ge tijd h?t, en ieder weeke zal ik mee mejonkvreiw Elvire ou wirk komen noarzien. Verstoan, manneken?
Of Fonske het verstaan had! En of ook al de koewachtertjes het verstaan hadden! Fonske vond geen woorden om te danken en kon alleen maar schuchter met het hoofd knikken, doch al zijn kameraadjes keken hem met groote oogen van heimelijk-afgunstige bewondering aan.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page