Read Ebook: Gouden Daden by Kieviet Cornelis Johannes Geerling Otto Illustrator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1286 lines and 70005 words, and 26 pages
Toen werden de zware balken naar beneden geworpen, de ladders verbrijzeld, en de vijanden die zich daarop bevonden, gedood of gewond.
"Op voor Schaffelaar! Op voor Schaffelaar!" klonk het zegevierend van den toren.
"Dood aan Van Schaffelaar! Op, voor Montfoort!" was het antwoord op dien kreet. Maar de aanval was afgeslagen en de belegerden waren voorloopig gered.
Toen openden de bussen hun onheilbrengende monden, en beukten de kogels opnieuw tegen den torenmuur.
En Van Schaffelaar stond op den hoogen trans en liet zijn blik dwalen ver, ver over de heide, of er eenige hulp kwam opdagen.
Helaas, de dag ging voorbij en de nacht kwam, maar de hulp bleef uit. En de ergste vijanden, de honger en de dorst, waren met hun aanval begonnen. De ruiters versmachtten van dorst en hunkerden naar een stuk brood. Maar niemand kon het hun geven.
De nacht ging voorbij en met den nieuwen dag begon ook de strijd opnieuw. De belegeraars hadden iets nieuws bedacht, om de ruiters uit hunne beschermende muren op te jagen. Zij kwamen aandragen met vochtig stroo en hooi, pekslingers en hout, en staken onder den toren een groot vuur aan, dat echter meer rook gaf dan vlammen. De zwarte walm steeg in dikke kolommen omhoog en drong door kijk- en galmgaten naar binnen.
Ha,--hoe de dappere gevangenen zich thans zouden voelen! Tot stikkens toe benauwd zouden zij weldra om erbarming smeeken en zich op genade of ongenade overgeven.
Doch niets daarvan gebeurde.
Toen gaf de aanvoerder last, brandende pijlen naar de torenspits te schieten, opdat het vuur hen van twee kanten bedreigen zou. Opgejaagd zouden zij worden als konijnen uit hun holen.
En de bussen schoten hun kogels tegen de muren, zoodat deze kraakten en scheurden.
Het gevaar dreigde van alle kanten, maar de Schaffelaars, hoewel ten prooi aan honger en dorst, met niets dan den dood voor oogen, hielden wakker stand en dachten aan geen overgave. De toren was in rook gehuld, en de vlammen lekten de spits.
Helaas, nog altoos kwam de hulp niet opdagen.... Zoo ging ook deze bange dag voorbij. De rookwolken waren eindelijk opgetrokken en de vlammen uitgewoed. Er was van den toren niet veel meer overgeschoten dan een klomp steenen, die niet meer branden kon.
En Van Schaffelaar liet na dien bangen dag nogmaals zijn oog over de heide dwalen om te zien, of er geen redding naakte.
Tevergeefs!
Aan slapen was geen denken. De folterende dorst hield de oogen geopend en de knagende honger deed de wangen verbleeken en den moed verflauwen.
Zoo kwam de derde dag. De zon verrees verrukkelijk schoon boven den horizon. Ach, waarom? Waarom was de lucht niet bedekt met wolken en gulpte het hemelwater niet bij stroomen neder, opdat de arme gevangenen zich laven konden? Ja, waarom?
Opnieuw werden de ladders tegen de muren geplaatst, en nogmaals werd de toren bestormd.
"Op ruiters, op, voor Schaffelaar en den Bisschop!" riep de dappere aanvoerder de zijnen toe.
Maar die kreet bracht thans slechts verzet en murmureering.
"Waarom op voor den Bisschop?" morden de ruiters. "Zit hij niet veilig en rustig in Wijk bij Duurstede, en laat hij ons niet versmachten van honger en dorst?"
"Op, op voor Schaffelaar dan!" riep de aanvoerder. "Ha, daar klimmen de vijanden tegen de ladders op! Wilt ge dan sterven, dappere ruiters? Op, op voor Van Schaffelaar! Werpt die balken naar beneden, opdat zij den vijanden den schedel verpletteren!"
"Ja, op voor Schaffelaar!" riepen de ruiters met vernieuwden moed. En zij grepen de zware balken aan en wierpen die over de borstwering. Ha, hoe sleepten zij de vijanden mede in hun val! Weer was de storm afgeslagen. "Op voor Van Schaffelaar!" klonk hun kreet. De holle oogen der ongelukkigen glansden van vernieuwden moed,--maar het was de moed der wanhoop.
"De redding z?l komen!" riep Van Schaffelaar hun telkens toe. Maar toen zij uitbleef en de bange dag langzaam voorbij kroop, ontzonk hun de moed geheel en eischten zij, dat Van Schaffelaar zich zou overgeven. Zij eischten dat met zooveel aandrang, dat hij niet langer weigeren mocht. Hij plaatste zich met zijn trompetter op den trans en de laatste liet zijn schelle tonen over den omtrek weerklinken.
Spoedig verscheen de aanvoerder der Hoekschen.
"Wat wenscht gij, Van Schaffelaar?" vroeg deze met luide stem.
"Ik wil den toren overgeven op voorwaarde van vrijen uittocht voor mij en mijne ruiters!" riep Van Schaffelaar hem toe.
Een hoongelach was het antwoord.
"Honger en dorst, kruit en lood zullen u wel spoedig anders doen spreken, Van Schaffelaar! Gij zijt verloren, en niemand kan u meer redden. Ik eisch uw aller leven!"
"Nooit," zei Van Schaffelaar. "Als wij toch sterven moeten, zullen wij het doen met het zwaard in de vuist. Dan sterven wij althans een eervollen krijgsmansdood."
"Is dat uw laatste woord?" vroeg de vijand.
"Mijn laatste!" sprak Van Schaffelaar.
"Welnu, dan zal ik u een anderen eisch stellen. Uwe mannen zullen lijfsbehoud verwerven en vrij uittrekken, mits zij U, Jan van Schaffelaar, van den toren werpen!"
En lachend keerde de vijandelijke hoofdman naar zijne krijgers terug.
"Dappere ruiters, ge hebt het gehoord," sprak Van Schaffelaar zijne mannen toe. "Gij kunt lijfsbehoud verwerven en vrij uittrekken, mits ge mij van den toren werpt. Mijn lot is in uwe handen."
Zijn trouwe volgelingen traden echter met afschuw terug. Zouden zij hun dapperen aanvoerder een zoo gruwelijken dood doen sterven?
"Nooit! Dat nooit!" riepen zij hem eenparig toe. "Dan liever allen een eerlijken krijgsmansdood sterven met het zwaard in de vuist en het schild aan den arm! Geef bevel, dat wij den toren verlaten. Op, op voor Van Schaffelaar!"
"Neen mannen, nog niet! Nog is de nood niet het hoogst geklommen. Nog is er redding mogelijk. Laten wij nog ??n enkelen nacht honger en dorst verdragen. Elk uur is er een. De Bisschop zal ons niet aan ons lot overlaten. Houdt goeden moed."
Zoo kwam de laatste nacht, en deze werd door den Heer van den Schaffelaar wakende doorgebracht.
O, zijn borst zwol van vreugde bij de gedachte aan de trouw van zijne dappere ruiters, die liever den dood wenschten, dan hem op te offeren. Hoe kon hij die trouw tot in den dood beloonen?
Ja, hij wist het. Kon hij niet zijn eigen leven opofferen voor dat van zijne dappere volgelingen? Moest hij minder zijn dan zij? Was hij geen edelman? Indien zijne trouwe ruiters weigerden hem naar beneden te werpen, kon hij dan zelf den doodelijken sprong niet doen, om zijne wreede vijanden tevreden te stellen? 't Was hun immers alleen om zijn leven te doen? Om het leven van den dapperen aanvoerder, die zijne ruiters al zoo menigmaal ter overwinning had gevoerd?
O, hij zou niet weifelen, niet dralen. Hij vreesde den dood niet, en zou zijn leven gewillig offeren, om dat van zijne trouwe ruiters te redden.
Toen de zon opkwam en hij de wanhopige blikken der zijnen ontmoette, die hem spraken van onuitsprekelijk lijden en van stervensnood,--toen was zijn besluit genomen. Nog eenmaal beklom hij den trans om uit te zien, of de redding misschien nabij was. Helaas,--het verste verschiet toonde geen naderende bende. Ontmoedigd keerde hij naar de zijnen terug, terwijl opnieuw het vuur der bussen op den toren werd geopend. Zoo gingen weer enkele uren voorbij, en steeds dringender vroegen zijne ruiters hem den toren te verlaten en zich op den vijand te werpen. Zij verlangden naar den dood, liever dan langer ten prooi te blijven aan den honger en den dorst, die hen schier krankzinnig maakte.
"Laat mij nog eenmaal met den vijand onderhandelen!" zei hij.
En nogmaals begaf hij zich op den trans en klonk het trompetgeschal.
"Welnu, zijn uwe mannen bereid, u naar beneden te werpen?" vroeg de aanvoerder sarrend.
"Neen," zei Van Schaffelaar. "Maar als ik mijzelven naar beneden werp, zult gij ook dan uw woord houden en mijne volgelingen de vrijheid geven?"
"Ha, ha,--wat pocherij!" riep de aanvoerder, die niet geloofde, dat Van Schaffelaar in ernst sprak. "Zeker, ook in dat geval hebben zij vrijen uittocht, op mijne eer!"
"Het zij zoo!" sprak Van Schaffelaar. En met verheffing van stem riep hij zijne trouwe ruiters toe:
"Spitsbroeders! Ik wil u in geen last brengen. Ik moet toch eenmaal sterven!"
Toen wuifde hij hun zijn laatst vaarwel toe, plaatste zijne handen in de zijden en sprong van den trans naar beneden.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page