Read Ebook: De grondbeginselen der Nederlandsche spelling Regeling der spelling voor het woordenboek der Nederlandsche taal by Winkel L A Te Vries M De Matthias Editor
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 419 lines and 54416 words, and 9 pages
Deze zelfde blijken van compositie vindt men in dollek?rvel, edelgest??nte, hoogesch??l, koudesch??l, koudv??r, niewj??r, oudej??r, roodek??l, rood??rde, zoetem?lk, zoutev?sch, zwartkrijt. Bij kl??nkind, mv. kl??nkinderen, niet kleine kinderen, gr??tvader, gr??tmoeder, ??dtante, bl?ndeman, d?lleman, gr??tmeester, gr??tvorst, h??galtaar, h??gambt, h??gmis, h??gtijd, gr??tschrift, kl??nschrift, br??nkolen, sm?ldeel enz. is de klemtoon wel niet op het substantief overgegaan, doch merkbaar versterkt, terwijl de onbuigbaarheid van het adjectief de innige verbinding voldingend bewijst. Ook de titels als Weledelgestreng, Edelgrootachtbaar , die uit koppelingen ontstaan zijn, moeten, uit hoofde van de onverbuigbaarheid der daarin voorkomende adjectieven, gedeeltelijk tot de eigenlijke samenstellingen gerekend worden.
Op dezelfde wijze zijn door koppeling ontstaan de adjectieven, samengesteld met de als adverbia gebezigde praeposities door, in en over; b.v. doordroog, dooreerlijk, doorgoed, doorkoud,--indroog, ingierig, ingoed, ingoor, inlui,--overgroot, overklein, overoud, overvet, overzoet, overzout enz. In het Middelnederlandsch schreef men veelal gescheiden: dore sondech, over scone, over vrome, uut scone enz.; daar echter door, in en over op zich zelve staande nooit in de hier bedoelde beteekenis gebruikt worden, en dus in door goed, in droog, over heet enz. buiten alle verband zouden staan, moeten de genoemde en alle dergelijke verbindingen als eigenlijke samenstellingen aangemerkt en noodwendig aaneen geschreven worden.
Tot deze klasse van woorden behooren een aantal substantieven op -er, -ster en -ing, als: broodbakker, houthakker, kleedermaker, mijnwerker; achtenveertiger , driedekker ; wafelbakker, turftonster, huisbewaarster; houtverkooping, landverhuring, terzijdestelling enz.; alsmede de infinitieven: het inachtnemen, het terechtbrengen enz.
Vervolgens vele adjectieven op -ig en -sch, als: viervoetig, van vier voeten, zeshoekig, eenzijdig, stijfhoofdig; alledaagsch, bijderhandsch, vanderhandsch, grootscheepsch, ouderwetsch, nieuwerwetsch, oudwijfsch, nieuwmodisch, zoetemelksch.
Ook behooren hiertoe alle samengestelde bijwoorden met de adverbiale s; b.v. bijkans, buitendijks, desgelijks, dikwijls, insgelijks, nochtans , rechtstreeks, telkens , thans , toenmaals, veelmaals enz. Daarom behoort men insgelijks aaneen te schrijven: bijtijds, buitentijds, intijds, tegoeds , terloops, tersluiks , tevergeefs , vannieuws enz. Daar de adverbiale s reeds een alleenstaand substantief of adjectief in een adverbium verandert, b.v. daags, deels, fluks , links, rechts, steeds enz., zouden de woorden tijds, loops, sluiks, goeds enz., indien zij alleen konden staan, op zich zelve reeds adverbi?n moeten zijn, waardoor de voorzetsels bij, te, van enz. overtollig zouden worden.
Zelfs de woorden des en noods, tot adverbium vereenigd, behooren verbonden te worden: desnoods. Deze uitdrukking toch is geen absolute genitief, maar bestaat uit des, genitief van dat, door nood geregeerd; men zeide voorheen algemeen en zegt thans nog wel: des nood zijnde , hetgeen uit misverstand eerst in des noods zijnde overging, en vervolgens tot desnoods afgekort werd.
Tot dergelijke vereenigingen behooren:
Waneer echter het eerste woord een substantief is, dat eene bepaling bij zich nemen kan, dan is zulks een bewijs, dat ieder lid op zich zelf blijft bestaan, en dat er derhalve geene samenstelling plaats heeft; waaruit voortvloeit, dat de woorden in die gevallen niet aaneen geschreven behooren te worden. Daarom moet b.v. acht geven en -- slaan, staat maken, prijs stellen enz. gescheiden blijven, dewijl men zegt: acht op iets geven, geene acht op iets slaan, geen staat op iets maken, hoogen prijs op iets stellen.
Daar de uitdrukkingen plaats nemen, -- hebben, -- vinden eene dergelijke bepaling toelaten, als men b.v. zegt: Neem eene betere plaats; Het heeft of vindt geene plaats enz., zoo behooren ook deze woorden gescheiden te blijven. Alleen plaats grijpen, dat nooit eenige bepaling toelaat en waarin grijpen overdrachtelijk wordt opgevat, zou hierbuiten staan en, stipt genomen, aaneen geschreven moeten worden. Wij erkennen echter gaarne, dat deze onderscheiding, hoezeer ook grammatisch gegrond, in de practijk niet wel toepasselijk is, en achten het niet raadzaam deze ??ne uitdrukking van de vorige af te zonderen. Wij blijven daarom plaats grijpen schrijven, evenals plaats hebben, plaats vinden, plaats nemen.
Bij samenstellingen van adjectieven handelt het gebruik anders. Deze worden alleen dan gescheiden, wanneer zij werkelijk eene bepaling bij zich hebben of in een der trappen van vergelijking staan. Men schrijft hoogachten, goedmaken en goedvinden aaneen, ofschoon zeer hoog achten, hooger achten, zeer goed vinden, beter vinden, het best vinden, beter maken te recht gescheiden blijven, zoowel om den vorm dier uitdrukkingen, als omdat het gronddenkbeeld daarin kennelijk eene wijziging heeft ondergaan. Hooger achten toch is eigenlijk de versterking van hoog achten, niet van hoogachten.
Hetzelfde wat van vol en wel gezegd is, geldt ook van zeer, alsmede van hoog en edel, wanneer deze in titels als adverbia gebruikt worden. Al die woorden verliezen dan de beteekenis, die zij op zich zelve staande hebben, en behooren dus met het volgende ware of als substantief gebezigde adjectief verbonden te worden. Daarom schrijft men het regelmatigst: Weledel, Weledelgeboren, Hoogwelgeboren, Hooggeboren, Edelachtbaar, Grootedelachtbaar, Zeergeleerd, Hooggeleerd, Weleerwaard, Hoogeerwaard, Zeergestreng enz. Vergelijk ? 139.
Composita met het zelfst. voornaamw. al, als: alwetend, alvermogend, alziend, behooren tot de eigenlijke samenstellingen, dewijl bij eene ontbinding der deelen al in alles zou moeten veranderd worden: alles wetend, alles vermogend.--Almachtig is gevormd van almacht
Gene geeft, als het op zich zelf staat, te kennen, dat het bedoelde voorwerp zich op eenigen afstand van den spreker bevindt, en onderstelt altijd eene tegenstelling met iets anders, dat dichter bij is; ook wordt het in die opvatting nooit van het lidwoord vergezeld. Degene en hetgene daarentegen beteekenen, dat de aangeduide personen en zaken door een volgenden bijzin bepaald worden, en drukken dus een geheel eigenaardig begrip uit, hetwelk bij geene mogelijkheid uit de beide woorden op zich zelve kan worden opgemaakt. Hier bestaat dus, zoozeer als bij eenig ander woord, eene afdoende reden om, het gebruik volgende, verbonden te schrijven: degene, desgenen, dengene; hetgeen of hetgene.--Diegene en datgene verschillen van degene en hetgeen alleen door meerderen nadruk, maar bevinden zich overigens in hetzelfde geval en worden dus insgelijks te recht aaneen geschreven.
In hetwelk heeft het lidwoord het blijkbaar alle beteekenis verloren, daar hetwelk volstrekt niets m??r zegt dan het bloote welk, evenals het ouderwetsche dewelke niets m??r beteekent dan het gewone welke. Toen zich nog in de vorige eeuw dewelke en hetwelk door grooteren nadruk van welke, welk onderscheidden, hadden artikel en relatief beide kracht, en kon het verbinden misschien met recht veroordeeld worden; thans is hetwelk ongetwijfeld als eene koppeling te beschouwen en, gelijk het gebruik wil, in ??n woord te schrijven: hetwelk.
In dezulke, van zaken gebezigd, komt zulk in zijne gewone opvatting voor; dezulken echter, van personen gezegd, beteekent doorgaans niet: zij, die z?? zijn, maar: zij, die z?? doen. De regel zou derhalve eischen, dat de woorden in het eene geval gescheiden, in het andere verbonden geschreven werden. Intusschen blijkt het verschil niet altijd even duidelijk en loopen de beide beteekenissen soms ineen. Het komt ons niet raadzaam voor in enkele gevallen eene onderscheiding te maken, die niet altijd kan worden toegepast en die steeds in eene spitsvondigheid bestaat. Daarom zien wij geene voldoende reden om bij dit woord van het gebruik af te wijken, en schrijven wij derhalve steeds verbonden: dezulke, dezulken.
Zelf drukt absolute identiteit uit, en kan het best door in eigen persoon omschreven worden. Dit begrip echter staat bij dezelve, hetzelve zoo ver op den achtergrond, dat het niet meer merkbaar is. Wie zich dus nog van de genoemde persoonlijke voornaamwoorden mocht willen bedienen, zou geene reden hebben om ze anders dan verbonden te schrijven: dezelve, hetzelve.
Eenigszins anders is het gelegen met dezelfde en hetzelfde: het lidwoord behoudt daarin zijne kracht, en zelfde, een versterkte vorm van zelf doet het begrip van absolute identiteit ten sterkste uitkomen. Men kan dus een oogenblik in bedenking staan, of die uitdrukkingen wel als composita te beschouwen zijn. Wanneer men echter in aanmerking neemt, dat zij voor het taalgevoel inderdaad een ondeelbaar begrip uitdrukken, en dat het woord zelfde in de beteekenis van absolute identiteit nooit op zich zelf staat, dan zal men zeker geen genoegzamen grond vinden om bij die woorden van het gebruik af te wijken. De Redactie blijft derhalve schrijven: dezelfde, hetzelfde.
Het lidwoord een is nooit aan een volgend woord verbonden geworden; daarom schrijft men gescheiden: eene zekere soort, een zeker gevoel, en dus ook een zelfde geval, een zelfde begrip, waarin zelfde geene absolute identiteit, als in dezelfde, maar slechts eene relatieve, slechts volkomene gelijkheid ten opzichte van de eene of andere hoedanigheid, uitdrukt.
Ook in mijns gelijke, zijns gelijke, haars gelijke enz. behouden de woorden mijns, zijns enz., die de objectieve genitieven zijn van de personalia ik, hij enz. en door gelijke geregeerd worden, geheel en al hunne eigene beteekenis, evenzeer als dit gesubstantiveerde adjectief. Er is dus evenmin reden om mijns enz. aan gelijke te hechten, als om mijner en onzer aan erbarmen, gedenken of schamen te verbinden in: Hij heeft zich mijner erbarmd; Wil mijner gedenken; >>Zoo zullen we Uwer ons nooit schamen" enz.
De gebruikelijke verbinding van mijn en heer in den beleefdheidstitel Mijnheer steunt op goeden grond, daar mijn in die samenstelling zijne beteekenis verloren heeft, en om die reden in de overeenkomstige woorden Mevrouw en Mejuffrouw tot me verzwakt is. Het meervoud Mijne heeren echter kan niet als compositum beschouwd worden, vermits mijne daarin, strijdig met het vereischte van samengestelde woorden, zijne verbuiging behoudt.
Hiertoe behooren vanzelve ook die uitdrukkingen, waarin het tweede lid een voorzetsel is, als bijwoord gebezigd, b.v. kortom, linksom, middenin, nabij, rechtsom, rechtuit, rondom, ronduit; achteraan, achterin, achterop, achterover, achteruit; bovenaan, bovenop, bovenuit; onderaan, onderin, onderuit; tusschenin, vooraan, voorin, vooronder, voorover, vooruit; voortaan enz. Ook af was oorspronkelijk een voorzetsel en verkeert dus in hetzelfde geval; derhalve insgelijks: achteraf, kortaf, linksaf, rechtsaf, vooraf enz.
Hier is natuurlijk geene sprake van het geval, waarin eene ware praepositie door een adverbium voorafgegaan wordt. Alsdan toch behouden beide woorden hunne eigene beteekenis, en zou het verbinden ten onrechte plaats hebben. Daarom schrijft men gescheiden: midden in den tuin; boven op den zolder; het water liep er onder uit.
Ten opzichte van de bijwoorden ergens, nergens, overal en er, tot hetzelfde doel met een voorzetsel vereenigd, maakt het Gebruik eene uitzondering. Men schrijft gescheiden: ergens aan, nergens door, overal bij, er bij, er van, er uit enz., hetgeen blijkbaar daaraan is toe te schrijven, dat zoodanige uitdrukkingen met overal, ergens en nergens alleen in gemeenzamen stijl voorkomen en meer gesproken dan geschreven worden; en dat er meestal door tusscheninstaande woorden van zijn voorzetsel gescheiden is: Men had er nooit aan gedacht; Hij zou er in dat geval toch toe besloten hebben.
a) van een zelfstandig naamwoord, dat in die verbinding nimmer een bepalend woord bij zich neemt, wanneer ?f dit zelfst. naamw. ?f het voorzetsel zijne beteekenis wijzigt, als: achterwege, onderweg, overeind, bijgeval , integendeel, inzonderheid enz.
b) van een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord, wanneer een der genoemde woorden of wel het voorzetsel zelve zijne beteekenis heeft gewijzigd; als: overdwars, overlang, overluid, opnieuw, vanhier, vandaar, vanwaar, voorwaar, voorzeker, voorgoed .
c) van de zelfstandige voornaamwoorden al en een: bovenal , vooral, overal, aaneen, achtereen, bijeen, dooreen, opeen, uiteen.
Het voorzetsel te maakt hier natuurlijk eene uitzondering, zoowel wanneer het alleen staat, als wanneer het met de datieven der lidwoorden de en het tot ter of ten is samengesmolten. Eene der gewone functies toch van te is juist het vormen van bijwoordelijke uitdrukkingen, terwijl andere zulks slechts bij uitzondering doen. Men schrijft daarom gescheiden: te huis, te land, te water, ter zee, ten hove, ten dage, ter ure, te paard, te scheep, te voet, ter been; te koop, te huur, te geef, ter leen, te kijk, te grabbel, te zoek, te berge, te pas, te onpas, te rade, te recht, te onrecht, ten onrechte, ten eerste, ten tweede, ten laatste enz.
Daar het lidwoord en het voornaamw. zelfde, volgens ? 146, steeds aaneen geschreven worden, en er geene reden bestaat om ze te scheiden, wanneer er eene samentrekking met te plaats heeft, maken uitdrukkingen als tenzelfden tijde, terzelfder tijd, terzelfder plaats, terzelfder ure enz. natuurlijk uitzonderingen op dezen regel.
In terstond, terug en terdege of terdeeg worden stond, rug en deeg niet meer in hunne eigenlijke beteekenis opgevat; vandaar dat die uitdrukkingen als samenstellingen te beschouwen zijn en dus aaneenverbonden behooren geschreven te worden. Hetzelfde geldt, wel is waar, ook bij te berge, maar die uitdrukking staat uitsluitend bij slechts ??n werkwoord: te berge rijzen; hare bijwoordelijke natuur wordt dus nagenoeg niet gevoeld, wat bij de andere drie wel degelijk het geval is. Terstond en terdege toch kunnen bij ieder verbum gevoegd worden, en terug dient om de beteekenis van een vrij aanzienlijk getal verba te wijzigen: terugbrengen, -deinzen, -eischen, -gaan, -geven, -houden, -roepen, -vragen, -zenden enz. De gevallen staan dus geenszins gelijk; weshalve wij geene voldoende reden zien om hier van het gevestigde gebruik af te wijken. Wij schrijven dus te berge in twee woorden, maar terstond, terug en terdege of terdeeg aaneen.
De uitdrukkingen te leur en te loor, met het thans verouderde substantief leur of loor gevormd, komen op zich zelve nooit voor, maar de eerste alleen in verbinding met het werkwoord stellen, de tweede alleen met gaan, en bij die verbinding nemen de vereenigde uitdrukkingen eene nieuwe beteekenis aan, zoodat hier werkelijk eene eenheid ontstaat en dus samenstelling plaats heeft. Volgens ? 141 behoren deze uitdrukkingen derhalve, als te zamen een nieuw begrip vertegenwoordigende, aaneen geschreven te worden: teleurstellen, teloorgaan.
Van bij geldt nagenoeg hetzelfde als van te. In het Middelnederlandsch werd het regelmatig gebezigd voor door, evenals het Engelsche by. Deze beteekenis, hoewel zeldzamer, is nog niet geheel verouderd, blijkens de uitdrukkingen: bij besluit, bij missive, bij een schrijven, bij eene verordening, bij reglement enz. Daarom moet bij in uitdrukkingen als: bij toeval, bij erfenis, bij uitzondering, bij loting, bij verkiezing enz. evenzeer geacht worden zijne eigenlijke beteekenis te hebben als in: bij ontstentenis, bij gebrek enz. Bijgeval echter wordt te recht aaneen geschreven, omdat geval daar in de min gewone beteekenis van toeval voorkomt.
Natuurlijk kan er nog minder sprake zijn om die woorden aaneen te schrijven, wanneer het substantief een artikel, pronomen of adjectief bij zich heeft; b.v. als men zegt: naar de mate zijner bekwaamheden, door het krachtigste middel van overreding, in volkomene overeenstemming met zijne bedoelingen, in nauwe betrekking tot uw welzijn enz. In zulke gevallen behoudt ieder woord zijne eigene grammaticale waarde, en vervalt het begrip van een samengesteld voorzetsel geheel.
Uit deze en de vorige ? volgt dat het voegwoord naarmate ook graphisch onderscheiden is van het praepositionale naar mate: Hij werd nederiger, naarmate zijn aanzien steeg. Hij zal naar mate van zijne diensten beloond worden.
Een genitiefvorm op -er klinkt, uit hoofde van zijne overeenkomst met de zeer gewone comparatiefvormen, minder vreemd dan die op -s in bloots, goeds, heels enz. Dit schijnt de reden te zijn, waarom het Gebruik de verbinding niet noodig acht, wanneer het substantief zijne eigenlijke beteekenis behoudt, als in onverrichter zake, ouder gewoonte, zaliger gedachtenis enz. Hieruit is het ook te verklaren, waarom met luider stem, in aller ijl, te gelijker tijd, niet aaneen geschreven worden, maar wel inderdaad, waarin daad niet in den eigenlijken zin wordt opgevat.
Het gebruik van het koppelteeken.
a) in de benamingen van koopwaren, waarin het eerste lid de naam is van de landstreek of de plaats, die de waar oplevert, of vanwaar zij uitgevoerd wordt, b.v. Baai-tabak, Cayenne-peper, Java-koffie, Manilla-sigaren, Riga-balsem, Smyrna-vijgen, Zuidzee-traan enz.
Deze schrijfwijze heeft voornamelijk ten doel, den eigennaam duidelijk te doen uitkomen. Wanneer deze echter in de uitspraak onherkenbaar misvormd is, kan het doel door de scheiding niet meer bereikt worden, en schrijft men de deelen werkelijk aaneen; b.v. sinaasappel, voor Messina's-appel, enz.
b) in de zelfstandige naamwoorden, waarvan het eerste lid een adjectief is, gevormd van een eigennaam, als: Berlijnsch-blauw, Engelsch-zout, Friesch-groen, Pruisisch-zuur enz.
c) in de bijvoeglijke naamwoorden, bestaande uit de koppeling van twee adjectieven, die van eigennamen zijn afgeleid, als: Engelsch-Russisch, Fransch-Engelsch, Franco-Gallisch, Indisch-Europeesch, Indo-Germaansch enz.
a) uit twee bastaardwoorden, als: adjunct-commies, adspirant-ingenieur, ambassadeur-plenipotentiaris, gouverneur-generaal, minister-resident, procureur-crimineel, politie-commissaris, substituut-griffier, auditeur-militair, admiraal-generaal, luitenant-generaal, luitenant-kolonel, sergeant-majoor.
b) uit een Nederlandsch woord en een bastaardwoord, wanneer beide reeds op zich zelve titels zijn, of wanneer het tweede een adjectief is, dat dan, strijdig met ons taaleigen, achter het substantief komt: grootmeester-nationaal, kapitein-kwartiermeester, kapitein-geweldiger, staten-generaal, raad-pensionaris enz.
Het koppelteeken wordt natuurlijk niet gebezigd, wanneer het tweede lid der samenstelling een gemeen zelfst. naamw. is; dus niet in Amazonenrivier, Noordzee, Zuiderzee, Oostzee, Oostergoo, Westergoo, Westland, Opsterland, Salland, Teisterbant, Hartsgebergte, Reuzengebergte.
B. Hoe te handelen met de verbindingsklanken tusschen de leden eener samenstelling?
De onzekerheid spruit uit verschillende oorzaken voort; het is van belang die te kennen. Ook bij dit onderzoek is het noodig het onderscheid in het oog te houden tusschen de eigenlijke samenstellingen en de samenkoppelingen, van welke echter, gelijk reeds is aangemerkt, sommige later voor oor en oog in eigenlijke samenstellingen zijn overgegaan; vergelijk ? 135 en 139. Deze verandering van vorm en nog andere redenen, die straks ter sprake komen, maken ook het onderscheiden van oudere en jongere samenstellingen noodzakelijk.
De letters, ten opzichte waarvan onzekerheid en verschil bestaat, noemt men verbindingsklanken of verbindingsletters. Beginnen wij met te onderzoeken, wat men er door te verstaan heeft, welke letters zoo te noemen zijn.
Uit deze waarneming vloeit nog iets voort. Indien het eerste lid in zulke composita voorkwam in zijn stamvorm, zonder eenig teeken dat eene betrekking aanduidde, dan is het zeker, dat men oorspronkelijk bij het samenstellen volstrekt niet dacht aan de verhouding van het eerste lid tot het tweede, maar het aan den hoorder overliet zich die verhouding daarbij te denken.
Voorheen vormde men, naar het schijnt meest van werkwoorden, adjectieven op -el, als behaghel, krijgel, schamel, vergetel, vermetel, verstandel. Zij werden vooral in samenstellingen en afleidingen gebezigd, als in schamelheid, vergetelheid, vermetelheid. Was nu zulk een adjectief buiten gebruik geraakt en vergeten, dan kreeg -el in eene samenstelling het voorkomen van willekeurig ingevoegd te zijn, b.v. in schorselwoensdag, schortelkleed, schrikkeljaar, schrikkelmaand, troostelbier enz.
Dientengevolge heeft men thans het volste recht om van verbindingsklanken te spreken; en, daar het niet altijd met zekerheid kan bepaald worden, of eene letter tot het voorste lid behoort, of slechts ingelascht is, zullen wij ook de wettig aanwezige onder den naam van verbindingsklanken of -letters begrijpen. Onder deze benamingen worden derhalve hier verstaan de letters -e, -n, -s, -el, -en en -er, voorkomende in het midden van samenstellingen, en niet behoorende tot den hedendaagschen stam van het eerste lid; dus b.v. de e in dageraad, de s in wolfsklauw, de lettergreep el in schorteldoek, en in menschenbloed, er in hoenderhok, omdat de stammen der eerste leden thans dag, wolf, schort, mensch, hoen luiden.
Ontegenzeglijk klinkt het samentreffen van sommige medeklinkers nagenoeg even onaangenaam, als zulks algemeen erkend wordt van de onmiddellijke opeenvolging van twee klinkers, waarvoor men zelfs opzettelijk een naam, hiatus, gaping, heeft uitgedacht. Sommige verbindingsletters hebben dan ook buiten tegenspraak geen ander doel, dan het vermijden van zulk een wanluidend samentreffen, en niet zelden strekt de e alleen om twee medeklinkers, de n om twee klinkers te scheiden.
Logisch juist zijn de woorden ziekenhuis, oude-mannenhuis, invalidenhuis, kinderhuis ; minder goed zijn weeshuis en duifhuis, hoewel te rechtvaardigen, als gevormd naar de oorspronkelijke wijze van samenstellen; geheel onverdedigbaar is daarentegen vondelingshuis. Doch wie zou zijne goedkeuring willen hechten aan een regel, die voorschreef met strikt logische juistheid kinderenhuis, vondelingenhuis, weezenhuis te schrijven, en duifhuis door duivenhuis te vervangen, ten einde het met duivenhok en duiventil in overeenstemming te brengen?
In ??n opzicht zal men genoodzaakt zijn van de aangenomen gewone beginselen af te wijken: aan het Gebruik zullen hier aan de eene zijde minder, aan de andere meer rechten moeten toegekend worden. Nergens had dit vrijer spel dan in het stuk der compositie, waar zoovele verschillende beginselen golden, en aanleiding gaven om de meest uiteenloopende richtingen aan te nemen. Zal er eenige regelmaat in het schrijven der samenstellingen bestaan, dan zal men soms van het Gebruik moeten afwijken, zonder te kunnen bewijzen dat het volstrekt verkeerd is, terwijl men het in andere gevallen zal moeten eerbiedigen, ofschoon het moeilijk kan gerechtvaardigd worden; vergel. hier ? 66. Zoo is de spelling zedeleer en sterrekunde op zich zelve geheel wettig, als eene samenstelling met den stamvorm zede en sterre; maar de Analogie en de hedendaagsche richting der taal eischen zedenleer en sterrenkunde; hier kunnen wij het Gebruik niet langer laten gelden. Daarentegen zijn de gewone vormen eierdop, eierschaal verkeerd, en het meervoud door niets goed te maken; doch wie zal nu eidop, eischaal willen geschreven zien?
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page