Read Ebook: De nachtegaal Verhalen voor de jeugd by Schmid Christoph Von
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 262 lines and 29473 words, and 6 pages
"Dat is reeds in vrijheid!" antwoordde haar zoon vrolijk. "Zie zelve maar, het zit ginds op den boom! Het heeft sedert een paar dagen zijne woning in dit boschje opgeslagen. Het is nu al geheel gewend; en ik denk, dat wij hem wel elke lente bij ons zullen zien terugkomen. Wij zullen hem ten minste vriendelijk genoeg ontvangen!"
"Maar hoe is dat mogelijk?" vroeg de gravin. "Ik hoorde den nachtegaal hier vroeger nooit; en zelfs de oudste lieden weten niet, dat hier ooit nachtegaals genesteld hebben."
"Ik wil u het raadsel oplossen, lieve moeder!" antwoordde haar zoon. "Gij hebt dikwijls uw verlangen te kennen gegeven, dat een nachtegaal dit uw lievelingsplekje door zijn bekoorlijk gezang mogt veraangenamen. De arme herdersknaap, die ons onlangs, toen ons rijtuig beschadigd was, den weg naar dien wagemaker wees, heeft mij het middel aan de hand gedaan om dezen uwen wensch te vervullen."
Daarop deelde hij haar alles mede, en herinnerde haar tevens, dat zij op dien bewusten avond, naar den nachtegaal luisterende, had gezegd, dat het haar wel honderd gulden waard was, dien heerlijken vogel in het boschje achter haar slot te hebben. "De knaap," zoo vervolgde hij, "ving die woorden gretig op, en heeft sedert uw verlangen bevredigd."
"En daarom, liefste moeder!" voegde hij ten slotte daarbij, "daarom hopen wij, dat gij de wijze goed zult keuren waarop wij onze vijftig guldens besteed hebben. Hadden wij evenveel goudstukken bezeten, wij hadden die even gaarne weggegeven, als wij u daarmede een klein genoegen konden aandoen! De knaap zou het, wel is waar, voor minder geld ook gaarne gedaan hebben, doch wij dachten aldus: al had de arme jongen ons deze aangename dienst eens niet bewezen, dan zou hij deze weldaad toch verdiend hebben. Wij hebben hem eene weldaad bewezen, die voor zijn geheele leven vruchten zal dragen; ja, welligt zelfs voor zijn toekomend leven. Misschien zal hij, een braaf en geacht handwerksman geworden zijnde, nog dankbaar aan ons terugdenken en onze asch zegenen, wanneer wij reeds lang in het graf rusten."
Diep ontroerd antwoordde de gravin: "lieve; beste kinderen, gij hebt braaf en edel gehandeld! Met hoeveel genoegen ik den nachtegaal ook op het oogenblik gehoord heb, hoe innig mij bij die gelegenheid uwe kinderlijke liefde ook streelde, toch roert het mij nog oneindig meer dat ik bij u allen een hart ontdek, hetwelk edelmoedig genoeg is om eene somme gelds, die enkel voor uw genoegen bestemd was, op te offeren, en uw eigen vermaak dadelijk te vergeten, wanneer gij een ander genoegen kunt aandoen. Kinderen, uwe moeder wil uw voorbeeld volgen! Familiefeesten, zoo als dit, kunnen niet schooner gevierd worden, dan door weldadigheid jegens hulpbehoevenden! Hem, van wien alles komt, kunnen wij onze dankbaarheid nooit beter bewijzen, dan door alles wat in ons vermogen is, aan te wenden om ongelukkigen te helpen en te redden!"
Het gesprek over Dirk.
VERVOLG VAN HET VORIGE HOOFDSTUK.
Weldadigheid is in het algemeen zeer te prijzen, doch ook hierin moet men bedachtzaam te werk gaan; opdat wij niet soms onwaardigen helpen, terwijl anderen, die het wezenlijk verdienen, daarvoor achter moeten staan.
"Wij kunnen ons geld onmogelijk beter besteden!" riep de jonge graaf levendig uit. Hij deelde daarop aan zijne moeder het gesprek mede dat hij met den wagenmaker gevoerd had, die het wiel op dien avond had gemaakt. "Dan," voegde hij daarbij, "ik wilde nog zekerder gaan, en schreef daarom aan den predikant van het dorp waar de knaap woont, en won bij dezen narigt over hem in. Ik had een van onze bedienden met den brief gezonden, en ik ontving dadelijk antwoord. Vergun mij, dat ik u dien brief voorleze, daar ik hem bij mij heb. Hij luidt aldus:
"In antwoord op uw schrijven haast ik mij, u het volgende te antwoorden.
"Gij kunt onmogelijk een grooter werk van barmhartigheid verrigten, dan door den armen Dirk Snel in staat te stellen tot het leeren van een ambacht. Hij is een knaap van bijzonderen aanleg, en daarenboven heeft hij een uitmuntend hart en leidt eene onberispelijke leefwijze. Zoolang ik mij herinner, heeft niemand onze dorpsschool bezocht, die hem overtrof. Ik zoude zelfs gaarne gezien hebben, dat hij zich uitsluitend op eenig vak van studie had toegelegd; doch zijn vader is een arm man, en mijne middelen waren te beperkt, dan dat ik hem daartoe in de gelegenheid had kunnen stellen. Hij leest, schrijft en rekent zoo goed als de schoolmeester zelf. Ook heeft hij dit niet enkel geleerd, maar hij schept veel behagen daarin. Toch kan ik niet ontkennen, dat hij voor eigenlijke studie, waarmede ik meer diepe en onafgebroken studie bedoel, geen lust gevoelt. Zoo lang stil te zitten, zegt hij, kan mij maar in het geheel niet bevallen! Hij heeft daarom meer zin in eenig handwerk, waarbij men zijn verstand wel moet gebruiken, maar waarbij de handen en het ligchaam tevens in beweging blijven. Van de ambachten, voor zoover die hem bekend zijn, vindt hij dat van den wagenmaker het aangenaamst. Ik zelf geloof, dat dit voor hem het best zou wezen. In het voorbijgaan wil ik de vrijheid nemen u den wagenmaker van ons dorp als eenen ijverigen en kundigen werkman, en tevens als een zeer braaf mensch, te noemen.--Gij kondt welligt voor den armen Dirk Snel iets willen doen.--Mogt zulks het geval zijn, en wildet gij mijnen raad inwinnen, dan zou ik u verzoeken, hem in staat te stellen om bij den genoemden wagenmaker als leerling geplaatst te worden. Dit zou eene wezenlijke weldaad, een godgevallig werk wezen.
"Zoo luidt het schrijven van den predikant," eindigde de jonge graaf, "en daarom houd ik mij overtuigd, dat wij het geld onmogelijk beter kunnen besteden."
"Welaan dan!" sprak nu de gravin, "ik wil thans bij de vijftig gulden, welke gij gegeven hebt, nog vijftig andere voegen. Dan heeft de knaap zijne honderd gulden voltallig, en kan, bij zijne tehuiskomst, zijnen vader met deze blijde tijding verrassen. Deze kan echter niet aangenamer verrast worden, dan ik door het onverwachte gezang van den nachtegaal, door uwe mij daaruit blijkende liefde, en vooral door uwe edele weldadigheid en goedheid van hart!"
"De natuur is voor ons onuitputtelijk rijk aan schuldelooze genoegens," vervolgde zij, terwijl zij zelve op dat oogenblik een levend bewijs was voor de waarachtigheid harer woorden. "Al onze zinnen worden hier op deze plek even aangenaam bezig gehouden. De heldere glans van het maanlicht, dat door de schaduw der boomen nog meer uitkomt; het heerlijke gezang van den vogel, ons door de plegtige stilte van den nacht nog meer bekoorende; de liefelijke geur der bloemen, die ons omringen; de thans zoo aangenaam afgekoelde lucht, welke ons na eenen zoo warmen dag nog meer schijnt te verkwikken: deze room, deze aardbezi?n--o, geen kunstvol schilderstuk, geen vuurwerk, geene prachtige verlichting, geen concert, geen geur van reukwerken, geen vorstelijke maaltijd kan mij zooveel genoegen verschaffen, als ik hier nu smaak!"
"En dubbel schoon," zoo eindigde de edele vrouw, "dubbel schoon wordt voor mij toch nog al het genot, dat ik bij dezen onzen landelijken maaltijd smaak, wanneer ik bedenk, dat ik het, door Gods vaderlijke goedheid, aan de liefde mijner kinderen te danken heb. De vreugde welke de schoone natuur ons aanbiedt, moet nog veel meer verheven, nog oneindig meer hartverheffend voor ons worden, wanneer wij daarbij het bewustzijn omdragen van wel gedaan te hebben; wanneer wij weten, dat sommigen onzer medemenschen bij ons troost en hulp en opbeuring vonden!--En nog oneindig hooger wordt zij dan, als wij weten en dankbaar erkennen, dat een Vader daarboven, een Vader van alle menschen, zijnen kinderen met een hart vol liefde al die heerlijke vreugde bereidt; en wanneer wij z?? leven, dat wij met grond mogen denken: die goede God, die gemeenschappelijke Vader ziet met welgevallen op ons ne?r!"
Dus sprekende sloeg zij hare oogen vroom ten hemel. "Daarboven," zeide zij toen diep bewogen, "daar, in Zijnen hemel, is het nog oneindig schooner en zaliger, dan hier op aarde. Daar, bij den Hemelvader, verbeidt mij, zoo als ik hoop en vast vertrouw, mijn onvergetelijke echtgenoot, uw brave vader, dien wij zoo spoedig moesten missen. Ach, van het uur af, waarop de Alwijze hem tot zich nam, zijt gij, lieve kinderen, mijne eenige, mijne grootste vreugde op aarde! O, blijft mijne grootste vreugde! Daarom bid ik den goeden God elken dag, dat hij u leide en sterke, opdat gij altijd vroom en braaf moogt blijven, zoodat wij allen eenmaal in den hemel, in zalige vreugde, voor eeuwig mogen vereenigd worden!"
Dirk ziet zijnen wensch vervuld.
Den volgenden dag liet de gravin Dirk bij zich komen, ten einde hem de honderd gulden ter hand te stellen. Onbeschrijfelijk verblijd ijlde de goede jongen met dit geld naar huis.
Toen hij de hut bereikt had, bemerkte hij, dat zijn vader op dat oogenblik niet in het kleine woonvertrek was. Haastig, doch zoo stil mogelijk, legde hij de honderd gulden op de tafel uit. Naauwelijks was hij gereed, of zijn vader, die het middageten bereid had, trad binnen.
De eerlijke man ontstelde zigtbaar, toen hij al dat geld ontwaarde.
"Jongen!" riep hij uit, en zijne stem beefde, "gij hebt dat geld toch niet gestolen?"
"God beware mij!" antwoordde Dirk. "Een vogeltje heeft mij daaraan geholpen; of liever, God heeft het mij door middel van een vogeltje geschonken."
"Wat zal dat beteekenen?" vraagde zijn vader hem, terwijl hij het voorhoofd fronsde.
De knaap verhaalde hem daarop de geheele geschiedenis; en toen eerst riep zijn vader vrolijk uit: "groote en goede God, hoe wonderbaar zorgt Gij vaak voor ons menschen!"
Dadelijk ging de brave man zorgen, dat zijn Dirk net in de kleederen werd gestoken. Dirk haastte, van zijnen kant, den kleedermaker, schoenmaker enz. niet weinig.
Toen hij voor het eerst van top tot teen in het nieuw gekleed was, bragt zijn vader hem naar den wagenmaker, met verzoek, dat deze zijnen zoon als leerling wilde aannemen.
Gaarne voldeed de wagenmaker aan dit verlangen.
Geene drie jaren verliepen er, of Dirk was reeds een uitmuntend wagenmaker, niets minder dan zijn meester.
Alvorens hij, zooals het gebruik medebragt, eene reis door het buitenland ging doen, bezocht hij de grafelijke familie op Sterreveld nog eerst. Hij wilde bewijzen, dat hij verdiende wat men voor hem had gedaan. Het eerst bezocht hij zijnen ouden vriend den tuinman.
Deze begroette hem regt hartelijk, en meldde vervolgens zijne komst aan de familie.
De wakkere jongeling werd dadelijk toegelaten, en allen waren even vriendelijk jegens hem, en prezen zijn gedrag om het zeerst.
De jonge graaf sprak hem aldus toe: "Dirk, gij hebt aan alle kanten verdiend, dat wij ons uwe belangen aantrokken. Daarom willen wij ook thans van u hooren--want wij weten dat gij op reis gaat--hoe het met de benoodigdheden staat? Spreek vrij, als wij u ergens mede kunnen helpen. Gij zult ons allen daartoe volgaarne bereid vinden!"
Hoewel Dirk van nature te veel kiesch gevoel had om dadelijk maar op te noemen wat hem nog ontbrak, toch vond de gravin, door allerlei vragen, het middel om zulks van hem te vernemen, zonder dat hij zelf wist dat hij iets opnoemde. "Welnu," zeide zij ten slotte "mijn brave jongen, gij mist nog het een en ander. Vergun ons, dat wij u deze som mogen ter hand stellen, om daarin te voorzien. Zoo het lot u gunstig is, kunt gij ons die later wel teruggeven!"
Dit laatste zeide de gravin, gelijk mijne lezers wel zullen begrepen hebben, ten einde Dirk het onaangename gevoel te besparen van te denken, dat hij, hoewel nu iemand die in zijn ambacht baas kon wezen, toch nog altijd met geld ondersteund moest worden. Op deze wijze geleek het meer naar eene kleine vriendschapsdienst dan naar eene gift.
En zoo moesten wij allen eene weldaad bewijzen! Want het enkele geven is niet genoeg; wij moeten helpen zonder iemands gevoel te beleedigen. Wij moeten weldaden aldus verrigten, dat het schijnt, alsof wij niet gaven, maar ontvingen.
En Dirk voelde zeer goed het lieve, dat in de handelwijze der gravin en van hare kinderen doorstraalde. Toen hij kort daarop, in een nieuw en uiterst fatsoenlijk reisgewaad, afscheid van dit gezin kwam nemen, bij welke gelegenheid de gravin hem nog eenige woorden toevoegde, die voor zijn welzijn zeer bevordelijk konden worden, als hij er naar luisterde;--toen brak hij in tranen los en kon slechts stamelend deze woorden uiten: "o, ik dank u, dank u voor alles, wat gij voor mij, armen en u vreemden knaap, gedaan hebt!"
De jonge graaf van Sterreveld treedt in krijgsdienst.
August, de jeugdige graaf van Sterreveld, die zoo goed, zoo weldadig voor behoeftigen, zoo vol kinderlijke liefde jegens zijne moeder was,--August gloeide ook van warme vaderlandsliefde. Reeds lang had hij heimelijk het verlangen gekoesterd om deel te nemen aan den grooten strijd, welken Duitschland, het land zijner geboorte, tegen Frankrijk streed. Reeds sedert geruimen tijd had hij elke gelegenheid, om zich in de krijgskunde en alle daarop betrekking hebbende wetenschappen te bekwamen, ijverig gebruikt, en het liefst had hij zich altijd met kundige officieren onderhouden, die zich dikwijls over de bekwaamheid van den jongen graaf van Sterreveld verwonderden.
Eindelijk had hij, nadat de dood hem zijnen vader ontnam, dat verlangen aan zijne moeder ontdekt.
Aanvankelijk was de gravin, wel is waar, hevig ongerust bij de gedachte, dat haar zoon aan de bloedige oorlogsgevaren het hoofd zou gaan bieden; wel trachtte zij hem eerst dit plan te doen opgeven;--doch kort slechts duurde de strijd tusschen vaderlandsliefde en moederlijke bezorgdheid voor den eenigen zoon. Spoedig sprak zij tot haren August : "ga mijn zoon, en kamp den edelen strijd voor het vaderland! God zij met u! In Zijne hoede beveel ik u aan; dan zijt gij te allen tijde wel bewaakt! Mogt de Almagtige u eenmaal rein en onbevlekt, het hoofd met lauweren bekroond, in de liefde-armen van uwe moeder terugvoeren!"
En zoo vertrok August.
Hij nam deel aan eenige gevechten tegen de Franschen, en gedroeg zich zoo, dat hij spoedig tot ridmeester werd benoemd.
Doch nu veranderden de omstandigheden.
Het regement waarbij hij stond, moest met het groote Fransche leger naar Rusland trekken. Reeds op den togt naar Moskou verloor het leger, door de geduchte marschen, die het elken dag moest afleggen, duizenden van manschappen, hoewel er nog geen enkel schot was gevallen; want behalve de afmatting, die deze vermoeijende togten te weeg bragten, had het leger buitendien nog gebrek aan levensmiddelen. Na onbeschrijfelijke vermoeijenissen, na vele bloedige schermutselingen, na den schrikkelijken slag, die den naam van Borodino vereeuwigde, naderde het leger eindelijk de groote keizerstad, die met hare talrijke paleizen, hare vergulde koepels op de tempels, hare driehonderd kerktorens, en haar kremlin, dat aloude paleis van Ruslands alleenheerschers, een allerprachtigst schouwspel aanbood.
Hier hoopte de graaf, en alle krijgslieden deelden die hoop met hem--eindelijk te zullen uitrusten van de tallooze vermoeijenissen, hier eenen overvloed te zullen vinden der zoo lang ontbeerde levensmiddelen.
Doch hoe bedroog hij zich!
Bijna alle inwoners hadden, gelijk men weet, de stad verlaten. De straten waren doodsch; de paleizen en de meeste woonhuizen stonden ledig. Tegen middernacht brak die ijselijke brand uit, welke verscheidene dagen woedde, die als het ware tot eene onmetelijke zee van vlammen aangroeide en het grootste gedeelte van Ruslands toenmalige prachtige hoofdstad in de asch legde.
Het leger moest op den terugtogt bedacht zijn. En die terugtogt was het, op welken duizendtallen van dappere krijgslieden, uit verschillende nati?n, door sneeuw en ijs, honger en gebrek aan kleeding, zoo jammerlijk omkwamen.
Op eenen enkelen nacht verloor het leger meer dan dertig duizend paarden. Ook die, welke tot het regement van August behoorden, kwamen allen om. Door diepe sneeuw, door verstijvende koude en hevigen storm moest hij met zijne dragonders den weg te voet vervolgen. Mijlen ver gingen zij, zonder zelfs eene hut op hunnen togt aan te treffen. En zelfs dan, wanneer zij bij eene menschelijke woning aankwamen en zich innig verheugden bij de gedachte, dat zij nu welligt een gastvrij dak en een weinig voedsel mogten gevonden hebben, was hunne teleurstelling onuitsprekelijk hard, geschikt om zelfs den onversaagste allen moed en lust te ontrooven! Want die woningen waren half vernield, zonder bewoners, zonder levensmiddelen, ja zonder deuren of vensters; zoodat de ijskoude wind verstijvend door het lage gebouw bulderde.
De meeste woningen waren afgebrand. De beklagenswaardige soldaten moesten menigen nacht, hoe uitgeput en verkleumd zij ook waren, op den met sneeuw bedekten grond onder den blooten hemel doorbrengen.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page