Read Ebook: De verwoeste steden aan de straat van Messina De Aarde en haar Volken 1909 by D Albay Jacques Tournadour
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 65 lines and 9336 words, and 2 pages
Bij het kruispunt der Vier Fonteinen, aldus genoemd naar de versiering op de vier hoeken, treden we dat deel der stad binnen, dat het meest is gehavend; het is slechts een hoop puin, en niets wijst er meer aan, waar de straten waren en waar zich de huizen bevonden. Een verschrikkelijke chaos, waar duizenden dooden onder rusten.....
Met moeite onzen weg vervolgend naar het Westen der stad, bereiken we de nauwe straatjes van het Academiegebouw en zijn omgeving. De boeken uit de Bibliotheek liggen over den grond gestrooid tusschen het materiaal van een kuiper. In die smalle straten, die weinig lucht krijgen, is de reuk onuitstaanbaar. Op de derde verdieping, waarvan de gevel is ingestort, is een hond wanhopig aan het huilen, en dat eenzame geklaag in de doodsche stilte, die over de stad hangt, heeft iets oneindig treurigs en sombers, dat iemand doet rillen. Misschien waakt hij daar boven naast het lijk van zijn meester.....
Wij worden genoodzaakt, op gevaar af, twintigmaal te vallen, een reusachtigen hoop balken en steenen te beklimmen, die den eenigen weg verspert, voor ons beschikbaar. Op den top is treurig een man gezeten op een stuk van een kroonlijst en houdt, met iets vermoeids in al zijn doen, toezicht op de arbeiders, bezig met het opruimen van het puin. Groot en forsch, met energieke trekken en sobere gebaren, lijkt hij ons vijf-en-dertig of veertig jaren. We spreken hem aan, en hij antwoordt in het Fransch. Hij is ingenieur en leidt de opgravingen, die op de plek, waar nog zoo kort geleden zijn huis stond, worden gedaan. Met enkele woorden en met eentonige, klanklooze stem vertelt hij ons, rustig en gelaten, alsof hij van een vreemde sprak, zijn droevige geschiedenis. "Dit hier was mijn huis, waar ik woonde met mijn kleinen jongen van een jaar en mijn broeder. Toen de dood is gekomen, heb ik mijn kind in de armen genomen en heb getracht, mij te redden, maar verder herinner ik mij niets meer. Ik ben vijf uren onder de puinhoopen blijven liggen; steenen beletten mij, mijn beenen vrij te maken; en ik hield steeds mijn jongentje tegen mij aan. Toen men ons is komen bevrijden, leefde ik nog, maar in mijn armen was mijn zoon gestorven."
"En uw broeder?"
"Dien heb ik pas gisteren weergevonden, maar hij heeft niet geleden; hij moet dadelijk gestorven zijn, want hij had aan de slaap een diepe wonde."
En toen we hem vroegen, of hij dacht dat er in zijn huis veel slachtoffers zouden zijn, zei hij: "Ja, wij woonden daar met een vijftigtal menschen en ik ben op het oogenblik de eenig overgeblevene."
We zijn allen dieper bewogen, dan we willen laten blijken. De eenvoudige toon, die zoo diep geschokt en vermoeid klinkt, waarop die man ons die dingen heeft gezegd, heeft den diepsten indruk op ons gemaakt. En toch is zijn geschiedenis lang niet een der verschrikkelijkste.
In het hospitaal Della Pace te Napels was een klein meisje uit Messina. Twee dagen lang was ze half begraven gebleven onder het puin, waar alleen haar linker been onder uit kwam. Den tweeden dag ging er een uitgehongerde hond voorbij, zag het been en wierp er zich gulzig op. Halfdood en te zwak, om te roepen of zelfs om een beweging te maken, voelde het meisje, dat het dier aan haar voet knaagde, en toen men haar bevrijdde, was de voet verscheurd.
Als men met de overlevenden spreekt, is er vooral ??n zaak, die de aandacht trekt. Het schijnt, dat de feiten, waar ze over spreken, niet henzelven betreffen; het is of ze onbewust een van buiten geleerde geschiedenis vertellen, waarbij ze in het geheel niet betrokken zijn, en toch zijn zij zelf de slachtoffers.
Den volgenden morgen bevinden we ons te midden der puinhoopen; de heldere hemel, de zon, die aan alles fleur en leven bijzette, had onze sombere stemming van den vorigen dag verdreven. Op de oneffen kaden en de uit de voegen geraakte straatsteenen zien we wagens en karren, getrokken door groote buffels met kromme horens. Dat is de eenige plaats, waar men nog een schijn van leven kan waarnemen. Bergbewoners komen naar beneden uit hun dorpen en geleiden hun ezels, beladen met manden radijs of oranjes en sinaasappelen, hoog opgestapeld in rieten korven, aan elken kant van het dier bijna tot op den grond afhangend. De kleine karren, de carettini, zoo fraai geschilderd, gaan voorbij, tot boven aan toe volgeladen met de voorwerpen, die de vluchtelingen dagelijks uit de ru?nen te voorschijn halen.
Een zwarte rook stijgt op uit het plein v??r het gemeentehuis, de Municipia, waar de brand nog niet is gebluscht. Na eenige dagen onder de asch te hebben gesmeuld, is hij weer begonnen, en soldaten zijn bezig, hem te bestrijden. Iets verder op de kade is het standbeeld van Neptunus niet in het minst beschadigd; de naar de stad het gelaat wendende god heeft zijn impassibel gezicht behouden.
Als we te midden van de ru?nen ons onderzoek voortzetten, zien we een groep huizen, die volkomen onbeschadigd is gebleven; nauwelijks ziet men er een paar scheuren in. Op den hoek van den muur leest men de woorden op een bord: "Allen gered!" geruststellende verzekering voor de menschen, die misschien nog in ongerustheid zijn over het lot hunner daar wonende nabestaanden. Ongelukkig zijn dergelijke uitzonderingen zeldzaam en vaker moest men eigenlijk de tegengestelde verklaring aanplakken met de woorden: "Allen omgekomen!"
Van de kathedraal, een meesterwerk uit de twaalfde eeuw, die aan alle voorafgaande aardbevingen weerstand had geboden, zelfs aan die van 1783, zijn nu het gewelf en de gansche rechterzijde ingestort. De mooie goudmoza?eken met purperen inlegsels, die aan de palatijnsche kapel in Palermo deden denken, liggen op den grond. Wij komen een man tegen, die netjes, maar armoedig is gekleed en die ons voorstelt, voor ons opgravingen te doen in de puinhoopen, want sedert enkele dagen nog maar staat men aan de eigenaars der huizen toe, nasporingen te doen en puin op te ruimen.
De toenemende duisternis noodzaakt ons naar de boot terug te keeren, die naar Napels zal vertrekken. Nauwelijks zijn we aan boord van de paketboot Scylla, of we hooren de brandklok. In de betrokken lucht stijgen rookwolken op, en op een paar honderd meter van ons verwijderd zien we een enorm vuur. Het is een zeilschip, waarvan de uit benzine bestaande lading vuur heeft gevat. Het is geheel nacht, maar de reusachtige vlammen, die uit het schip opstijgen, verlichten de helft der haven. Tot zoo dichtbij, als de voorzichtigheid het toelaat, zijn torpedobooten genaderd en zonder ophouden beschieten zij den vuurhaard met projectielen. Weldra valt de mast met ??n slag met een droog gekraak, gevolgd door het gesis van het vlammende hout, dat in de golven wordt gebluscht.
Drie uren lang zagen wij het vuur zijn vernielingswerk voortzetten. Een vreeselijk schouwspel inderdaad, dat schip in vlammen, dat zijn licht uitgiet over de doode stad, in duisternis gedompeld. Met een soort van verlichting zien we ten laatste het vuur dooven en eindelijk alles duister worden. De aanblik van de donkere zee is een rust na zulke tooneelen. Toen het dag werd ontwaakten wij tegenover Capri en de oevers van Sorrento, en, Napels maar even aandoende, vertrekken we dadelijk weer naar Rome, Genua en Frankrijk.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page