Read Ebook: Gekken by Looy Jacobus Van
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 448 lines and 23370 words, and 9 pages
end hij zich toen gemaakt had om de ongeloofelijke liefelijkheid van dat schrijven.... als gekluts-kluts van water dat onder boomen voorbij zappelt.... en dat hier in deze verzengde wereld toen....
Hoe lang had hij daar wel gelegen, ongejaagd, zoo warm onder den koelen hemel, te genieten het volle liggen.... dan ?p, want dat vervloekte rekenen moest gedaan zijn....
Van Madrid naar Burgos, zooveel.... was ook op de route voorgeschreven geweest te bezoeken om zijn kathedraal. Daar had je het nu we?r....
Was het niet zonderling, had hij honderdmaal wel gedacht, dat in al die voorschriften de architektuurstudie zoo gebiedend was aangewezen. Voor Spanje:.... Toledo, 't Escuriaal, Cordoba.... in Granada was bevolen ernstig het Alhambra te bestudeeren. Pompeji, Ravenna vooral in Itali?.... Ja, er was bijna geen stad, als 't niet was om de museums, dan ging je er met je boeltje naar toe, uren sporens, om de architektuur. En dat had veel geld gekost van je traktementje en moeielijke zuinigheidsdagen had het gegeven, vooral in Itali?, dat achterna moeten zitten van de architektuur.... Nu ja, dat was voor het breede zien.... "l'architecture est la m?re de tous les arts", leerde de school.... Byzantium in Itali? nagaan.... Egyptische invloeden over Griekenland terechtgekomen in Itali?.... net zaadpluisjes, hier groeien ze en honderd uren verder komen ze eerst op. Itali? had soms wel geleken van oude overschotten te zijn gebouwd. En in Spanje, de Moorsche architektuur, de Moorsche geheimvolle zon-schaduwkunst met zijn zinnige spinsels van nachtwichelarij, gehavend en in 't hart getroffen door den ascetenijver van de dwepende Gothiek:.... de moskee van Cordoba.... Maar 't Alhambra, het wellust-bouwsel waar de oude Moorenweelde het mooi vrouwenlijf me? heeft overdroomd, borduursel en weefwerk van steen en als in gaas de koelte bewarend bij het klaterende zonnewater van vijvers en fonteinen.... hij had het er geen twee uur in kunnen uithouden; gerestaureerd, beknoeid stond het daar, gelijk een opgezet beest dat naar kamfer stinkt, dood, le?g, de kolossale liefhebberij van een heel volk. En dan de Renaissance, die overal wel, storm van menschenhartstocht, scheen rondgegaan, waai-ademend hoe in elk mensch God woont, blazend de stelsels door elka?r, brokken naast brokken, maar zettend eindelijk de hoogmoedige persoonsdaad in 't gezicht van de verstervende leeren.
.... Van Burgos naar Parijs.... zooveel.... te lang.... Bordeaux.... het eerste plan rechtdoor is beter.... Burgos.... Irun.... Bordeaux.... daar ook een museum.... tot Parijs.... zooveel en eenmaal daar.... och wat.... als de hemel invalt dragen we allen een blauwe slaapmuts....
Toen alles zoo gewikt was en nagecijferd, had hij zijn gordel om het lijf gegespt, opgelucht klaar, en was we?r achterover wat gaan liggen, lekker op den grond als op een tapijt.... Parijs, Parijs, was het begonnen te gonzen in zijn hoofd.
Vier jaar wel al geleden, in de maand Mei, voor de eerste maal op reis, was hij er geweest. Vrienden die er waren, zouden hem af komen halen van de Gare du Nord.... herkenningsteeken: het wuiven met een witten zakdoek....
.... Veel muren met gele plakkaten langs, aanplakbiljetten bedaverd met veel letters.... plezier.... plezier.... en met de schuddende omnibus, andere schuddende omnibussen voorbij, donkere, volgeladen reiswagens, waar van-achterop de conducteurs onverstaanbaar riepen naar elka?r, schuinzeilend stonden met de hand aan de trapleuning naar boven.... Dan leigrijs, van buiten een huis zoo stil, met een breed-uitvarende steentrap onder een tempelend portiek.... de Madeleine.... drie bekende gezichten.... Frits ook, met hem op de trap. Maar van binnen een mist van wierook en bloemengeur in de dreunende bedwelming van koraal en bazuinen. Het ruim boven donker, open met bleeke gaten nacht, de muren vaag met sidderende nissen weg. Beneden een volk van dames, geknield op den kerkvloer, een stil-ruischende en plooi-schuifelende schaar voor de bidstoelen ne?rgezegen in lekkerruikende verdooving. Bij de zacht toe-vallende tochtdeur een veranderzieke bijeendringing van in- en uitgangers, veel straatgezichten, werkmannen in blouses, met petten in handen; wijven met hooge wangen en rulle haren, zich bekruisend of niet; heeren met kale hoofden en snorren, zich bekruisend. En van achter, boven het rood-rooklichtende altaar, uit den schemertuin van bloementuilen, het gehosiannah van een vrouwenzang, de hemelstem wel van een onzichtbaar vliegenden engel door het ruim, blauwend in dank.... Alzoo leeft een mensch van herinnering.
De dienst uit.... en een verwonderlijk hoog opstekende Engelschman in een geruite reisjas, met een oogglas in zijn kop van rood kippenvel gekneld, dringend vooruit met onwijkbare schouders, brutaal naar de bloemen toe. Doch de dames voorbij in een wasem van violetten en tusschen de rijen geschemer van witte kinderen, meisjes, serafijntjes in wolkjes van gaas, mistig omsluierd, met kroontjes om de hoofdjes. En een gezeur van stemmetjes; want bij de deuren ook de communiantjes, blozend met neusjes nieuwsgierig onder pimpeloogjes en bedelend allerliefst: "la charit? s'il vous pla?t." En klankspringen lieten ze de aalmoezen in taschjes van roode pluche, in de handjes wit geganteerd: "la charit?, als 't u blieft, voor de maand van Marie."
--"H?!.... h?!" grauwde het nog eens terug.
Vooraan, waar de Zoccostraat gaat in de kleine markt, was Johan een man die klom in de borst geloopen, en geschrikt blijven staan met de handen bang voor zich uit.
--"H?!" uitte hij ook op zijn beurt, helder hoorend hoe zijn stem lager was dan gewoonlijk.
--"Ah, daar hebben we den schilder," ginnegapte hoog-uit Vogels bekend geluid, "wat een buitenkansje." Hij stak zijn pijp bijna in 't gezicht van den ander en raffelde in een adem van rhum en smook: "hoe is het, zijt ge bang, mijn waarde, d?rangeer u niet.... 't Is waar, het is een weinig donker, mais que voulez-vous.... men is hier niet in Amsterdam, par exemple." En goed gehumeurd als hij scheen: "zal ik u naar Antonio brengen, ik kom er vandaan.... h??.... ging wat eten.... daar heb ik den jongen Jachjemed gezien, Antonio geeft wel een lantaarntje"....
Maar Johan:.... "merci".... hij wist nu wel den weg, het was altijd 't zelfde paadje.
--"Nu ja," smakte Vogel en hij deed zulk een zwaren haal, dat het gelurk wel uit een kelder scheen op te reutelen, "nu ja, het is niet ausserordentlich groot hier, dat vindt zich vanzelf; maar kom, ik heb den tijd. Zoo goed als gij tegen mij opliep, kunt gij ook tegen een ander oploopen; waarom zou ik u niet liever brengen."
--"Ik had u gisteren avond nog verwacht," praatte hij naast Johan.... "men ziet u zoo weinig."
Het kleine marktruim, nachtvol, zwanger van zwart, zwol op onder te raden wanden. En Johan, zoekend grenzen en tastbaarheid, speurde het moskeetorentje zoo 't hoog uit den omme-chaos reikte, want de hemel bewaarde nog licht. Een geflipflap van stemmen vleermuisvlerkte de donkertes laag uit.... late mannen.... schooiers misschien zonder thuis, die den avond door verpraten bleven onder de bogen van den bazar.... stak daar niet iemand het plein over.... een geschimmer gleed er.... hij zei:
--"Gisteren avond.... toen.... heb ik gewerkt."
En hij had de woorden nog niet gezegd, of het onbegrijpelijke beroerde hem, hoe hij zoo in eens kwam aan dit prompte leugentje.... waarom? was het niet even eenvoudig geweest te vertellen hoe hij met zich zelven geen raad geweten had en maar naar bed was gegaan....
Waarschijnlijk liepen ze nu tot voor het klimmende straatje, in Johans staroogend nog-willen-zien begon het duister te blauwen. Dat ondoorgrondelijke, dat tastdonker was dat niet de steeg naar Sivory's kroeg.... Maar achter hoekhuisblokken verslonk de laatste lucht, de voeten gingen meer aan het aarzelen. Vogels stem kwam rad en spoelend uit het vocht van zijn onzichtbren mond.
--"Wij waren met zijn.... hoeveel wel?.... monsieur de Redacteur du R?veil, monsieur de kolonel mijn vriend Badaud, monsieur de minister, ook wel, knecht van den Zweedschen consul, wissen Sie.... even voor 't tafeldienen zag 'k hem bij Antonio, ha!.... mijn kameraad de Zwitsersche fotograaf en ik.... voil? d?j? cinq.... n'oublions pas, monsieur Cr?.... Wat is dat?" zweeg het geraffel met een hik.
Een duistere knel om den arm had Johan tot stilstaan gedwongen. De dokter rommelde voor zijn voeten, zijn spraak zwom laag en slibbig, terwijl hij prevelde: "encore un petit aigle."
Maar dadelijk huiverde zijn hoofd we?r op, blootshoofds steeg het met zijn hoog frontaal, schimmerig of het met fosfor was bestreken.
--"Ik wist het wel," hinnikte hij, "ik heb het door mijn schoenzolen heen gevoeld.... we?r een buitenkansje.... de tweede vandaag al.... voel hij is nog warm, nog geen half uur kapot." Zijn stem zakte, Johan bleef staan. Vogel zei zijn hoed te zoeken, in het bukken gevallen.
--"Zeg er niets van aan monsieur Cr?pieux.... niets, hoort ge," drifte het vraag-bevelend.... toen alsof Johan wat gezegd had: "nun, wat zou het, ik vertel hem morgen dat ik ze met andere van Mustapha gekocht heb".... Hij streek het doode beestje de ve?ren glad, zijn hand aaide. "?a vaut bien deux autres bons grogs. Que voulez-vous? heeft hij niet het geld, hij.... en ik.... heb ik niet een fijne neus? Maar gaat u even me? terug, hij mag 't niet zien, deze b?tise in mijn hok deponeeren, 't is dichtbij.... dichtbij."
En over het plein, door den al blauwender nacht sjokten we?r hun paren voeten; zwaar gezet, klankten ze hol, wanneer geen rulligheid knerpte, stappen gelijk die bauwen in een kerk. Vogel bromde dikwijls wat, als spon hij raadselwoorden in zijn knevel, maar ging vooruit, den weg wel wetend. Johan achter hem aan, waadde door den nacht, soms geloovend te zien het zwakke licht-beweeg, de schommelende hand van Vogel, maar ruikend waar hij liep, de prikkeling, de aanwaaiing van den smook. En 't was binnen in hem ook duister en le?g, die sombere voeten klopten zoo ellendig alleen, hij had wel willen gaan wegloopen. Diagonaal staken ze de markt over.... Zoo was ook zijn weg naar het logement.... daar was gauw licht en ordelijke gezichten, wat moest hij nu me?gaan naar dat hok.... Boven de algeheele verzinking van de dingen begon de hemel te gaan in desolate pracht, enkele sterren, koel en eenzelvig, pinkten er als knipoogen hun wit licht-gevonk.
Maar een dijk van opgestopt duister kwam verbijsteren zijn spalkstaren. Hij wankelde terug, zoekend opnieuw met handen en het stapbeen te hoog in de knie gekrompen, zocht, zocht. Tegen zijn geloop in begon de weg als een berg te staan.
--"Pas op, mon petit monsieur," riep Vogel vooruit.... "we gaan de ruelle in.... attendez! Dan zal ik u wat licht geven."
Er gloeide als een vuurvlieg een lichtstip. Witte rook-kringeltjes festonneerden, siswolkjes, en dan niet meer, want zuchtend zogen Vogels lippen het pijpkratertje in brand. Johan hoorde hem zacht tegen den muur de asch uitslaan en toen aan 't blazen, tot er vonken vlogen, tot bloedend voor het steeggat het schema van zijn hoofd verscheen met tintels in 't natte saffier van zijn oogen. Hij spoog, den mond bitter, en kortademig van inspanning ging hij opnieuw zijn klots-klots, verzwolgen in het slopzwart.
--"Ha, ha!" lachte hij vroolijk daarna en stootte zijn stem de steeg in.... "je me dis, hoe gemakkelijk het zijn zou, zich zoo een beetje te kunnen bijlichten, als we in den kuil zullen liggen.... Des clowns que nous sommes.... vanavond is hier r?union in de Engelsche club.... een Italiaansche prestidigitateur die de kust afreist.... alzoo hebt ge gisterenavond gearbeid.... Ja?"
--"Zeker," antwoordde Johan kortaf, met zijn verzinsel al verlegen.... maar het kon toch evengoed zoo geweest zijn, niet waar? waarom, wat behoefde hij het te vertellen hier in deze akelige steeg, waar je telkens met je neus tegen iets geloofde op te loopen.... Waarom? 't Is waar, verscheiden malen had hij hem ontmoet, op straat of bij Antonio, en al was dan ook onwillekeurig de eerste opwelling: alwe?r die man, zij hadden elka?r gezocht, daar was niets tegen te zeggen, samen gewandeld, gepraat, gepraat.... O, hij mocht het zich willen bekennen of niet, Vogel trok hem aan door zijn.... ja, door wat niet al, door zijn oogen, die raadsels, onnoozel soms en dan we?r zoo ironiek schril, maar vooral door den hoogen toon van zijn oordeel, vaak zoo heel voornaam.... Was 't niet prachtig, hoe hij telkens het geklets in de kroeg kon uitmaken.... precies een stop op een flesch.... dicht.... het schenken is gedaan.... drinken jullie liever wat anders, bijv. een grog van rhum.... kittelig was het om er naar te zitten luisteren.... van zelve begon het dan te jeuken van binnen, er groeide tegenspraak.... "Zeker", herhaalde hij stelliger, alsof hij 't zelve geloofde.... "en daarna heb ik nog een brief geschreven."
--"Zoo, zoo, ook nog een brief geschreven, wel dat's braaf," lachte de ander, "nun das versteh ich, war doch auch einmal jung, leidenschaftlich jung".... zijn geluid stond.... "En ze is mooi?"
--"Wat?.... o, erg mooi, bepaald heel mooi, wissen Sie."
--"Hm.... dat zeggen wij mannen allen."
Door het slop smakten en zogen de schoenzolen we?r voort of sloffend ?p van uit het benauwde lage, telkens wanneer het brokkelige gepraat, het harde klanken van Vogels stem maar even stil was. Johan door al dat stikkedonker verbijsterd, voor het immer aandringende zwart schuw als voor gevaar, aarzelde opnieuw, tastend naar de kilkou der muren, zoo dichtbij, en strompelde dan, al trachtend met de voeten den weg te begrijpen, tegen vuilnis op, er onder tegenaan geheuveld.
--"Dat vervloekte donker," mopperde hij, aan zichzelven overgelaten, Vogel vergeten.
--"Houd uw oogen naar boven, dan ziet ge van zelve het pad in de lucht," waarschuwde de stem een eind hem vooruit in den vunzen nacht. Hij bleef stil, vroeg plagerig: "en wat hebt ge gisteren wel gedaan, darf ich fragen."
--"Ach, niet veel bizonders," loog Johan door, nu zekerder gaande en den spot in de stem van Vogel niet dadelijk hoorend. "Ik was een teekening begonnen.... verbeeld u," sloeg hij door, ge?llumineerd door zijn verzinsel.
Maar Vogel viel in:
--"Attention, we gaan rechts om, de weg klimt wat, pas op.... geef me uw hand.... pardon!"
Wendend en toen blind voorover tegen het duister klommen ze langzaam, stap in stap. Vogel rookte niet meer, scheen wel, zeker was zijn pijp le?g. En Johan kijkend naar de geul lucht boven zijn hoofd, in het nachtelijke ongewisse blauw, vervolgde met radde tong:
--"'t Is een heel mooi geval, wissen Sie, er zijn er hier honderden, het zou prachtig kunnen zijn, zoo ik het zie nu, magnifique...."
--"Pas si b?te, waarde: toch nooit zoo mooi als uw leugen wel zijn kon. Hebt ge dat gisteravond allemaal in uw bed bedacht.... indien onze compagnie u niet bevalt.... mij ook niet.... waarom te liegen?.... gelooft ge inderdaad.... ach neen.... dat's rein onmogelijk."
.... Hoor hoe hij liep te grinneken in zijn snor, zijn eigen plezier te eten, blij natuurlijk dat die ander daar achter hem aan moest gaan als een bestrafte jongen. En de lust begon Johan op de tong te branden om te zeggen, om het uit te roepen dat het wel waar was, en dat het hem niets schelen kon uitgelachen te worden hier in dat smerige donker.... maar toen, plotseling zonder wil.... rammelde de bekentenis zijn mond uit:
--"Och ja, ik was een weinig verdrietig en ben maar naar bed gegaan; en van dien brief is ook niet waar, wissen Sie, 't is allemaal niet waar."
--"Maar dat is een confessie, mijnheertje, dat wordt hoe langer hoe grappiger, o mon bon, ce bon petit monsieur!"
En het was of daar waar hij ging het zwart schudde van de pret.... Zeker, hij liep met zijn mond open van vroolijkheid, de tanden bloot in den nacht.... Hoor, nu hield zijn slof-stap stil en de stem kwam kappen zijn eigen genot af:
--"Nog wat rechts, en dan zijn we er!"
Bengelend gelijk een klokkeslinger kwam diep uit de hoeksche steeg een vlam aan wandelen. En spookhoog, ook los van den grond, geestte het lichtbeeld van een Oosterling in een damp van ontbonden duister, stillig-stil.
Een schok, die hem in de beenen sloeg, had Johan doen staan. 't Doffe klop-klop van paard-hoefslag was als vijzels in zijn ooren aan het stampen, even waren zijn tanden in zijn mond aan het rikketikken begonnen.
De naderende Arabier bleef aanvaren winnend in grootte en in lichtkracht, nader kwam hij gewiegd door zijn paard, hoog heerlijk gezeten in het reine mousseline. Gelijk een ster voor Drie-Koningen, bakende over hem heen de aan een stok gedragen lantaren, het pad zoo blootleggend voor zijns paards pooten. De lantaren wiebelde aan tusschen de wanden van de wijdere steeg, het duister ontraadselend waar de ruiter ging, die blank-straf en ondoorgrondelijk, keek naar niets uit de koepelende omhulling van zijn nachtwitten en begloeiden mantel. Koolzwart roezemoesde uit het kappe-open knevel en baard, waar achter hem nachtte de luchtstrook; waar de knechtskop van een neger schonkglimmerig uit aankwam met een roodende fez; toen zijn roode lijfjas.
Add to tbrJar First Page Next Page