Read Ebook: Dante en Beatrice en andere verzen by Eeden Frederik Van
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 590 lines and 27617 words, and 12 pages
Welk Licht-verschiet was 't dat u schrijden deed zoozeer als God, z?? liefdrijk en z?? wreed?
Er drijft een zeldsaam gisten, zeldsaam dringen de jonge ziel in haren opgang uit. Zij breekt den schors van waan die haar omsluit en neigt tot nadering aan vreemde dingen.
Door 't naaste, wat niet-eigen is, gestuit baart zij dan teedre ranken, die 't omringen en gansch tot eigen-worden willen dwingen-- en geeft zich vangeling aan de?eigen buit.
't Gaat dan om eeuwig heil! want ach! wie beurt wat aan een schaduw zich heeft willen hechten? En vast kan zich geen tweedemaal vervlechten de rank, na d'eersten opgroei afgescheurd.
Dan worden alle klanken, alle kleuren van 't Leeven weer een vreemd, v?r-af gebeuren.
De schakel brak,--de Dood hield u gescheiden, het Leeven sleepte u op zijn deining voort, en, onder nieuwen liefde-groei versmoord, ging schuil het glanzend schoon der eerste tijden.
Nochthans, nochthans voltrok zich ongestoord het heilig Wonder, dat Gelieven beiden door de?eigen liefde?elkaar tot God geleiden,-- en werd geboekstaafd in ontzach'lijk Woord.
Ik zie het aan en huiv'ring grijpt mijn ziel, wij hadden van die Liefde een zwak vermoeden, verrukt alree door 't ongeveer bevroeden-- Gedoog, dat ik voor haar gewisheid kniel.
Mijn hoofd buigt neer, omgolfd door staat'ge klanken, laat de arme vreemd'ling in ?w Tempel danken.
Wat zegt het najaar dat de blaren strooit, het rul-geworden zomerloof doet zwijgen van voogellied,--en leevens-weeke twijgen met harde doodspracht van kristallen tooit?
Wat zal het leeven van zijn schoon herkrijgen, door Tijd en Dood van zijnen bloei berooid? Wat houdt er stand en ziet zijn groei voltooid terwijl de welkende geslachten zijgen?
Er staat een boom, in lichten Hof geplant, zijn takken reiken buiten 't ruim der heem'len, zijn wortel voedt zich in der eeuwen zand, zijn bloesem geurt, zijn looverdiepten weem'len van voogelzang. Elk looverken een ziel versterkt zijn machtig Leeven, ??r het viel.
Ze noemen Liefde wat de ziel doet zieden in helle vreugde van een oogwenk duur, in lijden leevenslang,--met ieder uur zien ze haar vluchtige bekooring vlieden,--
een sidd'rend glimpjen onstandvastig vuur in woestenij van donkre doods-gebieden, waar alle dingen zonder zin geschieden naar starre wet van ijzige natuur.
Maar Hij, die op vervaarlijken en verren boet-vaart door kringen, waar geen stervling kwam, kondschap van 't onnaspeur'lijke vernam,
Hij gaf ??nzelfden naam aan d'??ne Macht, die 't kinds-hart wekt met stralen luuw en zacht, en die de Zon beweegt en d'andre sterren.
TWEEDE DEEL.
't Zij dan door zesmaal honderd jaar gescheiden, 't zij dan z?? ongelijk van maat en macht, zijn telgen wij nochthans van ??n geslacht en draagt ??n liefde-tronk ons, bloesems, beiden.
Als klank van verre kerk-klok in den nacht d'eenzamen dwaler oover duistre heiden vertroostend meldt waar zijn verwanten beiden, waar hem de lang gederfde haardstee wacht,
zoo heeft van ver 't plechtstatige geluid, bij d'eersten flaauwen aangalm uwer woorden, mij 't trouwlijk thuis der eigen ziel geduid,
en d'ooren van 't verlaten kindje hoorden met grooter vreugd de moeder niet, die 't riep, dan ik die roepstem uit der eeuwen diep.
Mijn Land, mijn Land, hoe blinken spiegelklaar uw vlieten in de riet-bewassen zoomen, stil glijdt het bruine scheepszeil langs de boomen, kalm ligt het vreedige gehuchtje daar
met toorenspitsje en moolentje, te droomen, breed ooverwelfd door blanke wolkenschaar, die statig aandrijft uit de kimmen, waar het zee-ruim wacht op d'altijd gaande stroomen.
Mijn Land van weide en rustloos winde-lied, gij hebt de pracht van Arno's bloemen niet en niet de grootschheid van Ravenna's wouden,
mijn Land, toch deed gij mij, als Hem, verstaan wat in 't verganklijke niet kan vergaan, wat ons van 't aardsche leeven voegt te?onthouden.
Gij werdt gebannen uit uw vaderstad, gij moest het bittre brood der deernis eeten en kondt Firenze's heuvlen niet vergeeten, wat hulde en glans de vreemde voor u had,
en nimmer heeft ??n, zooals gij, geweeten hoe scherpe weemoed geeft, op 't lijdenspad, herdenken van verlooren vreugde-schat, van vroegre banden ??ns voor ?l gereeten.
Maar wee mij! wat is mij? ik ga in 't land mij booven allen dierbaar en gemeenzaam, waar 'k jong was, ga ik aan der liefste hand,
en voel mij toch gebannen, arm en eenzaam!
Wie dreef mij uit? mijn held, wat was mijn schuld? Wanneer is 't tij der ballingschap vervuld?
Mijn hart smacht naar dat verre vaderland, waarvan wij beide op aard een v??rglans zagen, toen nauw-ontwaakt, in blijde kinderdagen, zich ziel aan ziele spon met teedren band.
Toen, door dat bliksemfelle licht geslagen, verhief zich ons verwonderde verstand, en bleef om 't kernvuur van zoo schoonen brand en om terugkeer naar dat licht-heil vragen.
Dit is mijn smart, d?t raakt het diepste weezen van al mijn vreugde en leed, d?t geeft de klank van innigheid aan deeze zwakke zangen--
Gij steegt omhoog, op wieken, sterk en blank, van een grootmachtig, triomfant verlangen--
mijn wonde brandt nog altijd ongeneezen.
Ach, blanke liefde-zuil, bloedrood omrankt door vuurig lied,--??n vriendlijk groeten tilde den Held in 't licht,--dat uw zacht aanschijn wilde nogmaals verlichten wie er doolt en wankt!
Het menschdom stroomt, langs onheilvolle weegen, de stralende uitkomst angstig tegemoet. Wee, den in duistren dwarrelstroom geboornen! Wee, den voor reiner schoonheidslicht verloornen! Hoe reiken zij de handen, om den zeegen van Liefde's minnelijken, zachten groet.
die kroonde uw zeedig hoofd met de juweelen van zijn kleurfonklend woord. Naar Liefde vraagt nog immer wat op aarde duldt en klaagt.-- Zal ooit haar adem 't waereld-aanzicht streelen?
Kom, Zeegenrijke! jammerlijk in nood om uwen bijstand moet nog 't menschdom strijden. Vermag nooit in terugkomst te ooverschrijden uw blijde voet den drempel van den Dood?
Des Vreedes Ster! der onrust vijandinne! Verhelder d'aard met uwen lach van minne!
Kom, Wijsheid! dat uw zeegnend licht beschaam wie vreezen van de vrucht der kennis te eeten, en breng' te schand wie lichtschuuw zich vermeeten de kracht te keeren van uw vrijen A?m.
Vaar als een frissche wind de velden oover, de vuuren aller Liefde wakker aan! doe aller Harten Vlammen samenslaan! en vaag den Heemel schoon met ??nen toover!
dat 't dwalend volk weer d'oogen opwaarts richt en schouwt naar d'??n'gen Oorsprong van Uw licht.
De Stem des Lichts, die d??rbreekt ooveral, doet dreunend ?p de gouden heemeldeuren, en de verborgen duisternissen scheuren door 't verre daveren van haar geschal,
dan baart de troostelooze nachtgrond kleuren, dan bloeit de leelie in het diepste dal, dan stort zich, als een gouden waterval, vreugde in het hart van allen die daar treuren.
Voor Wijsheid's aanblik houdt geen jammer stand, voor haar handheffing zwicht de vale ellende, waar zij haar w?l-betoomde rossen mende gloeit al het leevende in haar stralenbrand.
En als de bloem naar d'ongenaakbre Zon wendt zich de ziel naar haar onkenbre Bron.
Thans weet ge, als ik, dat d'Almacht hooger troont dan uw goud-vleugelige zangen steegen, en dat de ziel langs nog benarder weegen 't hart des Heelal's moet vinden, waar Zij woont,
en dat alom daarbuiten is geleegen de macht-kreits des Verdoemden, dien gij hoont, en dat Gehenna geen verschrikking toont z??als die Nacht, waar alle Konden zweegen.
Wat is er Hel, 't en zij de Hel van Waan waar, door een schijn verblijd, wij armen allen verspeelen ons kortstondige bestaan, om lachend in den muil des Doods te vallen?
En God ziet toe, hoe ons wuft leeven vlucht, maar van zijn strengen mond valt geen gerucht.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page