Read Ebook: Al de Kinderliederen by Heije J P Jan Pieter
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 822 lines and 32524 words, and 17 pages
Al de Kinderliederen
Van
J. P. Heije.
Met vertalingen van
A. Clavareau, Prof. Karl Arenz en F. J. Millard.
Photographie van VAN KONINGSVELD,
Teekeningen van CHANTAL en ROCHUSSEN,
Staalgravuren van SLUIJTER.
Amsterdam,
P. N. van Kampen.
Gedrukt bij C. A. Spin & Zoon.
AAN DE KINDEREN!
Herinneren sommigen uwer, mijn Lievertjes! zich nog, hoe 'k, bij de Nieuwe Kinderliederen, wenschte, dat ge op mijn Verjaardag aan mij dacht? 'k Zette toen den datum bij 't Woordje-voor?f. D?t doe 'k thans ook hier-onder, opdat ge 't allen zoudt kunnen weten.
Want zie! ik geef U hier al de Versjes en Liedjes bij??n, die ik voor U gemaakt heb! Behalve de Bundeltjes van vroeger , staan in dit boekje nog wel een dertig Gedichtjes, waarvan ge de meesten in 't geheel niet kende'.
En hoe vindt ge dan de vriendelijkheid van de HH. Clavareau, Arenz en Millard om U drie vreemde talen te leeren? Ik ten minste ben er hun zeer dankbaar voor, want Vader Cats reeds heeft geze?d:
Z??veel mannen in ??n man, Als hij vreemde talen kan!
en dit geldt net zoo goed voor meisjes als voor jongens!
Mooije prentjes hebben de HH. Rochussen en Sluijter er bij gemaakt; en zoo ge verlangd hebt te weten, hoe ik zelf er ten naasten bij uitzie, dan moet ge den Heer Chantal, den Heer Sluijter en den Heer van Koningsveld bedanken voor het portret op den titel. 't Meisje, dat v??r mij staat, is mijn ??nig dochtertje Sophie! Een zoon heb ik niet; maar, opdat de jongens niet vreezen zouden, dat ik d??rom minder van hen hield, heb ik er ook een kleinen knaap bij laten teekenen.
En nu, zoo als geze?d is:--doe uw best, om t' elken dag liever, flinker, knapper, braver, zachtmoediger en blijmoediger te worden, ??k door 't v??l lezen en zingen van deze Versjes en Liedjes: en ontvang, als ge z?? zijt of worden wilt, en z?? aan mij denkt, in gedachten een kus en een hand, en een hand en een kus
Amsterdam, Van Uw Vriend 1 Maart 1861. Dr. Heije.
INHOUD.
DAGERAAD.
Wel zoo! gij schoone dageraad! Wat zeggen ons de li?n, Komt gij met rozen in uw' mond? Dat mogt ik weleens zien!
En plukt gij ieder' knaap of maagd, Die langer slaapt dan gij, Een roosje van de volle wang Wanneer ge gaat voorbij?
En geeft gij ieder' knaap of maagd, Die korter slaapt dan gij, Twee roosjes uit uw rijken schat Wanneer ge gaat voorbij?--
Op, kinders! op, het schemert al, Daar komt de Dageraad!-- Hij houdt wel veel van bleek te zien, Die nu niet op en staat!
MORGENLIED.
Kinderkens! 't is uchtend! Komt ter slaapste? uit! Hoort! de voglen zingen Reeds met zoet geluid. 't Haantje roept u wakker, Hoort! hij kraait uw' naam, En de boomtak tikt u Tegen 't vensterraam.
Langer niet geslapen! Doopt uw hoofd in 't nat, Dat het frissche water Om uwe ooren spatt': Veel moet nog begonnen, Veel is nog te doen; Kinderkens! wordt wakker; Al te ras is 't Noen!
WEDDENSCHAP.
Ei roosje! kijk eens uit uw' knop, Of 't niet haast dag zal wezen! Kom, steek uw kopje veilig op, Ge hebt geen leed te vreezen; Of ziet ge mij niet voor u staan, Met al mijn beste kle?rtjes aan?
Had Moeder gistren niet gewed, Dat gij al lang zoudt prijken, Eer ik, nog domlend in het bed, Uit mijn gordijn zou kijken!-- Ei, sliep uit! 'k ben al lang gekleed, En gij zijt nog niet half gereed!
Maar 'k ben ook vroeg naar bed gegaan: Daar zal het wel van komen, Dat ik het eerst nu op kon staan, En gij nog staat te droomen:-- Och, Moederlief! och zeg me no?, Wie dacht u, dat het winnen zo??
ZONS-OPGANG.
Och! 't is wel aardig in mijn' tuin Als 's morgens vroeg de zon opgaat, Maar 'k woon zoo midden in een straat, Zoo tusschen muren, grijs en bruin:-- Doch, naar ik gistren heb gelezen En zoo mij Moeder heeft verteld, Daarbuiten, in het vrije veld, D??r, kindren! moet dat heerlijk wezen.
Dan, ze? ze, is eerst de lucht nog graauw En hier en daar blinkt nog een ster, Maar langzaam schemert er van verr' Wat rozenrood en hemelsblaauw; Dan ziet men witte wolkjes dwalen, Doortrokken met een purpren tint; Dan komt, als waar' 't een koningskind, De zon, met al haar gouden stralen.--
Zie! 't is wel aardig in mijn' tuin Als 's morgens vroeg de zon opgaat, Maar 'k woon zoo midden in een straat, Zoo tusschen muren, grijs en bruin:-- Och! wie dat buiten mogt aanschouwen, Die knielde vast van blijdschap ne?r, En zou voor onzen Lieven Heer Wel duizendmaal zijn handjes vouwen.
WINTERKONING.
Hoe grijs van haar, hoe wit van baard, Waart gij, o Winterkoning! Wij hebben bang op u gestaard, Al kleumend aan den killen haard In onze leege woning!
Wat was het eten vreeslijk duur, Wat was het drinken schraaltjes; Wat was het buiten bitter guur, Wat was er binnen weinig vuur, Wat was de plunje kaaltjes.
Welop dan, hartjes! weest nu blij, En zingt eens uit den treuren! Daar is het zoele jaargetij Met duizend bloempjes, rij aan rij, Met kleuren en met geuren.
Gij kwaamt alwe?r dien Winter door En ziet we?r de Aard zich tooijen: Dankt God er voor, in juichend koor... En--zoo ook stem en hart bevroor, Zij zullen wel ontdooijen!
SCHOOLEXAMEN.
April, April, Doet wat hij wil, En geeft, naar zijn behagen, Ons zonneschijn of hagelvlagen; Toch zingen wij met luider stem Een lied voor hem, En hopen, dat het dezer dagen Wel enkel, klinkklaar zonneschijn Voor ons zal zijn.
April, April, Doet wat hij wil; Maar wie zich goed gedragen, Die hebben thans wel niet te klagen; Wie 't heele jaar heeft opgepast, Die weet wel vast, Dat hij een' prijs hier weg zal dragen, En met een' halfbeschaamden lach Bedanken mag.
April, April! Doe wat je wil, En geef, naar uw behagen, Ons zonneschijn of hagelvlagen; Toch zullen wij voor al het goed', Wat men ons doet, U dankbaar in ons hartje dragen,-- En groeten u, met zoet gezang, Ons leven lang.
VOORJAARSDAG.
De boomen ontluiken, de bloesem komt uit, De vogeltjes zingen met lieflijk geluid, De schaapjes die springen door 't groenende gras, Ik spring met ze me?, of ik zelf er een was.
En weet ge, w??rom ik zoo spring en zoo zing? Die Winter dat vond ik zoo'n akelig ding; Toen had ik het koud in mijn' duffels?n jas, En denk 'reis, hoe koud dan een beedlaar wel was!
Maar nu is het lekker en zacht op het land; Weg, mantel en das! in de kas aan den wand; Komt, jongens! naar buiten, en houdt je maar kras, Wij schelden hem luilak, die 't laatste daar was.
VOORJAARSKOELTE.
Add to tbrJar First Page Next Page