Read Ebook: Al de Kinderliederen by Heije J P Jan Pieter
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 822 lines and 32524 words, and 17 pages
VOORJAARSKOELTE.
Zoele, koele Zuidewind, Bode! wien ons hart bemint, Draagt gij op uw vleuglenpaar Niet den schoonsten tijd van 't jaar?
Bloemengeuren, frisch en zoet, Brengt gij, als der Lente groet; Vogelfluiten, bladgeruisch, Smelten in uw wiekgesuis.
Goede vriend, zoo lang verwacht! Zeg ons! waait ge dag en nacht? Kom dan 's nachts ook zonder schroom, En omzweef ons in den droom!
VAN ZEVEN KIKKERTJES.
Daar zaten zeven kikkertjes Al in een boerensloot, De sloot was toegevroren, Ze lagen hallef dood, Ze kwekten niet, ze kwaakten niet Van honger en verdriet.
De jongste, die een wijsneus was, Zei tot zijn kameraads: "Die malle nachtegalen, Wat hadden die een praats! Was eerst het ijs maar in den dooi, Wij zongen eens zoo mooi!"
De milde, lieve Lente kwam;.... Zij kwaakten de oude wijs: Als zij dat zingen noemen, Wensch ik ze we?r in 't ijs; Ik geef die kikkers allemaal Voor ??nen nachtegaal.
LENTELIED.
Voelt ge wel de koeltjes zweven; Riekt ge wel den zoeten geur? Kindertjes! dat is een leven! Lente staat we?r voor de deur: Laat haar binnen, laat haar binnen; Lentelief, die wij beminnen!
Hoort ge wel dat slepend fluiten, Dat door alle vensters dringt? Nachtegaaltje slaat daarbuiten; Hoort, hoe zuiver dat hij zingt! Laat hem binnen, laat hem binnen, 't Zangertje, dat wij beminnen!
Neen! zet deur en venster open, Hangt aan kapstok hoed en jas, M??r--om prettig vrij te loopen Door het frissche, malsche gras: Lente! toef nog, kom niet binnen, Buiten zullen we u beminnen.
MEIMAAND.
De vogels springen door de heg En zingen uit den treuren; De Mei strooit bloesems langs den weg En klopt aan alle deuren, En zie! daar komt bij 't blij geluid Het jonge volk de huizen uit.
Gij, kinders! zat een winter lang Te kleumen en te treuren; Nu lijkt die lieve vogelzang Uw hartjes op te beuren; Komt, zingt en springt dan nu om strijd, Zoo flink alsof gij vogels zijt.
En zingt gij laag en zingt gij hoog, En zingt gij uit den treuren, En ziet gij aan des Hemels boog De voorjaarsnevlen scheuren, Denkt dan aan onzen lieven Heer, Die bloesems geeft en Lentewe?r.
Mijn vogelkoor, mijn kinderkoor, Dat 's beter dan te treuren! Zingt vrij en blij uw Lente door Bij zonneschijn en geuren, En denkt--ook als gij ouder zijt-- "Na winterdag komt lentetijd!"
MEI-REGEN.
Wie graag sterk wil zijn en groot, Groeijen wil ter degen, Loop' maar met zijn hoofdje bloot In den zoelen regen! Wees niet angstig voor een spat, Frisch er in gesprongen, Vrees niet voor een drop of wat, Dreumes van een' jongen!
Zie de bl?mmetjes maar aan, Hoe ze 't buitje drinken! Kijk maar goed, hoe op de bla?n Al die druppels blinken! In dat lekkre, zoele nat Ligt des Hemels zegen; Daarom, dreumes! rep je wat, Loop 'reis in den regen!
GROEN TAKJE.
Groen takje, dat uit de aarde spruit, Wat zal er van u groeijen? Wordt gij onnut of schaadlijk kruid, Zult ge als een roos of anjer bloeijen, Of zult gij geven lekker fruit?--
Jong volkje! nu nog klein en te?r, Wat zal er van u groeijen? Zult gij tot schande meer en meer, Of wel tot heerlijk sieraad bloeijen, En vruchten dragen, God ter eer?
Doch 't plantje--zij het kwaad of goed. Och! kan niet anders groeijen; Gij--kunt, naar ligchaam en gemoed In kracht en kunde en vroomheid bloeijen... Wanneer ge er maar uw best toe doet!
Als gij dus wandelt in den hof En plant en kruid ziet groeijen, Dan geev' 't u ruime dankensstof, Dat gij, naar vrije keus, kunt bloeijen Tot vreugde of smart--tot schande of lof!
ONKRUID.
Zeg, Baasje! wat staat er uw tuintje frisch, Wat is er uw hofje toch keurig! Het mijne dat lijkt wel een wildernis, Mijn bloempjes zijn half niet zoo fleurig; Zoo wit is uw zand en zoo groen is uw gras; Ik gaf er wat om, als het mijne zoo was!
--Wel, geef dan een' zoen... en ik leer je gaauw Uw tuintje zoo netjes te ho?en; Maar dan uit de ve?ren v??r dag en dauw, De handjes wel flink uit de mouwen, En waar ge dan spruitjes van onkruid mogt zien, Daar ga je maar vlijtig aan 't harken en wi?n.
--Dat Onkruid, melievert! daar zit de plaag, Daar kunnen geen bloempjes in groeijen; En daarom, dat rooi je maar alle daag, Dan zal eerst uw tuintje gaan bloeijen! En, groeit in uw hartje misschien van dat kruid.... Och! doe me pl?zier, trek meteen het maar uit!--
BLOEMKWEEKEN.
Ik heb een' kleinen, kleinen tuin, Daar kweek ik bloemen in; En als mijn aardig zusje komt, Dan zing ik blij van zin:
--"Klein kleuterke, klein kleuterke! Wat doet gij in mijn' hof? Gij plukt er al de bloemkens af En maakt het veel te grof!"--
En als zij dan die plantjes ziet, Met zooveel zorg gekweekt, Dan wed ik, dat het lieve kind Geen van de bloempjes breekt.
KLIMOP.
Groene bladen, spits van punt, Hoekig aan de randen! Zeg eens hoe ge groeijen kunt Aan die naakte wanden?
--'k Lag versmeten voor de deur, Vuil en overloopen; Vond ik hier of daar een scheur, 'k Ben er in gekropen.
Ieder straaltje, dat ik ving, Gaf mij kracht en leven, Ieder druppel, die er hing, Deed mij hooger streven.
Dankend onzen Lieven Heer Voor zijn zon en regen, Groeide ik daaglijks meer en meer In des Hemels zegen.--
Wie het kleinste niet versmaadt, Wat hem God wil geven, Die kan groeijen naar zijn' staat En tevreden leven!
APPELBOOM.
Wel, appelboom! wat sta je rijk, Gij lijkt wel ??nen bloesem! Waar dat ik tuur, waar dat ik kijk, 'k Zie enkel, enkel bloesem; Ik zie geen tak, ik zie geen' blad; Me dunkt, gij hebt ze nooit gehad!
En toch, 't is pas een' dag of wat, Terwijl ik keek naar buiten, Of 'k zag uw takken kaal en glad Daar slingren voor mijn ruiten, En 'k vroeg al aan de tuinmansvrouw, Of je ook gestorven wezen zou?
"Neen," zei ze toen, "neen, lieve schat!" En kneep mij in mijn kaken; "Neen, wacht nog maar een' dag of wat, Dan staat hij als een laken:-- En als ge braaf zijt, kleine man! Dan krijgt ge er nog wel appels van."
GRAZEN.
Pluk bloemen, pluk bloemen, Pluk bloemen en gras! En wrijf die elka?r Door het haar Bij het stoeijen: Waar anders zou gras en waar bloemen voor groeijen En bloeijen!
En wie er een knorrig gezigtje Bij trekt, Of wie er bij geeuwt, Of bij schreeuwt Als wij stoeijen, Die 'hoeft niet te zien hoe de bloemkens al groeijen En bloeijen.
Hij trekk' maar naar huis En hij kruip' in den hoek, De brompot, die mort En die knort Bij het stoeijen: Voor hem is het niet, dat de bloemkens zoo groeijen En bloeijen!
KERSENTIJD.
Nu eens in 't rond gesprongen, Gesprongen hand aan hand, Nu vrolijk eens gezongen, De Zomer is in 't land; De bloesem van de boomen Vloog lang reeds wijd en zijd; De Zomer is gekomen: Nu is het kersentijd!
Wat zal ze lekker smaken Die kers, waar wijn in zit; Wat zullen wij haar kraken Die harde kersenpit; Och! waren we al gezeten Voor boordevolle schaal, Wij zouden er van eten Al was het honderdmaal.
KERSENPLUKKEN.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page