Read Ebook: Handboek voor den kaasmaker in Nederland by Hollman Pierre Jean
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 496 lines and 63008 words, and 10 pages
k geeft zij aanleiding tot het ontstaan van vele ziekten als: het verwerpen van het kalf, bloedpissen, buikloop, opblazen van den darm, vermagering, enz. Een regenbui op het hooi neemt, zegt men, iets van de schadelijke eigenschappen weg . Als geneesmiddel wil men zwavelzuur ijzeroxydule aangewend hebben, omdat dit ijzerzout met de looistof der plant eene onoplosbare verbinding aangaat. Wij betwijfelen echter of de looistof wel het ware schadelijke der plant uitmaakt; liever willen wij aannemen dat de tandjes, waarmede de randen der schede van dit gewas bezet zijn, eene verwonding van de maag--de boekpens--der koe veroorzaken. Die tanden zijn zeer fijn, van hoornachtige geaardheid en kunnen derhalve gemakkelijk verwonding van het ingewand teweegbrengen. Maar ook de stengel is om dezelfde of om dergelijke oorzaak gevaarlijk; men vindt op dezen stukken verhard kiezelzuur, zoo hard dat zij den nagel afvijlen.
In vele lage streken van Zuid-Holland is deze plant zoo algemeen en als schadelijk bekend, dat het land verdeeld is in kwadenaardsland en in goedenaardsland, in welk laatste namelijk het Equisetum ontbreekt; beide soorten van land worden door 8 voet diepe slooten afgescheiden, wijl bij mindere diepte der slooten de kruipende wortelstok onder den bodem der sloot doorgaat en het goedenaardsland besmet.
Onder de overige middelen om dit kwaad te beteugelen telt men, volgens VAN HALL; 1? eene drooge ligging van het grasland; 2? eene krachtige bemesting, vooral met varkensmest en gier, waardoor de zode in kracht toeneemt en de Hermoes onderdrukt; 3? als het blijkt dat deze middelen niet genoegzaam baten, het herhaald overrollen van het land, of het overtrekken met een zoogenaamden hort, zijnde eene ruitvormige vereeniging van kantige balken. Het, herhaaldelijk in eenen zomer, knakken der stengels schijnt dit onkruid ten laatste geheel te doen omkomen.
Behalve deze middelen raadt VON LENGERKE ook aan om hermoezig land over te mennen met zand, dit te mesten met varkensmest, en daarop haver en graszaad uit te zaaijen, hetwelk den wasdom der hermoes althans onderdrukt; voorts het gebruik van delfstoffelijke meststoffen, waaronder welligt het zwavelzuur ijzer te beproeven ware.
Euphorbiaceae of Wolfsmelkachtige gewassen bevatten een scherp melksap, dat bij de geringste verwonding uitvloeit. Het verwekt, in het darmkanaal gebragt, brakingen en purgeren, in grootere giften den dood door ontsteking van dat ingewand. Het inlandsche geslacht Euphorbia, Wolfsmelk, verdient meer bijzonder onze aandacht; alle soorten van dat geslacht zijn schadelijk, maar bepaaldelijk de volgende:
EUPHORBIA CYPARISSIAS L. Cypresbladige Wolfsmelk. ~Fransch:~ l'Euphorbe ? feuilles de Cypr?s. ~Duitsch:~ Cypressen Wolfsmilch; Teufelsmilch; Hundsmilch; Kr?tenkraut. Zij groeit zeer algemeen in de nabijheid van den IJssel; in de aan zee gelegene, door aangespoeld land gevormde provincien, schijnt zij niet voor te komen.
EUPHORBIA ESULA L. Stompbladige Wolfsmelk, ook kleine Esula of kleine Spurge. ~Fransch:~ l'Euphorbe Esule. ~Duitsch:~ gemeine Wolfsmilch, Eselsmilch; Hundsmilch. Deze soort groeit voornamelijk langs de IJsselboorden.
EUPHORBIA GERARDIANA W. Spitsbladige Wolfsmelk. Ook deze soort groeit aan den IJsseldijk; men vindt haar langs de Lek en de Waal.
De drie genoemde soorten bloeijen in Junij en Julij, zij zijn overblijvende gewassen, die jaarlijks nieuwe stengels vormen.
EUPHORBIA PALUSTRIS of moeras Wolfsmelk, groote Spurge, Duivelsmelk, groeit vooral in de lage weilanden van Holland.
Alle soorten van het geslacht Euphorbia zijn gemakkelijk te onderkennen, en wie ooit eene soort gezien heeft, zal ook de andere spoedig voor soorten van Wolfsmelk herkennen. Daarom hebben wij slechts eene, de Euphorbia cyparissias, afgebeeld.
Allen bevatten het scherpe, bijtende melksap in vrij groote hoeveelheid, zoodat zij zelfs tot het wegbijten van wratten gebruikt worden.
Over het algemeen laat het vee deze soort van planten onaangeroerd staan; vreet het haar, dan ziet men er al spoedig de nadeelige gevolgen van. Bij schapen ontstaat roode loop en bij het rundvee verkrijgt zelfs het vleesch een onaangenamen smaak. Volgens sommigen zou de melk der geiten door E. Esula eene purgerende werking verkrijgen. De Euphorbia peplus, de Duivelsmelk, Hexenmelk, Kroontjeskruid, kleine Spurge of Tuinwolfsmelk wordt door de schapen gegeten, doch verwekt diarrhee.
FAGUS SYLVATICA, Beukenboom, Boekenboom, Beuk. De Beukenboom is bekend genoeg, even als de veel olie bevattende beuknoot of beukel. Volgens HAUBNER zijn koeken van beuknoten vergiftig voor paarden en ezels; MIQUEL geeft op dat zij ook voor varkens schadelijk zijn. Blijft het rundvee onder het gebruik dier koeken al gezond, dan is toch de melk waterhoudend en geeft minder kaas. Deze koeken komen echter in ons land weinig voor, omdat hier hoogst zelden olie uit de beuknoten geslagen wordt.
HIERACIUM PILOSELLA . Muizenoor of langharig Havikskruid. Muisoor bloeit in Junij en Julij, behoort tot de Compositae en is als onkruid op de weiden te beschouwen, daar paarden en runderen het niet eten, en het voor de schapen nadeelig is; het brengt bij deze laatste dieren verstoppingen te weeg. Dit wordt bevestigd door LENGERKE, die deze plant beschrijft als onaangenaam voor het vee, nadeelig werkend op de melk, en voor de schapen in het bijzonder zeer schadelijk.
HYDROCOTYLE VULGARIS. Waternavel of Navelkruid behoort tot de Umbelliferae of Schermbloemen en bloeit in Junij.
Het plantje is zeer scherp en hierdoor voor het vee, in het bijzonder voor de schapen, zeer nadeelig. Het veroorzaakt inwendige ontstekingen en is een der oorzaken van het bloedpissen. Men weet dat lage, moerassige weiden ongezond zijn voor de schapen; voor een gedeelte is dit toe te schrijven aan dit giftig gewas.
MYOSOTIS PALUSTRIS. Water Muizenoor of Vergeet-mij-niet. ~Fransch:~ Myosotis vivace of Oreille-de-souris. ~Duitsch:~ Sumpfvergissmeinnicht, vindt men in de familie der Borraginaceae of Ruwbladigen, bloeit in Junij en Julij met fraaije, naar evenredigheid der andere soorten vrij groote, helder blaauwe bloemen, en groeit in moerassige oorden. Zij is schadelijk voor het vee, in het bijzonder voor de schapen, waarom men haar in Overijssel den naam geeft van Schapengal.
NARTHECIUM OSSIFRAGUM. Moeras Narthecium; gele Water-Affodillen, in Groningen ook wel wilde gerst of Cipelgras genaamd. Deze plant kenmerkt zich onder de Liliaceae of Lelieachtigen terstond door het gemis van een bol en het bezit van een kruipenden wortelstok. Het Cipelgras bloeit niet in April of Mei, zoo als de meeste Lelieachtigen, maar in Julij of Augustus. In veenachtige streken en op de eigenlijke hooge veenen is het lang niet zeldzaam. Zoo als de latijnsche soortsnaam aanwijst, zou het eten van deze plant de beenderen van runderen en schapen week maken en ten laatste doen breken. Hoewel dit nu, volgens DE GORTER, door de ondervinding hier te lande niet bevestigd is, zoo wordt zij evenwel voor eene voor het vee schadelijke plant gehouden, ook in het Westerwoldsche. Een kundig waarnemer heeft evenwel aan den hoogleeraar KOPS verzekerd dat het rundvee, hetwelk weidt op de Bergumerheide, waar deze plant in groote menigte groeit, ten laatste zeer zwak in de beenderen wordt, zoo dat van sommigen de pooten breken.
OENANTHE FISTULOSA L. Pijpachtig Torkruid; welriekende Waterbiezen. ~Fransch:~ l'Oenanthe fistuleuse. ~Duitsch:~ Tropfwarz; Wasserstein; breitr?hrige-Rebendolde; Dr?swurz.
Het pijpachtig Torkruid, een der Umbelliferae of Schermbloemen, groeit op vele plaatsen aan de kanten der slooten en in vochtige weilanden. Het bloeit in Julij en Augustus. Deze plant is schadelijk voor het rundvee; de wortel vooral is vergiftig, en, als de bladeren door de runderen gegeten worden, dan verkrijgt de boter hierdoor een scherpen en onaangenamen smaak. Ook het verschilbladige Torkruid, hier en daar bevernelbladig T. genaamd, oenanthe pimpinelloides L., is een inlandsch en waarschijnlijk schadelijk gewas.
PARIS QUADRIFOLIA L. Vierbladig Pariskruid. ~Fransch:~ Parisette; Etrangle-loup. ~Engelsch:~ Oneberry. ~Duitsch:~ die Einbeere; Wolfsbeere; Wolfskirsche; Einbeerkraut; Sternkraut; Parisbeere; Schweinsauge; Sauauge.
De vierbladige Paris is eene der vreemdste Eenlobbigen van ons vaderland, en onder de Aspergieachtige planten vooral gekenmerkt door hare bloembekleedselen, die uit twee kransen van in het geheel niet op elkander gelijkende blaadjes bestaan, en dus eigenlijk een waren kelk en eene bloemkroon, en geen bloemdek vertegenwoordigen. Zij bloeit van Mei tot Junij en na den bloeitijd vindt men op de plaats der bloem eene groote blaauwzwarte bes.
De plant heeft verdoovend vergiftige eigenschappen en is ook eenigzins scherp. De versche bladen en bessen hebben een onaangenamen en verdoovenden, de wortel een meer vlugtig scherpen reuk; de wortel is braakverwekkend en de bladen werken als een scherp purgeermiddel. Voor het rundvee en de vogels is deze plant vergiftig.
PEDICULARIS PALUSTRIS. Moeras Kartelblad; IJzerhorde; roode Horte; roode Schartelen of Honger; Fistelkruid of Luiskruid. ~Fransch:~ P?diculaire des marais. ~Engelsch:~ Rattle. ~Duitsch:~ Sumpf-La?sekraut.
Het moeras-Kartelblad wordt gebragt tot de familie der Rhinanthallae of Rinkelbloemen; het bloeit van Mei tot Julij. Pedicularis palustris is eene der schadelijkste planten onzer moerassige graslanden, vooreerst omdat zij door het meeste vee niet gegeten wordt, en ten tweede omdat zij, na werkelijk genuttigd te zijn, aanleiding geeft tot het ontstaan van verschillende kwalen. Bij de schaapherders staat deze plant in zeer slechten naam; zij brengt eene soort van waterzucht bij het wolvee teweeg, waarvan slechts zeer weinig dieren herstellen.
MIQUEL noemt deze, evenals de andere soort van Kartelblad, het bosch-Kartelblad, onder de scherpe planten, welke hevige toevallen, diarrhee, bloedpissen en ontsteking der ingewanden bij het vee veroorzaken. Hij verhaalt dat het poeder, als middel tegen ongedierte op het hoofd van den mensch gestrooid, nadeelige gevolgen teweeg brengt; dat daarentegen geiten geen nadeel van de plant ondervinden, die, volgens POIRET, mede door varkens gegeten wordt.
In het algemeen moet men trachten het Kartelblad zoo veel mogelijk uit te roeijen, wat men het best zal verkrijgen door aan het land een zoo veel doenlijk drooge ligging te geven. Door hoogen ouderdom wordt de stengel hard, dat bij het maaijen van het gras last geeft en welligt met den naam van ijzer horde of horte in verband staat.
POLYGONUM HYDROPIPER. Waterpeper of scherpe Duizendknoop bloeit van Julij tot September en wordt gerangschikt onder de veelknoopige planten of Polygonaceae. In Groningen wordt deze plant Bittertong genaamd. De schapen laten haar staan, maar bij het rundvee veroorzaakt zij in kleine giften bloedpissen, bij grooter hoeveelheid genomen ontsteking der ingewanden.
RANUNCULACEAE, zie Anemone nemorosa.
SCLERATIUM CLAVUS; SPHACELIA SEGETUM of SECALE CORNUTUM. Moederkoorn; Spoor; Hanespoor; Kraaijenbekken; Ooijevaarsbek; Hanepooten; Wolfstand; Zwarte Broodjes. ~Fransch:~ l'Ergot. ~Eng.:~ the Spur. ~Duitsch:~ das Mutterkorn.
Men vindt dit product op de graangewassen en het meest algemeen op de rogge, ook op een groot aantal inlandsche grassen. Bij het schoonen van de rogge moet het Moederkoorn weggeworpen en niet te gelijk met het uitschoonsel tot veevoeder gebruikt worden, omdat er voorbeelden bekend zijn dat dragtige koeijen en schapen, na het gebruik dezer zelfstandigheid, hare jongen verworpen hebben. Na lang voortgezet gebruik ontstaat de ziekte bekend onder den naam van droog versterf.
SIUM LATIFOLIUM. . Breedbladerige Watereppe, bloeit in Julij en Augustus, behoort tot het geslacht der Umbelliferae of Schermbloemen en heeft, gelijk de meeste soorten van Watereppe--Sium--schadelijke eigenschappen voor het rundvee en de schapen. De wortel is vooral in den herfst nadeelig. Paarden eten haar zonder letsel. Zij groeit op vele plaatsen aan de kanten der slooten.
TAXUS BUCCATA, Taxis of Taxus, ook wel Venijnboom geheeten. ~Fransch:~ l'If. ~Eng.:~ Yew-tree. ~Duitsch:~ Eibenbaum, Ifenbaum. Hoezeer deze plant eene uitlandsche is, wordt zij niet zelden tot heggen aangekweekt. De bladen en takjes van dezen boom zijn stellig vergiftig. Voor het rundvee is het versche kruid nog nadeeliger dan het gedroogde. Paarden, rundvee, schapen en geiten vreten het loof gaarne, maar men heeft opgemerkt dat zij na het gebruik plotseling neervallen en sterven. Vele zulke voorbeelden vindt men opgeteekend. In geringe hoeveelheid genuttigd geeft de plant aanleiding tot afscheiding van bloederige melk en van bloed in de piswegen.
UREDO RUBIGO. Roest. Onder de onvolkomenste der zwammen zijne vele woekerplanten, welke op bladeren, stengels en vruchten gevonden worden. Tot deze behoort ook de Roest, welke zich voor het bloote oog voordoet als oranje-kleurige stippen en strepen op het blad van vele granen en grassoorten, doch welke, bij het gebruik van een vergrootglas, blijkt gevormd te worden onder de opperhuid der plant, welke opperhuid dan bij verderen groei openbarst, zoodat de oranje-kleurige zaadkiemen der roestplant als een fijn poeder te voorschijn komen. In het najaar is de Roest op de grassen onzer weilanden soms zoo overvloedig, dat de schoenen, bij het loopen over het gras, geheel oranje-kleurig worden. De onderste bladen der granen zijn dikwijls roestig, maar als deze Roest tot de hoogere bladen, de stengels en de aar zelve opklimt, wordt het gewas hierdoor aanmerkelijk benadeeld. De ondervinding heeft voorts bij herhaling geleerd dat het gebruik van roestig stroo tot voeder menigmaal oorzaak was van gevaarlijke ziekten bij het vee.
Ongesteldheden der koe; gebreken van de melk.
Zal men goede kaas maken, dan moet men--wij hebben het reeds meermalen gezegd--deugdzame melk hebben, welke laatste alleen van gezonde koeijen verkregen wordt. Is de koe ernstig ziek, dan houdt meestal de melkafscheiding op, en de boer raadpleegt den veearts; maar er zijn vele ligte ongesteldheden, die wezenlijken invloed hebben op de zamenstelling der melk, en in den regel door den landbouwer kunnen worden verholpen, wanneer zijne aandacht slechts op die gebreken gevestigd wordt.
Een verstandig landbouwer zal zijn vee dagelijks nazien; de minder ijverige ontvangt eene waarschuwing, wanneer hij gebrekkige kaas begint te maken. Beiden kunnen nut hebben van enkele hier volgende opmerkingen, de een bij het dagelijksch onderzoek van zijn vee, de ander, wanneer hij, op de markt minder geld voor zijne kaas ontvangende, opschrikt uit zijne zorgeloosheid.
Wilden wij hier echter alle, of zelfs maar de ligtere ongesteldheden, waar aan de koe onderhevig is, behandelen, ons werk zou meer hebben van een handboek over veeartsenijkunst, dan van eene handleiding om goede kaas te maken. Wij moeten ons hier derhalve meer bijzonder bepalen tot de deelen der koe, die met de melkafscheiding in het naauwste verband staan.
En die deelen zullen meer aan ziekte onderhevig zijn, dan elk ander orgaan der koe; dat ligt in den aard der zaak. In den uijer van de melkgevende koe is in zekeren zin een verhoogd leven werkzaam; het bloed stroomt in grooter hoeveelheid naar het geprikkelde, dan naar eenig ander orgaan. De mensch tracht tot zijn voordeel dien prikkel te onderhouden, zoo mogelijk te verhoogen, zoo dat een niet gering gedeelte van het dagelijksch voedsel der koe in den vorm van melk terug ontvangen wordt. Een dier, dat zoo behandeld wordt, kan natuurlijk minder weerstand bieden aan nadeelige invloeden.
Wij zullen hier in de eerste plaats spreken over enkele ziektetoestanden van den uijer, vervolgens over de veranderingen, welke de afgescheidene melk ondergaat--gebreken der melk--.
De uijer is een zeer vaatrijk orgaan; krachtige slagaderen voeren het bloed in groote hoeveelheid aan: dat is noodig, zal er veel melk worden afgezonderd. Het bloed, dat de bestanddeelen tot vorming der melk gegeven heeft, wordt door de aderen teruggevoerd, om in de longen gezuiverd te worden en telkens nieuwe bestanddeelen uit het voedsel op te nemen. Stoornissen in den afvoer van het bloed geven ophoopingen, hyperaemie?n genaamd.
Bij het begin van dit lijden neemt men zwelling van den uijer waar; de omvang van dit orgaan is aanzienlijk vermeerderd. De warmtegraad der huid, die den uijer bekleedt, is in den beginne iets hooger, later komt de normale temperatuur terug. Ook bemerkt men zelden eene meerdere roodheid der huid.
De uijer verraadt in het eerste tijdperk eene grootere vastheid, maar de gewone veerkracht is niet te loor gegaan. In het geheele orgaan kan men eene verhoogde spanning waarnemen. Drukt men met den vinger een kuiltje in den uijer, dan verdwijnt dit terstond, nadat men met drukken ophoudt. De dieren geven geene bewijzen van pijn, zelfs niet als men den uijer drukt of hem uitmelkt.
De melkafscheiding heeft regelmatig plaats; deze is geelachtig van kleur, heeft den eigenaardigen reuk van biest--colostrum--en reageert nu eens zwak alcalisch, dan weder neutraal. De hoeveelheid is verminderd.
Na verloop van een of twee dagen ontstaat er zuchtige zwelling, welke in regte reden is tot den graad der ongesteldheid en hare uitbreiding. Het gezwel geeft toe aan de drukking van den vinger; er ontstaat eene verdieping, welke eerst langzaam weder verdwijnt. Die zwelling bespeurt men het eerst bij het onderste, digt bij de spenen gelegen gedeelte. Bij hoogere graden der ziekte strekt zich de zwelling tot de schaamdeelen en onder het lijf tot den navel uit.
Was de ziekte van ligter graad, dan vermindert de omvang der zwelling na vier of vijf dagen, als wanneer de werking der klier meer geregeld geworden is, en de laatste sporen verdwijnen meestal voordat acht dagen verloopen zijn; alleen bij ernstiger lijden kan het gebrek veertien dagen aanhouden.
De hier beschrevene soort van ophooping--hyperaemie--komt meestal voor bij koeijen, die pas gekalfd hebben; de zetel der ongesteldheid is het onderhuids-celweefsel. Maar ook het celweefsel van den uijer, het dieper gelegen weefsel kan aangedaan worden. Dit laatste neemt men waar bij koeijen, die geruimen tijd geleden gekalfd hebben. Dan treedt de ziekte plotseling, zonder voorboden op. Koude vatten, togt, verhitting zijn de aanleidende oorzaken.
De ziekte begint met zwelling van den uijer, even als in het vorig geval. Maar die zwelling, welke zich eerst over het geheele orgaan uitstrekte, verdwijnt gedeeltelijk, zoodat zij meestal in het vierde gedeelte van den uijer blijft bestaan. De speen in dit gedeelte gelegen geeft zieke melk.
Zeldzaam bespeurt men zuchtige zwelling--oedeem--; het gezwel zelf is veerkrachtig; bij de aanraking met de hand geeft het dier teekenen van pijn, vooral wanneer de aanraking geschiedt op het gedeelte van den uijer, waarin het gezwel gelegen is. De warmtegraad is meestal niet verhoogd; ook neemt men geene roodheid der huid waar. Behalve de zwelling is de vermindering der melk uit de zieke speen het meest kenschetsend teeken van het lijden. De melk uit die speen genomen is bij het begin der ziekte bloederig.
Het vocht, dat zich bij den aanvang der ziekte in de melkaderen van het aangedane deel ophoopt, heeft veel overeenkomst met bloedwei, waarin geronnen kaasstof aanwezig is. Ook vindt men eiwit, melkkogeltjes en epitheliumcellen.
Add to tbrJar First Page Next Page