Read Ebook: Nevelhekse een verhaal uit de Drentsche venen naar authentieke bescheiden medegedeeld by Steenbergen Albertus Alidus
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 834 lines and 30496 words, and 17 pages
't Was een wild en woest volkje, de bewoners van het Hollandscheveld hier, en van nog veel latere dagen, en hoe zou het ook anders kunnen zijn?
Onderricht ontvingen zij niet of weinig, want de twee scholen, die er in de kolonie bestonden, lagen in de bebouwde kom van 't Carspel en alzoo veel te ver weg om er gebruik van te kunnen maken, en hetzelfde bezwaar gold tegen het bezoek van de catechisatie, een oogenblik aangenomen, dat de ouders besef genoeg hadden om het nut er van voor hunne kinderen in te zien.
Dat het bijgeloof dan ook welig onder hen tierde, behoef ik niet te zeggen, maar w?l, dat dit evenzeer het geval was aan >>de Huizen".
Ook daar waren spokerijen en hekserijen aan de orde van den dag, en de duivel stoorde zich zoo weinig aan de tegen hem geslingerde banbliksems van den zeer Voetiaanschen predikant Curtenius, dat hij stoutmoedig genoeg bleek te zijn, dezen dienaar Christi persoonlijk lagen te leggen.
Heksen waren er dan ook van allerlei soort en zeer diverse kunstvaardigheid. De een verstond de kunst melk uit het hecht van een mes te tappen; een ander wist uit slootwater boter te karnen van >>redelycke qualiteit"--als de berichtgever er bijvoegt--, en een derde kon een bok met zooveel snelheid doen voortstappen, dat zijn vaart die der sneltreinen van onze dagen nog overtrof.
Volgens onwraakbare getuigen toch, reed zekere heks, op zulk een beestje gezeten, op ??nen nacht heen en weerom naar den Bloksberg!
En welk soort van hekserij Nevelhekse uitoefende, zullen we nu zien, want deze mogelijk te lange inleiding sluitende, zullen we overgaan tot het verhaal harer lotgevallen.
Het was in 't midden van de maand Augustus van 't hierboven vermelde jaar 1705, dat een gezelschap jonge lieden, meestal studenten, die de vacantie te huis doorbrachten, zich al vroeg in den morgen op weg begaven, om te visschen in het Riegmeer, eene waterplas, een half uurtje zuidwaarts van de kolonie Hoogeveen gelegen en in die dagen gewoonlijk Alberts-Holtien genoemd, naar een boschje van opgaand hout, dat het omringde.
Niet alle leden van 't gezelschap waren ingezetenen van het Carspel of Coloni?rs, als men ze veelal betitelde, want er was een vreemdeling onder hen, een Hagenaar, die een paar dagen vroeger te Hoogeveen was aangekomen en bij zijne bloedverwanten--de familie Bentinck--logeerde.
Zijn geslachtsnaam kan ik niet met volle zekerheid mededeelen, maar w?l dat hij van moeder's zijde verwant was aan de Bentincks en--meer bepaald--aan den tak dier aanzienlijke familie, waartoe Jan Willem Bentinck, den grooten vriend van Koning William, behoorde.
Noem ik hem dus ook Bentinck, en stel ik hem onder dien naam aan den lezer voor, ik meen daarmede geen te groote zonde tegen de waarheid te begaan.
Hij wordt in het manuscript van de heeren Calkoen beschreven, als een jongen man van >>ene hoge gestalte, en een so innement voorkomen, dat sijn Gesigt alleen voldoende was hem te doen beminnen."
Verder wordt van hem getuigd, >>dat hij had enen dichterlijken Geest, en was een jonkman van voorbeeldigen wandel, en hoewel Godsdienstig van herte, tog een vriend van vrolijkheit, en--gulle scherts, mits blijvende binnen de perken der sedelijkheidt, zeer geerne gedoghende ende gouterende."
Tegen de gewoonte van den adel dier dagen, had hij niet in de rechtsgeleerdheid gestudeerd, maar in de medicijnen, en was in dat vak, nu twee jaren geleden, met glans gepromoveerd.
Hij had echter de practijk slechts korten tijd uitgeoefend, en hoewel het hem niet ontbroken had aan patienten, strookte het >>dokteren" zoo weinig met zijn smaak, dat hij het er had aangegeven.
En geen wonder ook!
In 't bezit van een van zijn ouders geheel onafhankelijk vermogen, behoefde hij om den broode niet een vak te beoefenen, dat hem noopte zich in een kring te bewegen, waarin hij zich niet te huis gevoelde, en waarin van zijne waarheidsliefde grooter offers zouden worden gevergd, dan hij geneigd was te brengen.
Daarbij stond de studie der Natuur hooger bij hem aangeschreven dan die der geneeskunde, en 't was dan ook--voor een goed deel althans--aan zijne begeerte te danken, om zich met de Fauna van deze schaarsch bezochte, ja bijna onbekende streken bekend te maken, dat hij zich te Hoogeveen bevond.
Deze zijne zucht verloochende zich ook thans niet, want, na zich een poosje, evenals de overige leden van zijn gezelschap met het visschen te hebben bezig gehouden, stak Jonker Bentinck, dien ik voortaan bij zijn doopnaam--Allard--zal noemen, zijne hengelroede in den wal, en trok, gewapend met vlindernet en plantendoos, de achter Alberts-Holtien gelegen veenachtige heide in.
Wat hij daar zag, geleek in geen enkel opzicht op 't geen men er tegenwoordig kan aanschouwen.
Waar in onze dagen het oog van den wandelaar, rust op eene aaneenschakeling van weide- en bouwland, van elkander gescheiden door met bosch omzoomde wijken, rustte het zijne op eene breede watervlakte, wellicht een twintigtal morgens groot, golvende tusschen hooge oevers van donkerbruin veen, hier en daar bezet met boekweit en aan de noordzijde begrensd door een lagen dijk.
Die dijk--opgeworpen om de aan deze zijde lager gelegen gronden te beveiligen, tegen de door zuidweste winden dikwijls hoog opgestuwde wateren van het meer--was hier en daar beplant met hoog opgeschoten kreupelhout en schoot oostwaarts op tot een plek, waar een door welig bosch omringd, vrij groot steenen huis stond. Hier vereenigde hij zich met een anderen dijk, die naar het zuiden liep en het meer in twee zeer ongelijke helften verdeelde, waarvan het westelijkste deel verreweg 't grootst was.
Allard volgde het pad door de boekweitakkers, beneden den eersten dijk, tot hij aan een plek kwam, waar een drietal veldnimfen bezig was de reeds gedeeltelijk gemaaide boekweit aan schoven te binden.
Weinig aangetrokken door dit ruwe veldvolkje, dat hem met open mond aanstaarde, om daarop in een schaterend gelach uit te barsten, wilde hij zich omkeeren, toen een wondervreemd gezang, dat van de overzijde van den met hoog kreupelhout beplanten dijk scheen te komen, zijn oor trof en hem ademloos deed toeluisteren.
't Was een hooge, maar tevens volle vrouwenstem, die dit gezang voortbracht, maar hij verstond zoo weinig de woorden van het lied, als hij er de melodie van kende. Die melodie geleek dan ook volstrekt niet op de zangwijzen, in die dagen in zwang en die hem, als beoefenaar der muziek, zeer goed bekend waren, en hoewel de klank van sommige woorden hem deden denken aan 't Italiaansch, klonken andere weer zoo geheel anders, dat hij begreep ze tot eene hem niet bekende taal te moeten rekenen.
Een lang aangehouden toon, uitgaande in een parelzuiveren triller, besloot het gezang en juist stond de jonker gereed om het dijkje te beklimmen, teneinde de zangster te kunnen aanschouwen, die zulke wonderbare tonen voortbracht onder het wandelen--want opnieuw klonk haar lied, maar reeds zeer uit de verte--toen een vreeselijk gegil achter hem, hem verschrikt deed omzien.
Een helsche furie scheen wel gevaren in de arbeidsters, straks nog zoo ijverig en vreedzaam aan 't werk.
Eene er van wentelde zich gillende op den grond en de overigen balden de vuisten naar de plaats van den dijk, van waar het gezang geklonken had, terwijl zij met verbazende rapheid van tong eene menigte scheldwoorden uitbraakten.
Een geruime poos duurde het voor Allard, verbaasd over dit verschrikkelijk getier, gewaar wierd wat er eindelijk was gebeurd.
En het bleek hem toen, dat het geen >>leven over niets" was, maar dat het geval ernstig mocht genoemd worden.
Een der meisjes namelijk had, bij het binden van een schoof, op een adder getast en deze had haar in den arm gebeten.
Die adder nu, en dit verklaarde de toorn van hare gezellinnen, was niet op eene natuurlijke wijze in de boekweit gekomen: de zang van de Nevelhekse had haar daarin gezworen en--aan haar was dus het ongeluk te wijten!
De beet van een adder--een dier, destijds vrij gemeener in deze streken dan thans--is wel gevaarlijk, maar zelden doodelijk.
Warme zomers verhoogen echter de werkzaamheid van het venijn, terwijl de genezing zeer wordt bemoeilijkt, wanneer een lichaamsdeel wordt verwond, dat bezwaarlijk valt te onderbinden.
Geen dezer ongunstige factoren was hier aanwezig: de warmte was zeer gematigd geweest in den afgeloopen zomer en de beet van het dier had den onderarm, even boven de hand, getroffen.
De jonge geneesheer deed wat hij in de gegeven omstandigheden doen kon.
Hij opende de wondjes--schijnbaar niet anders dan twee bloedroode stippen--met zijn pennemes, om eene bloeding te bevorderen, en onderbond vervolgens met zijn zakdoek, dien hij middendoor sneed, den arm beneden de elleboog.
Vervolgens zocht hij de misdadigster op, en toen hij gelukkig genoeg was haar te vinden, verbrijzelde hij haar den kop en bond deze met de andere helft van de zakdoek op de wonden, in het volle, ook medische geloof dier dagen: dat niets beter de beet van een venijnig dier geneest, dan den verbrijzelden kop van dat dier te doen dienen als trekpleister van het venijn.
En na de patiente rust en een gestadig gebruik van een afkooksel van kamillen, die onder aan den dijk in overvloed groeiden, te hebben aanbevolen, zocht hij zijne metgezellen op, om hun het verslag van zijn wedervaren te doen en vooral ook om meer te vernemen van Nevelhekse, dan hij uit de verwarde verhalen van de vertoornde veldnimfen had kunnen opmaken.
Ziehier wat hij hoorde:
In de laatste jaren der verloopen eeuw, kwam in de kolonie een man wonen--niemand wist van waar, maar zeker uit verre landen--want hij had de taanachtige kleur van lieden, die lang in tropische gewesten hadden vertoefd, en gebruikte vele woorden en uitdrukkingen, die zelfs domin? verklaarde niet recht te kunnen begrijpen.
Ook het kind, dat hem vergezelde, een meisje van nog zeer jeugdigen leeftijd, was gewis niet geboren onder deze kille noorderzon, en, verraadde ook de blanke, eenigszins in 't bruine spelende kleur der huid niet duidelijk genoeg eene zuidelijke herkomst, de groote donkere oogen en het gitzwarte, prachtig golvende haar, die het bezat, deden dit zooveel te beter.
Ook was het wonderbaarlijk vlug in zijne bewegingen, sprong als een geitje langs den weg en kon klimmen als een aapje!
Tot groote verbazing van de buurt stond dit meisje den morgen na hare aankomst in de herberg >>De vliegende Visch," waar de vreemdeling voorloopig zijn intrek genomen had, op het rieten dak van het huis te zingen, maar in eene taal, die heel vreemd in de ooren klonk en wel iets had van vogelgezang.
Ook sprong en wipte zij op onder het zingen en maakte bewegingen met de armen, als een klapwiekende vogel doet, die z??, z?? weg zal vliegen.
Wat den man betreft, hij was stuursch tegen ieder, behalve tegen dit kind, en er gingen dagen om, waarin hij een bijna volstrekt stilzwijgen bewaarde.
Zijn tijd bracht hij door met tochten in de venen en vreemd was het daarbij, dat hij, hoewel een vreemdeling, den weg in de omstreken zeer wel wist te vinden en de gevaarlijke plekken in het moer te vermijden, zoo goed als een geboren veldrot.
Niet lang na zijne komst in de kolonie was hij in onderhandeling getreden met Piet Warries--alias slimme Piet--over den koop van een hoek gronds aan den Riegsdijk, de plek waar thans het steenen huis stond, dat Allard in de verte had gezien.
't Was een plek van niet zeer groote geldelijke waarde, maar overigens merkwaardig genoeg, daar, hetgeen men er op vond bij de wegneming van het veen dat het bedekte, ten klaarste bewees, dat er v??r de veenvorming, in deze streken menschen gewoond hadden, die de Nomadische levenswijze der Germaansche volksstammen niet volgden of--alree hadden vaarwel gezegd.
De arbeiders toch, die hier 't veen afgroeven, ontdekten op eene diepte van vier of vijf voet een steenen vuurhaard en daar om heen de wortels van zware boomen en later nog de overblijfselen van een uit flinten opgestapelden muur, die een erf van groote uitgestrektheid had omsloten.
Dit alles was echter sinds lang opgeruimd, en nagenoeg vergeten ook, maar toen de vreemdeling er zoo op stond om juist dit plekje gronds te willen koopen, begreep >>slimme Piet" dat dit was om de daarop gevondene oudheden, en hield zich dus op een afstand.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page