bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Weggeloopen! by Buckland James Desnoyers Louis Aldin Cecil Illustrator Donath Van Der Scheer Mevr Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 979 lines and 36987 words, and 20 pages

Editor: Donath-van der Scheer

Illustrator: Cecil Charles Windsor Aldin

Translator: Donath-van der Scheer

WEGGELOOPEN!

Weggeloopen!

bewerkt door ADONA

illustraties van CECIL ALDIN

VIJFDE DRUK

ALKMAAR--GEBR. KLUITMAN 1919

BOEKDRUKKERIJ--GEBR. KLUITMAN--ALKMAAR

EERSTE HOOFDSTUK.

Paul.

In Frankrijk, in de provincie Normandi?, woonde de familie Steenvoorde: papa, mama en drie kinderen, twee meisjes en een jongen. De jongen heette Paul; hij was de oudste van het drietal, maar jammer genoeg, bij lange na de wijste niet.

Toen Paul zes jaar was ging hij naar school; hij werd er tenminste heengezonden, maar als hij slechts eenigszins kon, wandelde hij de schooldeur voorbij, om liever met allerlei straatjongens buiten te spelen. En als hij eens een enkele keer naar binnen stapte, dan was hij al binnen een kwartier weer op straat gezet. Paul kende geen gehoorzaamheid; hij deed precies en alleen wat hij zelf wilde en daar andere menschen gewoonlijk juist het tegenovergestelde verlangden, kreeg Paul voortdurend straf. Hij bleef echter onverbeterlijk, welke straf men hem ook oplegde. Wie hem zag loopen zou niet gezegd hebben, dat hij een kind van zeer welgestelde ouders was. Zijn haar hing altijd in ongeregelde franjes onder zijn pet uit en de broek, die vandaag nog nieuw was, toonde morgen reeds een gat op de knie, waar de voering door kwam kijken. Zijn dasje was gewoonlijk zoek of wel hij gebruikte het als zakdoek en zijn kousen hingen hem den geheelen dag op de neergetrapte schoenen, want het elastiek van zijn kousebanden gebruikte hij om er een katapult van te maken. Als men niets anders zag dan zijn handen wist men niet recht of die aan een neger of aan een roodhuid toebehoorden; hij wroette er den geheelen dag mee in allerlei vuil en aan wasschen had hij een broertje dood.

In den grond van zijn hart was Paul geen slechte jongen, maar zijn ouders hadden hem, toen hij nog klein was, in alles zijn eigen zin laten volgen en nu hij wat ouder werd was 't kwaad moeilijk meer te verhelpen. Hij zat z?? vol ondeugende streken, dat men het een rust kon noemen als hij niet thuis was.

Eens stond zijn vaders hoed op een tafeltje in de gang. Paul ging juist voorbij met een vollen inktpot en kon de verzoeking niet weerstaan den inhoud in den hoogen hoed van zijn vader uit te storten. Toen de heer Steenvoorde den hoed opzette om uit te gaan, geleek hij plotseling een neger.

Een ander maal verborg hij stilletjes een kikker in zijn zusjes servet. Toen ze het openvouwde viel het glibberige beest in haar soep. Nu zijn kikkerbilletjes misschien niet onsmakelijk wanneer ze goed toebereid zijn, maar levend in de warme soep laat ik ze aan de liefhebbers over.

Ik behoef niet te vertellen, dat Paul voortdurend op voet van oorlog was met de dienstboden. Die hielden het dan ook gewoonlijk geen drie maanden bij de familie Steenvoorde uit. En als ze z?? lang bleven was het wel een wonder.

Op een Zondagmorgen toen papa en mama Steenvoorde naar de kerk waren,--de dienstboden waren den vorigen avond voor een enkele maal weggeloopen,--kwam Paul, die den geheelen morgen zoek was geweest, de tuindeur inslenteren. Zijn oog viel op de kast onder de trap. ,,H? Marie," riep hij tot zijn zusje, ,,wat is dit toch 'n leuke kast! Kijk er eens in." De goedige Marie keek naar binnen; Paul gaf haar een zetje en bom! daar sloeg de deur achter haar in 't slot.

,,Paul, Paul, och laat me als 't je belieft er uit," riep ze, ,,'t is hier z?? donker," en ze sloeg met haar kleine vuisten tegen de deur. Maar Paul had heelemaal geen plan zijn gevangene zoo spoedig los te laten; hij draaide den sleutel om, stak hem in den zak en ging doodbedaard naar de huiskamer, waar hij zich van een boterham met jam bediende, die zijn moeder voor de koffie had klaar gezet. Zijn andere zusje begon van schrik met Marie mee te huilen en toen dit huilduet op z'n luidst was en Paul met het grootste welgevallen naar het concert zat te luisteren, kwamen de heer en mevrouw Steenvoorde thuis.

De heer Steenvoorde zag en hoorde oogenblikkelijk wat er gaande was. ,,Geef mij den sleutel van de kast!" riep hij, ,,waar is de sleutel van de kast?"

,,Dien heeft Paul in zijn zak," snikte Kato, het andere zusje.

,,Dat lieg je," riep Paul; doch toen pakte papa hem beet, zijn zakken werden uitgehaald en... de sleutel kwam voor den dag.

Nu barstte de storm los. Met de eene hand greep papa zijn veelbelovend zoontje bij den kraag; met de andere nam hij zijn dun buigzaam wandelstokje en wat er toen verder volgde laat ik het liefst maar aan de verbeelding over.

Mama Steenvoorde stond er bij met tranen in de oogen. ,,Beloof toch beterschap," riep ze, ,,ach Paul het doet ons ook zoo'n pijn, als vader je moet slaan, nog veel meer dan jou."

,,Dat zou u niet zeggen als u de slagen voelde," riep de onverbeterlijke Paul.

De heer Steenvoorde werd nu nog boozer door dit brutale antwoord. Even hield hij op om adem te scheppen en hem dan nog tot besluit een ferm pak voor zijn broek te geven. Maar Paul wist zich op dat oogenblik los te rukken en vloog het huis uit, den tuin door, de straat op, zonder ophouden, zonder omkijken, tot hij het dorp uit was. ,,Ziezoo," zei hij, ,,ik zal ze wel leeren mij te slaan. Laat ze me nu maar zoeken; ik zal me niet zoo gemakkelijk laten vinden. Als ze dan thuis flink in angst zitten kom ik te voorschijn en vertel hun, dat ik niet van plan ben thuis te komen als ze me niet beloven mij nooit weer te slaan."

In deze prettige stemming wandelde hij den straatweg een heel eind verder op.

Eindelijk kreeg hij honger en daar zijn maag de eenige was aan wie hij altijd prompt gehoorzaamde, dacht hij er over, dat het nu langzamerhand tijd werd naar huis te gaan. Na eenige aarzeling overwon hij dan ook zijn trots en keerde terug.

Langzaam liep hij voort, in de vaste overtuiging, dat hij wel spoedig iemand zou tegenkomen, een afgezant van zijn vader en moeder, om met hem over een spoedigen terugkeer in de ouderlijke woning te onderhandelen.

Maar hoe hij ook tuurde, hij ontdekte geen spoor van een afgezant.

Toen werd hij woedend; hij stampte op den grond met een gezicht alsof het hem een waar genoegen zou geweest zijn zoo hard op zijns vaders eksteroog te trappen.

Tranen van teleurstelling sprongen hem in de oogen en zijn mondhoeken begonnen verraderlijk te trillen als aankondiging van een groote stortbui, toen op eenmaal zijn geheele gezicht, als met een tooverslag veranderde.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Opgebracht.

Die plotselinge verandering werd veroorzaakt door een appelboom, dien Paul aan den zijkant van den weg zag staan.

't Was een pracht van een boom, vol heerlijke roodwangige appels.

,,Wat kan 't mij ook schelen," morde hij, ,,of ze me zoeken of niet zoeken. 'k Heb hier genoeg te eten. Ze mogen thuis hun eten houden. 'k Ga niet weer naar huis; 'k bedank ze lekker. Om voor elke grap een draai om de ooren te krijgen, of erger nog! Ze mogen van mijn part ophoepelen. Ik zal voortaan wel voor mijzelf zorgen; ik ga de wijde wereld in. Geld heb ik genoeg. 'k Heb wel een heel kwartje in mijn zak."

Boven in den top van den boom hing een prachtige groote appel. ,,Die maar 't eerst," dacht Paul en in een wip zat hij in de takken. Nauwelijks echter had hij een grooten hap uit den appel genomen of de tak, waarop hij stond, brak.

Daar viel Paul door al de takken van den boom tot den laagste, waaraan hij bleef haken met het achterste deel van zijn broek; en daar hing hij! In 't eerst sloeg hij wild met armen en beenen in de lucht maar op eenmaal zei het broekje: krak-krak en onmiddellijk hing Paul zoo stil als een muis en verroerde zich niet, want beneden hem lag een groote hoop scherven en fijn geklopte steenen en hij voelde, dat hij bij de geringste beweging zijn broek verder zou scheuren en hij op de steenen zou terecht komen.

In dezen zwevenden toestand werd hij opgemerkt door Roybon, den gemeenteveldwachter.

Roybon deed zijn gewone dagelijksche ronde en zag in de verte iets aan den appelboom hangen wat niet precies op een appel geleek. Nu wist Roybon wel, dat er gewoonlijk aan een appelboom niets anders groeit dan appels en daarom kwam hij gauw wat dichterbij om te zien welk vreemd voorwerp dat mocht wezen.

,,Goedenmiddag, jongmensch," zei hij, toen hij bemerkte dat het voorwerp een jongen was, ,,jij schijnt veel van appels te houden, h?? Dan lijk je mij wat; ik houd ook veel van appels, rauw of gekookt, dat komt er niet op aan, maar ik moet ze eerst gekocht en betaald hebben, h?? Kom d'r 's uit jeugdige losbol!"

Maar Paul scheen niet veel lust te hebben aan die vriendelijke uitnoodiging gevolg te geven.

Roybon zag er dan ook niet zeer zachtzinnig uit. Hij w?s niet kwaad en hield veel van een grapje, maar dit zou men aan zijn gezicht niet zeggen. Bruingebrand door de zon, met twee litteekens, van sabelhouwen, dwars over het voorhoofd, daarbij een paar groote knevels, waarvan de einden altijd strijdlustig in de hoogte stonden, geleek hij een echte oude ijzervreter. Daarbij kwam nog, dat hij maar ??n been bezat. ,,Het andere heb ik eens aan 'n kanonskogel cadeau gegeven, die mij in den oorlog voorbijvloog," zoo vertelde hij aan ieder, die er hem naar vroeg. Een groote sabel slingerde altijd achter hem aan, van links naar rechts en van rechts naar links, net als de staart van een kat, die op een vogeltje loert.

't Was niet alleen Roybon die Paul vrees aanjoeg. Naast den veldwachter stond ,,Pak-an," een niet zeer zachtzinnige dog. Hij blafte gedurig, liet zijn tanden zien en scheen naar niets z?? te verlangen als naar de beenen van Paul, om daar eens flink in te bijten.

,,O! mijnheer de diender," schreide Paul doodelijk beangst, ,,o! u wilt me toch geen kwaad doen?"

,,Dat weet ik nog zoo net niet. Kom er maar eerst eens uit, dan zullen we verder zien. Ik ben nog wat ouderwetsch zie je, en ik houd er heelemaal niet van met iemand te praten, die in de lucht hangt, alsof hij bezig is een pas uitgevonden vliegmachine te probeeren."

,,Maar ik kan er niet uit komen!"

,,Kan je er niet uitkomen! Hoe komt dat?"

Paul vertelde hoe het kwam.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top