bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Willem Roda: Een jongensboek by Heimans Eli Braakensiek Joh Johan Coenraad Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 2468 lines and 97386 words, and 50 pages

"Herinner je je nog, dat je je omkeerde alvorens op Albertus Walling aan te vliegen?"

"Neen, mijnheer, ik weet wel, dat ik stil bleef staan; ik kon niet verder, het was of de grond op en neer ging."

"Je zei zooeven, dat je alles rood voor de oogen werd; kon je je tegenpartij dan zien?" vroeg een der raadsheeren.

"Ik weet het niet meer, mijnheer; misschien ben ik op het geluid van zijn stem afgegaan."

"Heb je toen hard geloopen, of ben je langzaam op hem toegestapt?"

"Dat weet ik niet meer, mijnheer!"

"Welnu, dat zullen de getuigen nog wel weten. 't Is goed, je kunt op dat bankje gaan zitten."

Nu werden de getuigen gehoord. Hun gezamenlijke verklaringen vormden een volledig verslag van het gebeurde.

De rector en een leeraar legden een gunstig getuigenis af van Willems gedrag op school.

De geneesheer verklaarde, dat de toestand van den gewonde voor het oogenblik geen levensgevaar meer opleverde, doch zeer ernstig bleef en van dien aard was, dat lange verpleging noodig kon zijn. Willems vader werd niet als getuige gehoord, hem werd alleen gevraagd, of zijn zoon dikwijls aanvallen van zulk een waanzinnige drift had.

Walling, de vader van den gewonde, beweerde, dat er altijd een wrok tusschen de beide jongens had bestaan; dat hij zijn zoon die anders de zachtzinnigheid zelf was, dikwijls had hooren spreken over de minachting, waarmede sommige jongens hem behandelden, en van die jongens was Willem Roda gewoonlijk de aanvoerder. Zonder twijfel piepte het jong, zooals de oude bromde. Hij, Walling, geloofde wel degelijk aan een beraamd plan of aan opstokerij. Het was geen kunst voor een geslepen advocaat, den jongen zijn lesje van buiten te laten leeren, en den onnoozele te doen spelen. Hij zag het al vooruit; het zou wel op vrijspraak uitdraaien, maar het zou toch wat moois zijn, als zoo'n straatbengel maar ongestraft mocht moorden en doodslaan, net als zijn vader hem, Walling, ongestraft had mogen uitkleeden, om zich zelf vet te mesten.--Walling zou in steeds toenemende opwinding zijn voortgegaan, indien de voorzitter hem niet in de reden ware gevallen:

"Mijnheer! u vergeet, waar u staat. U is hier geroepen om als getuige antwoord te geven op de vragen, die u gedaan worden. Dit is afgeloopen. U kunt uwe plaats op de getuigenbank weer innemen, of indien u het verkiest, naar huis gaan!"

Bevend van woede gehoorzaamde Walling met een boosaardigen, minachtenden blik op Roda.

Nu stond de rechter, die het openbaar ministerie als aanklager vertegenwoordigde, op. Hij hield een lange rede, waarin hij de feiten herhaalde; en daarna beweerde hij dat, al was de misdaad in blinde drift gepleegd, dergelijke daad niet ongestraft mocht blijven, evenmin als een strafbaar feit in dronkenschap gepleegd. De jeugdige leeftijd van den beklaagde als verzachtende omstandigheid in aanmerking nemende, eischte hij wegens moedwillige, zware verwonding, toegebracht zonder wapen, gevangenisstraf voor den tijd van ??n jaar.

Na Willem gevraagd te nebben, of hij nog iets had aan te merken,--waarop deze hoofdschuddend antwoordde,--gaf de voorzitter het woord aan den verdediger.

Omens trok de wijde schepmouwen van zijne toga wat omhoog, legde de eene hand op zijne aanteekeningen, kuchte even en ving toen onder diepe stilte zijn pleidooi aan.

Hij begon met te zeggen, dat zijne vriendschap voor den zwaarbeproefden vader van den beklaagde hem noopte, na jarenlange rust weer als advocaat op te treden. Hij schetste het huiselijk leven van Roda, na het verlies van zijn vermogen, en zijn handelwijze jegens zijn minvermogende schuldeischers. Daarna weersprak en weerlegde hij, dat een misdaad, in drift gepleegd en uitgelokt door den verslagene, gelijk zou staan met eene in dronkenschap begaan.

"En was het wel drift, waarin de beklaagde op den zoon van den heer Walling aanviel; was het niet eerder een aanval van krankzinnigheid, van razernij, een zielstoestand waarin niemand mag toegerekend worden, wat hij doet? En die aanval was na lang tergen uitgelokt, door een gemeenen, boosaardigen zet van den overwonnene, die, zijn nederlaag niet kunnende verkroppen, scherper wapen zoekt dan voeten en vuisten; het was de bijtende spot met zijn vader gedreven, met een vader, zelf vol opofferende liefde, dien de zoon boven alles hoogachtte, dien hij in tijden van druk en tegenspoed had leeren begrijpen, en liefhebben, zooals zelden een zoon zijn vader liefheeft.

Denk u terug in de dagen uwer jeugd, heeren rechters, wanneer het bloed, als een bergstroom over eene rotsige bedding, onstuimig door de aderen golft; denk u zelf als opgeschoten knaap, gesard, "getreiterd", gedwongen tot een worsteling, die het bloed nog meer verhit; denkt u dan uw vader of uwe moeder, of 't liefste dat ge op aarde bezit, in het openbaar gelasterd, bespot, gehoond door uwen terger, en ge hebt een flauw begrip van den gemoedstoestand, waarin de misdaad werd gepleegd.

De wet noemt het een misdaad, het valt, helaas! niet te ontkennen, maar de dader is geen misdadiger; was het niet bijna zelfverdediging? Is spot ook niet een wapen dat wondt, dat dooden kan?"

Zoo ging Omens voort en trachtte het hart der rechters tot medelijden te roeren, gelijk hij reeds had gedaan met de overige aanwezigen, behalve misschien met den heer Walling.

De oude advocaat, wiens wangen van inspanning gloeiden, wees er vervolgens op, dat de rechtbank bij een veroordeeling meer deed dan gevangenisstraf opleggen; dat ze het leven verwoestte van ??n nog niet ten volle de kinderschoenen ontwassene; dat ze eene familie schandvlekte, die jarenlang ieders achting had genoten.

Daarna beriep hij zich op het getuigenis van Willem's onderwijzers. De beschuldiging van samenspanning met den beklaagde wierp hij in edele verontwaardiging verre van zich.

"Zie," zeide hij ten slotte, "mijn haren zijn wit en mijn hand beeft van ouderdom; de kronkelpaden der rechtspraak zijn mij door lange onthouding een doolhof geworden. Ik heb tot u gesproken minder tot den rechter, dan tot den mensch in u, die ook in den strengsten rechter mag en moet wonen.

Laat de ijzeren wet en uw geweten geen vrijspraak toe, weest dan mijn armen cli?nt genadig.

Heeft de beschuldigde straf verdiend, hij heeft ze reeds ondergaan. Ik heb getracht u te overtuigen, dat hij gehandeld heeft, zonder te weten wat hij deed, zonder de gevolgen te kennen, zonder oordeel des onderscheids. Heeren rechters, neemt zijne jeugd in aanmerking! Ik vraag, neen, ik smeek u vrijspraak voor hem af, voor hem en voor zijne ouders."

Omens ging zitten en wischte de droppels weg, die op zijn voorhoofd parelden.

De voorzitter stond op en vroeg Willem, die luid snikte, of hij nog iets te voegen had bij de woorden van zijn advocaat. En zonder het antwoord af te wachten, liet hij er op volgen:

"Dan zal de rechtbank heden over acht dagen, 's morgens te tien uren, uitspraak doen. De zitting is gesloten. Getuigen kunnen gaan. Publiek buiten!"

Acht dagen van kwellende onrust en angstige spanning voor Willem en zijn ouders volgden. Acht dagen van twistgesprek over de kansen van vrijspraak of veroordeeling voor hen, die de familie kenden.

Doch ook die tijd verstreek. Het publiek was in nog grooter getal opgekomen. Enkele nieuwe getuigen werden ondervraagd; daarna sprak de voorzitter, terwijl het Willem duizelde, het vonnis uit, dat luidde:

"De rechtbank spreekt den beklaagde vrij van het hem ten laste gelegde feit, als hebbende gehandeld zonder oordeel des onderscheids, maar gelast opzending naar en verblijf in het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens op De Kruisberg voor den tijd van twee jaar."

Een half uur gaans benoorden Doetinchem staat, te midden van dennenbosschen en bouwland, een fraai heerenhuis. De sierlijke gevel, met zachte, heldere kleuren beschilderd en gepleisterd, en een goed aangelegd plantsoen, dat bijna tot onder de hooge vensters reikt, geven het huis een vriendelijk voorkomen.

De aangename indruk, dien vorm en tinten geven, wordt echter grootendeels bedorven door twee smakelooze gebouwen, tusschen welker zijwanden het heerenhuis beklemd is.

Deze gebouwen zijn hooger en grooter dan het huis zelf, en elk is van een dubbele rij kleine vensters voorzien.

Z?? hoog en z?? groot en zonder eenige versiering, z?? regelmatig, z?? stevig zijn de kazerneachtige reuzen, en z??zeer verschillen ze in bouwtrant met het vriendelijk huis, dat het geheel doet denken aan eene sierlijk bewerkte Venetiaansche bloemvaas, tot brekens toe bekneld tusschen twee groote grauwe Keulsche potten.

Rechthoekig op elk der beide kazernes staat eene rij lage baksteenen huisjes, van allerlei vorm en grootte. Deze vormen met de drie eerstgenoemde gebouwen, welker gevels nagenoeg in een lijn liggen, de drie zijden van een rechthoekig plein.

Het midden van deze ruimte wordt ingenomen door het cirkelvormig plantsoen, waarin 's zomers in- en uitheemsche planten in kleurige bloemen- en bladertooi prijken.

Het plein is aan de vierde, open zijde afgesloten door eene gracht of liever door een breede sloot, waarover een houten brugje ligt, dat door een ontzaglijk ijzeren hek wordt versperd.

Een dubbele rij statige dennen begrenst den straatweg, die naar het hek voert, en een gedeelte uitmaakt van een uitgestrekt, dichtbewassen park met eeuwenoude boomen, met slingerpaden en rustbanken.

Zoo was indertijd de aanblik van De Kruisberg, de voormalige straf gevangenis voor jongens, waarheen Willem Roda verwezen werd, en die hij op een kouden wintermorgen naderde, met lood in de schoenen en tusschen twee veldwachters. Hij zag er bleek en ontdaan uit. De rijksveldwachters, in blauwe uniform met witte tressen en kwasten, stapten zoo dicht naast hem voort, dat er voor Willem nauwelijks ruimte om te loopen overbleef; een voorzorg, die onnoodig scheen, daar de geladen geweren, die de geleiders over den rug droegen, den gevangene de gedachte aan vluchten wel moesten benemen.

De veldwachters evenwel, waren gewoon jongens over te brengen en wisten maar al te goed, dat bij den getransporteerde de drang tot ontvluchten in 't gezicht van de gevangenis het grootst is.

Geen enkele beweging van Willem was zijn bewakers ontgaan.

Ze hadden zeer goed opgemerkt, hoe hij een angstigen blik had geslagen op de hooge gebouwen, die het drietal juist van ter zijde passeerde, en een blik vol verlangen op de donkere dennenbosschen in de verte. En werkelijk zou Willem de kogels uit de buksen getrotseerd hebben, indien de twee veldwachters niet, als op een afgesproken teeken, zijn beide polsen hadden gegrepen.

Hij rilde van schrik, toen hij zijn gedachten geraden vond, maar troostte zich een oogenblik later op het gezicht van de smalle gracht, van het hek, dat, hoe goed ook gesloten, wel over te klimmen was.

Dat was immers geen gevangenis, die, zooals Omens bij het afscheid nemen had gezegd, wel de eer doch niet de vrijheid liet.

Daar kon men uitkomen, wanneer men wilde.

"Hier blijf ik niet lang", mompelde Willem binnensmonds en stapte reeds half met zijn lot verzoend, tusschen zijn geleiders de brug over.

Een der veldwachters trok aan de bel. Een bewaker in uniform opende het zware hek.

Een oogenblik bleef Willem verwonderd staan.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top