Read Ebook: Willem Roda: Een jongensboek by Heimans Eli Braakensiek Joh Johan Coenraad Illustrator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 2468 lines and 97386 words, and 50 pages
Een oogenblik bleef Willem verwonderd staan.
Rondom een groot cirkelvormig grasperk liepen doodbedaard, en allen op gelijken afstand van elkander, met de handen op den rug, een twintigtal jongens; de meeste met galgentronies. Ze droegen grijze of verschoten blauwe kielen, pilo broeken, wit geschuurde klompen en hadden een grauwe pet zonder klep op de haren.
Allen blikten Willem onder het loopen nieuwsgierig en brutaal aan. In het voorbijgaan mompelde er een: "Welkom". Een ander: "Van harte gefeliciteerd". Een derde wat luider en brutaler: "Aangename kennismaking, fijn heertje, kom je soms ook uit Amsterdam? Dan zijn we landslui."
"Lekker leventje, h?, zoo rond te draaien? Dat is jouw voorland ook", zei de volgende.
"Stilte!" snauwde de bewaker, en zwijgend wentelde de levende cirkel verder.
Willem werd in de kamer van den directeur gebracht. Uit de verlakt leeren tasch van een der veldwachters kwamen papieren en brieven te voorschijn, die de directeur vluchtig inzag; waarna de geleiders vertrokken.
De directeur of de commandant, zooals hij gewoonlijk genoemd wordt, was een man met een ernstig en tegelijk vriendelijk voorkomen; hij boezemde Willem, die bevende aan de deur was blijven staan, eer vertrouwen dan vrees in.
"Kom hier bij me staan, of, als je moe bent van den langen weg, kun je gaan zitten", sprak hij zacht op deelnemenden toon, terwijl hij Willem in de registers van het gesticht inschreef.
Willem gehoorzaamde, maar bleef, zijn pet door de handen draaiende, bij den lessenaar staan.
"Ziezoo!" vervolgde de directeur, "je bent hier ingeburgerd, natuurlijk tegen je wil. Uit je verleden, dat ik door en door ken, weet ik met wien ik te doen heb. Ik geloof dat ik met jou wat breedvoeriger kan spreken dan met de meeste jongens, die hier gebracht worden.
Je zult zien, dat het van je zelf afhangt, je het leven hier dragelijk te maken.
Ten eerste eisch ik stipte gehoorzaamheid voor mij en mijn ondergeschikten, zelfs in gevallen, waarin je meent onrechtvaardig behandeld te zijn. Wordt je, wat ik niet hoop, straf opgelegd, dan is daarvan geen hooger beroep; bij tegenstribbeling of verzet wordt de straf onvermijdelijk verzwaard.
Alle jongens zijn hier voor de wet van het gesticht gelijk en alles gaat hier op militaire wijze en derhalve op commando.
Toch is het hier geen kazerne. Is je soms medegedeeld van welken aard dit gesticht is?"
Willem knikte toestemmend.
"Zoo? En door wien?"
"Door mijnheer Omens, een advocaat, den vriend van mijne ouders."
"Nu, dan weet je ook, dat dit gesticht alleen daarin van eene gewone gevangenis verschilt, dat voor hem, die er vertoeft, de schande niet zoo groot is, daar hij niet veroordeeld was. Bovendien heeft men hier de gelegenheid een ambacht te leeren, om later een nuttig, misschien wel een geacht lid der samenleving te worden. Toch is het hier wel eene gevangenis, al luidt de naam zachter, want er bestaat hier voor de jongens geen vrijheid van handelen; voorrechten kan alleen een voorbeeldig gedrag geven. Vergeet dit niet, als het je soms anders voorgesteld is. En daarbij, een enkele wandeling onder sterk geleide uitgezonderd, verlaat niemand dit gesticht zonder ontslagen te zijn."
"Of ontvlucht," dacht Willem en keek door het venster naar het hek, dat zoo gemakkelijk over te klimmen was.
De directeur meende, dat Willem naar de draaiende jongens keek en daardoor zijn aandacht liet afleiden.
"De jongens, die je daar ziet loopen, doen dit voor straf; terwijl de anderen eten, moeten zij wandelen en later afzonderlijk eten.
Bedenk dit wel: niemand is hier voor zijn pleizier; houdt men zich niet aan de wet, dan zijn de gevolgen, vooruit bekend, eigen schuld."
De directeur keek nog even een brief in, hem door den rijksveldwachter tegelijk met de papieren overgereikt.
"Ook moet je dit vooral niet vergeten," vervolgde hij daarna, "je krijgt nu een omgeving van honderdvijftig onbeschaafde jongens, voor zeven achtsten bestaande uit dieven en vagebonden. Nu zal je mij een genoegen doen en je zelven veel onaangenaamheden besparen, indien je je zoo weinig mogelijk met de overige jongens bemoeit.
"Vertel in geen geval, waarom je hier gezonden bent, al houden ze je ook voor een dief of diefjesmaat. Geheel doen echter, alsof je de jongens niet ziet, gaat ook niet aan: je zoudt aan duizend kleine plagerijen bloot staan en het leven zou je verbitterd worden, zonder dat ik het beletten kan; doch bewaar een zekeren afstand."
De bestuurder van De Kruisberg stak eene versche sigaar op, en achterover in zijn armstoel geleund, keek hij Willem door de blauwe wolkjes heen eenige oogenblikken scherp aan; daarop ging hij voort:
"Een ambacht heb je niet geleerd: die schade moet ingehaald worden, want hier wordt van den morgen tot den avond gearbeid. De keuze van een ambacht staat je vrij, behoudens mijn goedkeuring natuurlijk. Onderwijs in de school heb je niet meer noodig; toch kun je, zoolang je mij en den meester reden tot tevredenheid geeft, de uren voor het onderwijs bestemd, met den onderwijzer alleen doorbrengen. Je hebt me begrepen, niet waar?"
Willem knikte.
"Ben je nog moe?"
"Neen, mijnheer."
"Ik word hier commandant genoemd!"
De commandant schelde. Een bewaker klopte, kwam binnen, en bleef met de hand aan de gegalonneerde pet bij de deur staan.
"Majoor, deze jongen is No. 83, alcove in den linkervleugel B. Visiteer hem, geef hem het pak en deel hem de voorschriften van de slaapkamer mede; daarna leidt je hem achtereenvolgens door alle werkplaatsen en brengt hem op de boerderij, dan kan hij een keus voor een ambacht doen. Morgen onmiddellijk na de r?veille bij me brengen."
"Tot uw dienst, commandant."
"A propos, Willem, heb je honger?"
"Neen, mijnhe.... commandant!"
"Volg dan den majoor!"
Twee hooge trappen op volgde Willem den majoor, een lang, mager jongmensch met gitzwarten knevel en lange sik. Boven gekomen ontsloot de beambte vleugel B.
Wat de commandant de slaapkamer had genoemd, was eene groote zaal, die licht ontving door twee rijen kleine, hoog geplaatste vensters. Willem had wel eens een hospitaal bezocht, en had zich de slaapkamer hier voorgesteld, zooals hij die daar had gezien; lange rijen kribben langs de wanden. Niets daarvan was hier te ontdekken.
"Slapen ze hier op den grond?" vroeg hij den majoor.
"Wel neen, in die alcoves!" antwoordde deze en wees naar het middengedeelte der zaal.
Dit was ingenomen door een dubbele rij grijsgeschilderde vogelhokken; daarvoor althans zag Willem ze bij den eersten oogopslag aan; ze geleken dan ook bijzonder veel op de hokken voor de steltloopers in de diergaarde te Amsterdam.
Deze slaaphokken, met den wijdschen naam "alcoves" bestempeld, waren met de ruggen tegen elkander geplaatst, zoodat ze een langwerpig blok vormden, dat langs elk van de lange wanden de zaal een tamelijk breede gang, langs elk der korte, slechts een smallen doorgang vrijliet.
Een grijze, ijzeren plaat vormde de scheiding tusschen twee naast elkander liggende alcoves, zoodat elk hok drie ijzeren wanden had: de twee zijwanden en den achterwand. De zoldering bestond uit een netwerk van ijzerdraad met kleine, ruitvormige mazen. De voorzijde eveneens, doch die was in twee?n gedeeld; de eene helft diende tot deur en was van een zwaar hangslot voorzien. Alleen de vloer van het hok was van hout, en daarvan werd de geheele lengte en de halve breedte ingenomen door een stroomatras, waarop aan het hoofdeinde twee netjes opgerolde, zindelijke dekens lagen, en waarboven tegen de achterplaats een kastje hing, met de Zondagsche kleeren van den bewoner. Een plankje, aan dezelfde ijzeren plaat bevestigd, diende blijkbaar bij het uit- en aankleeden tot zitplaats.
Tegen het traliewerk aan de voorzijde hing een bordpapieren plaatje, waarop naam en nummer gedrukt stonden van hem, die er slapen moest.
"Hier is No. 83," zei de majoor, en met een der sleutels van zijn reusachtigen bos opende hij de alcove. "Daar in dat kastje ligt je pak en je ondergoed, de klompen krijg je beneden."
"Moet ik hierin slapen?" vroeg Willem bevende, en aarzelde het hok in te gaan.
"Ja natuurlijk, waar anders? Kom, maak wat voort!"
Schoorvoetend gehoorzaamde Willem. Hij bukte zich bij het binnenkomen van het hok, maar het was niet noodig, het was hooger dan het scheen; hij kon er ruimschoots rechtop staan.
"Uitkleeden, haast je wat!"
Willem trachtte ook nu te gehoorzamen, doch het was hem niet mogelijk; hij beefde te sterk.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page