bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Vijftien dagen te Londen op het einde van 1815. by Defauconpret A J B Auguste Jean Baptiste

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 682 lines and 46579 words, and 14 pages

at bijzonder schijnt ingerigt, om de ziel te openen voor gewaarwordingen, welke deze Godin inblaast en begunstigt."

"Zie daar reeds meer dan te veel," zeide ik, en smeet het paskwil op de tafel. Ik geloof zeker, dat de oordeelkundige mijnheer Scott niet veel verder, dan in de Parijsche antichambres is geweest, en in zijne verbeelding onze zalen en boudoirs versierd en gebouwd heeft, even als een Spanjaard kasteelen in de lucht bouwt, of zoo als de Abb? Vertot ons het verhaal van het beleg van Rhodes heeft opgedischt. Intusschen zal mijnheer Scott met al zijne sprookjes mij niet doen vergeten, dat het tijd wordt, om mijne goederen van het tolkantoor te halen.

Mijn koffer en reiszak werden geheel en al uitgehaald, en alles werd, stukje voor stukje, ten uiterste naauwkeurig gevisiteerd en nagezien. Ik had eenige paren, nog weinig gedragene, zijden koussen en eenige bijna nieuwe: de komiezen waren op het punt, deze voor goeden prijs te verklaren; doch, daar ik hun aantoonde, dat zij reeds ten gebruik gediend hadden, ging er dit nog, hoewel niet zonder moeite, door: maar nu kwamen er vier ponden versterkende chocolade aan de beurt, welke ik uit Parijs had medegenomen. Hierover maakten de heeren tolbedienden een geweldig geschreeuw, en alles, wat ik ook mogt zeggen, om dezelve te lossen, was vergeefs. Ik bood hun aan, den impost en zelfs de volle waarde van de chocolade te betalen; ik voegde er zelfs, op eenen eenigzins steekeligen toon bij, dat deze chocolade tot mijn bijzonder gebruik vervaardigd, en uit sommige ingredienten zamengesteld was, welke voor ieder ander schadelijk zouden kunnen zijn; maar ook deze kleine noodlogen baatte mij niets; men behield de chocolade, doch beloofde, mij dezelve, bij mijne terugreize naar Frankrijk, weder ter hand te zullen stellen. Nu vroeg ik een klein schriftelijk bewijs, en het antwoord was: wij zijn niet gewoon, dit te geven.

Om op dit onderwerp niet weer terug te komen, zal ik hier, in het voorbijgaan, aanstippen, dat ik meer uit nieuwsgierigheid, dan om eenige andere reden, mijne chocolade, bij mijne doorreize naar Frankrijk, te Douvres aan het tolkantoor terug vroeg: doch men kon ze onmogelijk vinden. Zeker had dezelve geene onsmakelijke afwisseling met de thee gemaakt, welke de heeren kommiezen, even als andere Engelschen, meestal des morgens in eene ruime mate gebruiken, en de vrees, welke ik hun had trachten in te boezemen, wegens de voorgewende zamenstelling dezer versterkende chocolade, had dezelve niet kunnen beschermen: ik vond mij dus, ten profijte der magen van de Engelsche tolbedienden, verstoken van eenen lekkeren en aangenamen drank, dien ik mij zelven had toegedacht. Deze trek is zeer geschikt tot een bijvoegsel van de geschiedenis der Engelsche tolkantoren.

Den maandag en dingsdag bragt ik door in het bezigtigen van Douvres en den omtrek buiten de stad. Ik zou hier voegelijk eene beschrijving kunnen geven van de haven, van de straten, van de met allerlei kleuren beschilderde huizen, welke veel overeenkomst met een Arlequinspak hebben, van de vlakten, heuvels, weilanden en velden, welke de stad omgeven, als ook van eenen beek, die zich op eenen kleinen afstand rondom de muren kronkelt; maar het schilderen is nimmer mijne zaak geweest, en bijaldien de een of ander mijner geachte lezers in dit werkje eene schets van schilderachtige gehuchten, wegslepende gezigten, of romantische beschrijvingen denkt aan te treffen, kan hij gerust, zonder verdere moeite aan te wenden, het boekske ter zijde leggen.

Woensdag morgen kwam de heer Pot-de-Vin mij, met eene zegepralende houding, berigten, dat de pas uit Londen was aangekomen. Ik zeg hier uitdrukkelijk met eene zegenpralende houding; want met welk een genoegen hij ook de reizigers tot zijnent ziet inkeeren, met geen minder vermaak, ziet hij dezelve weder vertrekken. Dit zal menigeen eenigzins vreemd toeschijnen; dan het zal voldoende zijn, te doen opmerken, dat mijnheer Pot-de-vin bij uitstek juist zijne berekening weet te maken. Zijn huis is zeer klein, en heeft hij werkelijk het plan, van woning te veranderen, om zich voortaan de onaangename gewaarwording te besparen, van aan arme reizigers de herbergzaamheid te moeten ontzeggen. Ook weet hij door eene langdurige ondervinding, dat men voor ??nen dag minder acht slaat op de vertering in eene herberg, dan wanneer men er, tegen wil en dank, eene geheele week, en soms nog langer, moet vertoeven.

Ik kon reeds dienzelfden avond vertrekken, maar, bij verkiezing, geen liefhebber van het nachtreizen zijnde, besloot ik, tot donderdag morgen te wachten.

Eindelijk verscheen die lang gewenschte morgen, en zie daar al weder nieuwe zwarigheid! De postwagen was geheel vol, derhalve deed men mij het vriendelijke voorstelletje, in den pakkorf boven op den postwagen, bij het aldaar reeds plaats genomen hebbende gezelschap, dat zelden het aanzienlijkste gedeelte der reizigers uitmaakt, mijn verblijf te nemen, hetgeen mij tevens het voordeel zou verschaffen, van de frissche opene lucht en een ruim, vrij gezigt te genieten. Daar de plaatsen op deze hoogste en ongedekte verdieping, slechts half geld zijn, wilde men mij ook edelmoedig de helft van de reeds vooruit betaalde penningen terug geven. Dan ik weigerde volstandig, in eenige onderhandeling te treden, en drong er op aan, om mijne bestelde en reeds voluit betaalde plaats te bezitten; en hier moet ik, tot lof van de naauwgezetheid, waarmede de Engelschen hunne aangegane verbindtenissen vervullen, ronduit bekennen, dat er voor mij-alleen terstond een tweede postwagen werd aangelegd. Wel is waar, dat dezelve onder weegs aldra voltallig werd; doch of de postmeester dit al of niet vooruit hebbe kunnen gissen, hierover wil ik mij liefst niet inlaten.

Ik nam dus een hartelijk afscheid van mijne drie landslieden en van de dame, welke ik te Douvres had aangetroffen, in de hoop van hen spoedig te Londen te zullen ontmoeten; doch drie dagen later ontving ik eenen brief, waarin zij mij berigtten, dat zij ongetroost naar Frankrijk terug moesten keeren; wijl zij op geenerlei wijze eenen pas van het alien-office hadden kunnen bekomen.

Het is waar, zij hadden te Londen geene andere kennissen dan Franschen, die zich zeker reeds meer dan twintig of dertig jaren aldaar met der woon gevestigd hadden en grooten handel dreven, maar welker getuigenissen niet konden opwegen tegen den borgtogt van ??n' eenigen koopman in aardappelen of zwavelstokken, in Engeland geboren, en eigenaar van het een of ander vervallen hutje in eene der voorsteden van Londen, hetwelk te Parijs, bij verkoop, geen vijftig Louis d'or zou opgebragt hebben.

REIS NAAR EN AANKOMST TE LONDEN.

Ik bevond mij dan eindelijk op weg naar Londen, en bijna zeker van er spoedig te zullen zijn. Terwijl men te Canterburij van paarden verwisselde, had ik den tijd, om, met behulp van drie Engelsche schellingen, had ik den tijd, zeg ik, om de hoofdkerk van deze stad te bezigtigen, een trotsch en prachtig gebouw, waarvan ik niets zal zeggen; wijl iedereen er reeds van gesproken heeft.

Wij hielden het middagmaal te Rochester, eene kleine stad, wier naam dien van den beruchten hertog van Rochester altijd zal doen herinneren; en des avonds ten acht ure deden wij onzen intogt in de hoofdstad der drie rijken.

De postwagen moest ons afzetten in de herberg de Witte Beer, in Piccadilly, waar ook tevens het verhuurkantoor werd gehouden van de vaartuigen naar Calais. Ik was dus zeer verwonderd, toen ik den voerman op het eerste plein, waar eene menigte huurkoetsen stond, zag stil houden, terwijl hij ons tevens verzocht, uit te klimmen. Een Engelschman had de vriendelijkheid, mij te onderrigten, dat er in den Witten Beer noch wagenhuis noch stalling zijnde, de postwagen in eene andere wijk stalde, en het postwezen, op zijne kosten, de reizigers met huurkoetsen naar de bestemde plaats deed brengen. Ik liet mij dan met mijnen koffer en reiszak in eene dezer koetsen pakken, waar ik nog twee Engelschen aantrof, die ook in dezelfde wijk en digt bij den Witten Beer moesten wezen. Aldaar gekomen en gevraagd hebbende, of men mij konde huisvesten, kreeg ik ten antwoord, dat alle kamers, geene uitgezonderd, bezet waren. De koetsier vroeg mij dus, naar welk ander logement hij mij zoude brengen; dan daar ik geenszins de eer had, van er een eenig in de geheele stad te kennen, zeide ik hem, dat hij slechts voor het eerste het beste stil moest houden. Wij deden nog twee vergeefsche pogingen, en reeds begon ik te vreezen, den eersten nacht van mijne aankomst te Londen in eene huurkoets te zullen moeten doorbrengen, toen men mij eindelijk in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg, in de Douversche straat, of in Dover-street eene ledige kamer wilde laten betrekken.

Middelerwijl de bedienden mijnen koffer en reiszak in huis bragten, vroeg mij de koetsier om geld. Niettegenstaande ik hem met alle mogelijke welsprekendheid trachtte te beduiden, dat de voerman van den postwagen hem deze koetsvracht moest betaald hebben, hield hij hardnekkig het tegendeel staande; en buiten staat, om te bewijzen, welke van de gaauwdieven hier den schelm speelde, moest ik hem vier goede Engelsche schellingen geven, welke hij, op de allerbeschaafdste en beleefdste wijze der wereld, van mij eischte, voor omtrent drie kwartier uurs rijdens.

De vrouw van den huize, eene dikke, vette mokkel, die er wel genoeg uitzag, kwam al waggelende, als eene gans, naar mij toe, om te vragen, wat er van mijnen dienst was? Met het voornemen, om mij naar de Engelsche gewoonten en gebruiken te schikken, vroeg ik om thee. Terwijl zij vertrokken was, om die thee voor mij te doen gereed maken, hield ik mij bezig met de bezigtiging van het verblijf, hetwelk men mij had toegedacht, en waarin ik mij thans geheel alleen bevond. Maar, hemel! welk een onderscheid met het uwe, mijn waarde Pot-de-Vin!

Het is waar, bij u had ik zoo ten naastenbij slechts zeven schellingen daags verteerd, en in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg.... Dan, laat ik mijn verhaal niet vooruit loopen. Het voor mij bestemde verblijf bestond uit eene voorkamer, eene zaal, het slaapvertrek en twee kabinetjes, al de kamers, de kabinetjes niet uitgezonderd, waren met fraaije tapijten belegd, stoelen, tafels en al de meubelen waren van echt mahonijhout, de schoorsteenen alle met sierlijk bewerkte metalen armblakers voorzien, verscheidene schoone spiegels, het behangsel in het eene vertrek nog vrolijker en smaakvoller dan in het andere, overheerlijke kunstplaten in kostbare lijsten, en rondom gordijnen, wit als sneeuw en van het fijnste batist, een zacht donsen bed, hetwelk bij voorraad reeds eene aangename rust scheen te beloven, in ??n woord, er ontbrak niets aan dit bevallige geheel. Nog naauwelijks had ik al deze heerlijkheden met een vlugtig oog beschouwd, of men bragt mij de thee. Twee welgekleede bedienden zetten dezelve op een groot en kostbaar theeblad op tafel, en het geheele servies bestond uit het fijnste porselein, met vergulde randen. De zaal werd verlicht door eenige waskaarsen, op twee fraaije koperen vergulde kroonkandelaren, en tevens werd er nog een zilveren blaker bij het theegoed gezet, om er mij, bij het naar bed gaan, van te kunnen bedienen.

Eene lieve, aardige meid, die er smakelijk genoeg uitzag, en netjes en zindelijk gekleed was, kwam het bed opmaken.

Ik bemerkte, dat er twee hoofdkussens waren, en vroeg haar schertsende, voor wien het tweede bestemd was: zij antwoordde mij.... niets, nam het mede en wenschte mij schalkachtig eene aangename nachtrust.

Niettegenstaande al deze heerlijkheid en luister, kon ik echter niet nalaten, met eenige ongerustheid op het einde te denken. Ik stelde mij levend voor, dat mijn vertrek uit het Keizerlijk Hof van St. Petersburg voorzeker met veel minder aangename omstandigheden, dan mijne aankomst, zou gepaard gaan, en daar ik wist, dat men zich te Londen zeer gemakkelijk van gemeubeleerde kamers bij de week of maand kan voorzien, nam ik bij mij zelven het ernstige besluit, om mij reeds den volgenden morgen met zoeken bezig te houden.

Des vrijdags morgens nogmaals mijn kopje thee genuttigd en mij vervolgens gekleed hebbende, besloot ik, bij mylord A... een bezoek af te leggen, om hem te bedanken voor de aangewende moeite en den spoed, waarmede hij mij mijn paspoort had doen toekomen. Ik begaf mij dan ten zijnent en klopte eenmaal en zachtjes aan. Na eenen geruimen tijd wachtens, opende een bediende de deur: ik vroeg hem zeer bescheiden, of zijn heer zich te huis bevond, doch ik begreep zijn antwoord, dat vrij beknopt en kort af was, niet wel, en tegelijk sloot hij mij, tamelijk onbeleefd, de deur voor den neus.

Ik had nog eenen anderen brief bij mij voor eenen Franschman, die reeds sinds vijf en twintig jaren te Londen gezeten was: het opschrift luidde in de Mary-le-bone-street.

Ook had ik mij voorzien met eene kaart van de stad Londen; maar haar ontbrak eene alphabetische tafel met aanwijzingen, hetwelk de Parijsche kaart zoo gemakkelijk maakt, en een ieder oogenblikkelijk de straat, welke hij zoekt, kan doen vinden. Na lang zoekens, vond ik eindelijk deze straat; zelfs was zij niet ver van mijn logement, en digt bij het goude plein, Golden-Square. Ik klopte aan het huis, welks nommer mij mijn brief opgaf.

De heer C..... was daar echter in het geheel niet bekend; ik kwam dus op het denkbeeld, dat er in Londen misschien twee straten van denzelfden naam konden wezen; en een hernieuwd zoeken deed mij in de daad eene tweede straat van denzelfden naam, bij de Manchester-Square, ontdekken.

Dan ook deze gang was nogmaals vergeefsch, even als een volgende, welke mij in eene derde straat voerde, insgelijks van denzelfden naam, digt bij de Portland-place, en niet, dan in eene vierde, even zoo genoemde straat, bij de Fitz-Roy-Square, had ik het geluk, het bedoelde nommer te vinden, en mijn avontuurlijk dolen te eindigen.

Het is zeer dienstig voor de vreemdelingen, die Londen willen bezoeken, te weten, dat tien, twaalf, ja meer straten somtijds denzelfden naam voeren, en dat men haar alleen onderscheid door den naam van het naastbij gelegen plein. Indien ik gevraagd hadde naar de Mary-le-bone-street, bij Fitz-Roy-Square, zoude ik terstond te regt zijn geweest.

Nooit had ik den heer C.... gezien, ook mijn naam was hem onbekend, en echter ontving hij mij met eene hartelijkheid, als of ik een zijner oudste en beste vrienden was. Hij bood mij terstond aan, mij bij mijne wandelingen te verzellen, en al het merkwaardige van de stad Londen te doen zien.

"Dit zal spoedig gedaan zijn!" voegde hij er lagchende bij, ten gelijken tijde met mij vertrekkende, om mij behulpzaam te zijn in het zoeken naar een gemeubeleerd verblijf; en, dank zijner moeite en vriendelijkheid! eindelijk vonden wij ook in Portland-street eene lieve, kleine en zeer zindelijk gemeubeleerde woning, voor eene guinie in de week, bestaande uit eene slaapkamer en een zaaltje, welke ik reeds den volgenden morgen zou betrekken.

Ik had mijnen nieuwen vriend de onheusche bejegening en slechte ontvangst aan de deur van mylord A... medegedeeld. "Dat is onbegrijpelijk!" zeide hij, "ik ken hem niet; maar men houdt hem in het algemeen voor een zeer beleefd man, en gevolgelijk moesten zijne bedienden ook geene lomperds zijn: komaan, laat ons zamen het bezoek eens hervatten."

Bij mylord A... gekomen, klopte hij met herhaalde slagen met zulk een geweld op de deur, als of hij dezelve wilde doen springen.

"Waar denkt gij aan, mijn vriend?" zeide ik. "Waarom zoo vreesselijk hard te kloppen?"

--"En hoe hebt gij dan geklopt?"

--"Slechts eenmaal, en wel zeer zachtjes."

--"Ha, ha! nu begrijp ik het!" zeide hij, en op hetzelfde oogenblik opende de knecht, dien ik te voren reeds gezien had, met de grootste haast de deur, en bragt ons zeer vriendelijk in eene kleine kamer in den gang, welke bij de Engelschen het spreekvertrek wordt genoemd, en waar hij ons, op de beleefdste wijze der wereld, te kennen gaf, dat zijn meester zich sinds twee maanden buiten bevond, en niet voor het einde van Januarij in de stad zou komen. Het bleek dus duidelijk, dat hij geen den minsten stap tot eenen pas, ten mijnen behoeve, had kunnen aanwenden. Zijn naam-alleen heeft zonder twijfel denzelfden invloed op de kommiezen van het alien-office gehad, als het il Bondocani, in den Calif van Bagdad: de reden daarvan was mij onbekend, ook zocht ik geenszins dezelve uit te vorschen.

Bij het uitgaan betuigde ik mijnen vriend C... mijne verwondering over het verschillend onthaal van den knecht, met dat, hetwelk mij, een weinig vroeger, te beurt was gevallen.

"Uwe onkunde van de Engelsche manieren," zeide hij, "is er de oorzaak van. Hadt gij, even als ik, aangeklopt, dan zou men u ook op dezelfde wijze ontvangen hebben. De trap van achting, den aankomenden verschuldigd, meet zich hier af naar de wijze, op welke hij de deur behandelt. Een bediende, een boodschapper, een werkman, in ??n woord, ieder ondergeschikt wezen klopt slechts eenmaal aan. Wordt er tweemaal geklopt, dan beteekent het, dat er de brievenbestelder is. Eindelijk, hoe harder en vaker men klopt, voor des te gewigtiger en aanzienlijker wordt het bezoek gehouden.

--"Inderdaad, dit is grappig genoeg! doch ik zal deze les wel in het geheugen prenten, en ongelukkig de deuren, die onder mijne handen vallen, zoo zij niet hecht en sterk zijn!--Maar welk een zonderling begrip van mylord A...., het ongunstigste jaargetijde buiten door te brengen!"

--"Ook al de mode van dit land! Zelden gaat men vroeger naar buiten, dan in het begin van September, en men komt niet voor het laatste van Januarij terug. Niemand der grooten is thans in de stad. Lieden van smaak zouden er zich, zonder blozen, niet durven vertoonen, en zij, die zelve geen buitengoed bezitten, noch vrienden, waar zij kunnen logeeren, hebben, houden zich met de grootste omzigtigheid schuil, om niet gezien te worden, of te doen vermoeden, dat zij in de stad zijn."

--"Ziedaar waarlijk nog eene zeldzaamheid! Maar waarom toch maakt men van het schoone saizoen geen gebruik, om op het land te wonen?"

--"Waarom, waarom? Gij zijt een Franschman, en vraagt mij de reden, daar ik u reeds gezegd heb, dat het de mode is! Zouden in Parijs uwe saletjonkers en de zoo genaamde elegante vrouwen niet de koddigste en belagchelijkste kapsels dragen; indien de mode het slechts voorschreef? Bovendien is dit gebruik geenszins zonder eenigen grond aangenomen. Vooreerst zijn de Engelschen algemeen hartstogtelijke liefhebbers van de jagt, die in September eerst geopend wordt. Ten tweede duren de zittingen van het Parlement dikwijls tot in de maand Augustus; lieden van eenige beteekenis kunnen de hoofdstad niet wel voor derzelver sluiting verlaten, en dezen geven, zoo hier als elders, den toon aan het algemeen. Ten derde eindelijk wordt het verjaringsfeest der koningin, den achttienden Januarij gevierd: op dit tijdstip moet men ten hove verschijnen, en hierdoor wordt voornamelijk de terugkomst bepaald."

--"Jammer, dat gij geen advokaat zijt! Het is onmogelijk, eene kwade zaak beter te bepleiten."

--"Dat daar gelaten! welke plannen hebt gij voor heden? Wilt gij mijn gast zijn en kennis maken met den kok, bij wien ik gewoonlijk ga eten? Ik ben ongetrouwd en eet nooit ten mijnent."

--"Hartelijk dank! Ik heb in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg mijn middagmaal besteld, en wil dus, bij mijnen eersten intogt in Londen, den heeren Engelschen geene stof geven, om de Fransche ligtzinnigheid te gispen; maar morgen, zoo gij tevreden zijt, ben ik tot uwen dienst, en dan zijn wij onscheidbaar."

--"Van harte!--Morgen is het voor u verhuisdag, en dat vordert eenigen tijd. Ik ben dus te elf ure bij u, en dan zullen wij onze wandeling hervatten."

--"Derhalve tot morgen!"

--"Zonder vaarwel!"

HET KEIZERLIJK HOF VAN ST. PETERSBURG.

Zonder twijfel denkt de lezer, dat, na drie vervelende dagen wachtens te Douvres, op mijnen mij van Londen toegezonden pas, mij niets meer kon in den weg komen, om stil en gerust in de hoofdstad te vertoeven. Dit was ook mijne meening; dan helaas! ik had de rekening buiten den waard gemaakt. Men zeide mij, bij het overgeven van dien pas, dat hij mij nergens anders toe kon dienen, dan om van Douvres naar Londen te vertrekken, en dat ik hem, bij mijne aankomst in de hoofdstad, moest gaan verwisselen aan het alien-office tegen een permis, om mij in Engeland op te houden.

Na het afscheid nemen van mijnen vriend C..., besloot ik derhalve, oogenblikkelijk dezen verdrietigen gang te doen, en begaf mij naar het kantoor van het alien-office, in de Crow'n-street, Westminster, eene van de kleinste en morsigste straten in geheel Londen. Daar moest ik, even als te Douvres, niet alleen weder op nieuw een naauwkeurig verhoor ondergaan, maar ook mijne verklaring plegtig onderteekenen. Nu meende ik, zou men mij een verlof, om in Engeland te vertoeven, ter hand stellen--geenszins! Men behield al mijne papieren en bescheidde mij over acht dagen. Om mijne lezers echter niet te doen deelen in het verdriet, hetwelk mij al deze formaliteiten veroorzaakten, zal ik slechts met korte woorden zeggen, dat, toen ik op den bestemden tijd terugkwam, mijne papieren niet meer te vinden waren. Langer dan een uur zocht men vruchteloos naar dezelve. Eindelijk ontdekte ik ze op den lessenaar van den klerk, aan wien ik ze had ter hand gesteld, en waar zij, gedurende al dien tijd, onaangeroerd gelegen hadden. Binnen vijf minuten was mijne zaak afgehandeld, hetgeen mij klaar deed zien, dat men, bij mijne eerste komst, indien men slechts gewild hadde, even hetzelfde zou hebben kunnen doen. Maar ongetwijfeld hechtte acht dagen wachtens meer gewigts aan eene gunst, en bovenal aan hem, die het werktuig is, om dezelve te doen verkrijgen. Hoe het ook zij, mijn permis vergunde mij in het lange en breede, door geheel Engeland te trekken, mids ik mij slechts op den achtenswaardigen afstand van tien mijlen van de kust en van des konings bosschen verwijderd hield, en zorg droeg, telkens, als ik van woonplaats veranderde, mijne opgave aan het alien-office te doen.

Middelerwijl men mijne verklaring in orde bragt, kreeg ongelukkig een der klerken, die zag, dat ik als kennis van mylord A.... was aangegeven, zeker bij toeval, zoo als ik vertrouw, het in zijn hoofd, mij duizend vragen naar zijne gezondheid, zijne familie, zijnen ouderdom, zijne reizen en honderd andere omstandigheden te doen, hetwelk mij in geene geringe verlegenheid bragt.

Meermaals had ik dergelijke tooneelen in komedien gelezen, maar had thans geenen lust om dezelve te herhalen. Om derhalve goedschiks weg te komen, zeide ik hem, dat ik, nimmer te voren in Londen geweest zijnde, mylord niet anders dan door briefwisseling kende, en op deze wijze ontsloeg ik mij van zijn pijnigend vragen. Nu kon ik dan eindelijk gerust gaan middagmalen, hetgeen mijne maag ook hoog noodig had, in welke ik eene sterke prikkeling gevoelde; want het was bijna zes ure.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top