Read Ebook: Picrate et Siméon by Beaunier Andr
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1974 lines and 61674 words, and 40 pages
Alle zwevende engelenscharen spoedden zich jubelend daarheen en de herders verhaastten hun schreden, zoo dat zij bijna sprongen. Toen ze de stad bereikt hadden, zagen ze, dat de engelen zich boven een lagen stal in de nabijheid van de stadspoort verzameld hadden. Het was een ellendig huis met een dak van stroo en de naakte rots tot muur.
Daarboven straalde de ster en daar verzamelden zich al meer en meer engelen. Sommigen lieten zich neder op het stroodak of streken neer op de steile berghelling achter het huis, anderen bleven met fladderende vleugels daarboven zweven.
Hoog, hoog was de lucht licht van flikkerende vleugels.
Op hetzelfde oogenblik, dat de ster boven de bergstad ontstoken werd, ontwaakte de gansche natuur, de mannen die op de hoogte van het Kapitool stonden, moesten dat wel merken. Ze voelden hoe frissche, streelende winden het luchtruim doorzweefden, heerlijke geuren stegen op uit de aarde, de boomen ruischten, de Tiber begon te murmelen, de sterren straalden en de maan stond opeens hoog aan den hemel en verlichtte de wereld. En uit de wolken kwamen de twee duiven aangevlogen en namen plaats op den schouder van den keizer.
Toen dit wonder geschiedde, richtte keizer Augustus zich op in trotsche vreugde, maar zijn vrienden en slaven wierpen zich op hun knie?n. "Ave Cesar," riepen zij. "Uw genius heeft u geantwoord. Gij zijt de god, die op de hoogte van het Kapitool moet worden aangebeden."
En de hulde, die de geestdriftige mannen den keizer toejubelden, was zoo luidruchtig, dat de oude sibylle het hoorde. Dit deed haar uit haar visioenen ontwaken. Ze verliet haar plaats op de rotshelling en begaf zich tusschen de menschen. 't Was alsof een donkere wolk uit den afgrond opsteeg en neerstortte op de hoogte. Zij was vreeselijk om aan te zien in haar ouderdom. Ruig haar hing in dunne vlokken rondom haar hoofd, de gewrichten der ledematen waren gezwollen en de donkere huid omkleedde het lichaam, hard als boomschors, met rimpel naast rimpel. Maar geweldig en waardig schreed ze den keizer tegemoet.
Met de eene hand greep zij hem bij de pols, met de andere wees ze naar het verre Oosten.
"Zie," beval zij hem, en de keizer hief zijn blik op naar den hemel en zag. Het luchtruim opende zich voor zijn blikken en deze drongen door tot het verre Oosterland. En hij zag een armoedigen stal onder een steilen rotswand en in de geopende deur eenige knielende herders. In den stal zag hij een jonge moeder gekield liggen voor een klein kind, dat op een stroobos op den grond lag.
En de groote, knokige vingers der sibylle wezen naar dat arme kind.
"Ave Cesar," zei de sibylle, terwijl zij hoonend lachte. "Daar is de god, die op de hoogte van het Kapitool zal worden aangebeden."
Toen deinsde Augustus terug als voor een waanzinnige. Maar de machtige geest der profetie werd vaardig over haar, de oogen begonnen te branden, haar handen wezen hemelwaarts, haar stem veranderde, zoo dat die niet meer de hare scheen te zijn, maar zulk een klank en kracht bezat, dat die over de gansche wereld gehoord kon worden. En zij sprak woorden, die ze in den hemel tusschen de sterren, scheen te lezen:
"Op de hoogte van het Kapitool zal de wereldverlosser worden aangebeden, Christus of Antichrist, maar geen sterflijke menschen."
Toen ze dit gezegd had, schreed ze tusschen de door schrik bevangen mannen, daalde langzaam van den berg en verdween.
Maar Augustus liet den volgenden dag het volk streng verbieden hem een tempel op het Kapitool op te richten.
In plaats daarvan liet hij een kapel voor het pasgeboren Godskind bouwen en noemde dat het altaar des hemels, Aracoeli.
ROME'S HEILIG KIND.
Op den heuvel van het Kapitool verhief zich een klooster dat bewoond werd door Franciscaner monniken. Maar men kon het nauwelijks als een klooster beschouwen, veeleer als een vesting. Het was gelijk een wachttoren aan de zeekust, waar men naar een naderenden vijand tuurt en staart.
Naast het klooster stond de prachtige basiliek Santa Maria in Aracoeli. De basiliek was gebouwd als herinnering aan het bezoek der sibylle, die keizer Augustus hier Christus had doen aanschouwen.
Maar het klooster was opgericht, omdat men vreesde voor de vervulling van de profetie der sibylle, dat de Antichrist op het Kapitool zou worden aangebeden.
En de monniken voelden zich als krijgers. Als ze naar de kerk gingen om te zingen en te bidden, meenden zij op vestingwallen te loopen en wolken van pijlen neer te zenden op den aanstormenden Antichrist.
Ze leefden altijd denkende aan den Antichrist, en hun gansche godsdienst was ??n strijd om hem ver van het Kapitool te houden.
Ze trokken hun hoeden diep in het gelaat, om hun oogen te beschutten, en tuurden in de wereld.
Hun blikken werden koortsachtig van het staren, en voortdurend meenden ze den Antichrist te ontdekken.
"Hij is hier, hij is daar," riepen ze. En ze fladderden in hun bruine pijen rond en maakten zich gereed tot den strijd, gelijk kraaien, die op een rotspunt verzameld zijn en een adelaar in het gezicht krijgen.
Maar sommigen zeiden: Wat baten gebeden en boetedoeningen? De sibylle heeft het gezegd. De Antichrist moet komen.
Toen zeiden anderen: God kan een wonder verrichten. Indien het kampen niet baatte, zou Hij ons niet hebben laten waarschuwen door de sibylle.
Jaar na jaar verdedigden de Franciscanen het Kapitool door boetedoening, werken van barmhartigheid en de verkondiging van Gods woord.
Zij beschermden het eeuw na eeuw, maar naarmate de tijden verstreken, werden de menschen krachteloozer en zwakker.
De monniken zeiden:
"Spoedig kan het rijk van dezen tijd niet langer bestaan. Er moet een wereldherschepper komen zooals ten tijde van Augustus."
Ze rukten hun haren uit en geeselden zich, want ze wisten, dat de wereldverlosser de Antichrist moest zijn, en dat het een rijk van geweld en kracht zou worden.
Gelijk zieken door hun kwalen gepijnigd worden, zoo werden zij gekweld door de gedachte aan den Antichrist. En zij zagen hem voor zich. Hij was even rijk als Christus arm, even slecht als Christus goed, even ge?erd als Christus vernederd was. Hij voerde scherpe wapens en reed aan de spits van bloeddorstige woestelingen. Hij wierp kerken omver, vermoordde priesters en wapende de menschen tot den strijd, z?? dat broeder tegen broeder worstelde en de eene mensch den anderen vreesde en nergens vrede te vinden was.
En telkens als een mensch van geweld en kracht zijn weg over de zee der tijden nam, werd er van den wachttoren op het Kapitool geroepen: "De Antichrist, de Antichrist!"
En voor elken geweldenaar, die verdween en ten onder ging, riepen de monniken hosanna en zongen ze een Te-Deum.
En ze zeiden: "Het is door de kracht onzer gebeden, dat de slechten vielen, v??rdat ze het Kapitool konden bereiken."
Het was een harde straf voor het schoone klooster, dat zijn monniken nooit rust konden vinden. Hun nachten waren nog zwaarder dan hun dagen. Dan zagen ze hoe wilde dieren hun cellen binnendrongen en zich naast hun brits uitstrekten. En elk wild dier was de Antichrist. Maar sommige monniken zagen hem als een draak, en andere als een griffioen, en weer andere als een sfinx. En als ze uit hun droomen ontwaakten, waren ze mat als na een zware ziekte.
De eenige troost, dien deze arme monniken bezaten, was het wonderdoende Christusbeeld, dat in de basiliek te Aracoeli bewaard werd. Wanneer een monnik tot vertwijfeling gedreven was, ging hij naar de kerk om daar troost te zoeken. Hij liep dan de geheele basiliek door naar een afgesloten kapel naast het hoofdaltaar. Daarin ontstak hij gewijde waskaarsen en deed een gebed, v??rdat hij de altaarkast opende, die deuren van ijzer met dubbele sloten had. En hij lag op zijn knie?n, zoo lang hij het beeld aanschouwde.
Het beeld stelde een klein kind voor, het had een gouden kroon op het hoofd, gouden schoentjes aan de voeten, en zijn kleertjes schitterden van sieraden, die het beeld geschonken waren door lijdenden, die het hadden aangeroepen om hulp. En de wanden der kapel waren bedekt met schilderijen, die deden zien hoe velen het uit brand- en zeegevaar gered had, hoe het zieken genezen en ongelukkigen geholpen had. En als de monnik dit zag, jubelde hij en zei tot zich zelf:
"God zij geprezen! Nog is het Christus, die op het Kapitool wordt aangebeden."
De monnik merkte op, hoe het beeld in mystieke, zelfbewuste macht tegen hem glimlachte en zijn geest verhief zich tot de heilige sferen der vertroosting. "Wat kan U doen neerstorten, Gij machtige?" zei hij. "Wie kan U doen vallen? Voor U buigt de eeuwige stad haar knie?n. Gij zijt Rome's heilig kind. Gij zijt de gekroonde, dien het volk aanbidt. Gij zijt de machtige, die hulp, troost en kracht verleent. Gij alleen zult op het Kapitool worden aangebeden."
Hij zag hoe de kroon van het beeld veranderde in een aureool, die stralen over de gansche aarde zond. En in welke richting hij ook den loop der stralen volgde, overal zag hij hoe de wereld vol kerken was, waar Christus werd aangebeden. Het was alsof een machtige heerscher hem al de vestingen en burchten getoond had, die zijn rijk beschermden.
"Het is zeker, dat Gij niet kunt vallen," zei de monnik. "Uw rijk moet blijven bestaan."
En elke monnik, die het beeld zag, genoot een paar uur van vertroosting en vrede, totdat de vrees zich opnieuw van hem meester maakte. Maar indien zij dit beeld niet bezeten hadden, zouden hun zielen geen oogenblik rust gevonden hebben.
Zoo hadden Aracoeli's monniken zich onder gebed en strijd door de tijden geworsteld, en nooit had het aan wachters ontbroken, want zoodra een van hen uitgeput was door angst, haastten anderen zich zijn plaats in te nemen.
En ofschoon de meesten, die in het klooster gingen, door waanzin of een te vroegen dood getroffen werden, nooit slonk de rij der monniken, want het werd als een groote eer beschouwd te Aracoeli voor God te strijden.
Zoo gebeurde het, dat deze strijd nog v??r zestig jaar in vollen gang was, en wegens de verdorvenheid der tijden streden de monniken met grooter ijver dan ooit en verwachtten den Antichrist zoo stellig als nooit te voren.
In dien tijd kwam er een rijke Engelsche vrouw te Rome. Ze ging naar Aracoeli en zag het beeld, en zij was daardoor z?? getroffen, dat ze dacht niet te kunnen leven, indien het niet in haar bezit kwam. Zij ging telkens terug naar Aracoeli om het beeld te zien en ten slotte smeekte zij de monniken het van hen te mogen koopen.
Maar indien ze den ganschen moza?ekvloer in de groote basiliek met gouden munten bedekt had, dan nog hadden de monniken haar dit beeld, dat hun eenige troost was, niet willen afstaan.
Doch de Engelsche was in die mate in vervoering over het beeld, dat zij zonder dit vreugde noch vrede kon vinden.
En daar ze op geen andere wijze haar verlangen kon bevredigen, besloot ze het beeld te stelen.
Zij dacht niet aan de zonde, die ze beging, maar voelde slechts een onweerstaanbaren drang en brandenden dorst en liever wilde zij haar ziel wagen dan haar hart het geluk weigeren het vurig begeerde beeld te bezitten. En om haar doel te bereiken, liet ze een beeld vervaardigen, dat volkomen gelijk was aan dat te Aracoeli.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page