bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Natuurfantazieën by Carelsen Geertruida

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 418 lines and 52129 words, and 9 pages

RONDOM EEN MOLSHOOP.

"Het kruid schiet op in den lommer van het geboomte, welig als het gras op het veld; en de witte madelieven en de gele paardebloemen spikkelen en strepen de groene weide met de sneeuw van den winter en den goudglans van den zomer, of zij in kleuren wilden uitspreken, hoe beide krachtige seizoenen samensmelten in de beminnelijke, maagdelijke lente."--Dus heet het in een van die keurige natuurtafereelen, die steeds de grootste en blijvende schoonheid van Hofdijk's werken zullen uitmaken.

Ik gun u allen, lezers, het gezicht op zulk een gespikkeld veld; benevens lust en rust om er u in te vermeien; gezondheid om er beurtelings in te loopen, te zitten, te liggen; een vrijen en ontspannen geest, ontvankelijk voor frissche indrukken!

Zoodra de spreeuwen op het dak hun voorjaarsliedje zingen gaan, in plaats van hun eentonig winterdeuntje, zoek ik elk jaar de plaatsen op, welke mij van ouds bekend zijn als het rijkst aan paardebloemenplanten, en het drukst gefrequenteerd door mollen. De paardebloemenplanten bloeien dan nog niet, maar zitten grootendeels nog in den grond verscholen, evenals de mollen zelven, die men bij die gelegenheden zelden te zien krijgt. Dit laatste is mij trouwens vrij onverschillig. Heel mooi is een mol niet. Zij is het best te vergelijken bij een donkergrijs fluweel speldekussentje, met zes niet zeer bevallige uitsteeksels: een daarvan is de kop, en een de staart; de vier anderen zijn de pooten. Die pooten zijn voor ons 't belangrijkst, ?n om hun zonderlingen vorm, ?n... omdat zij het zijn die middellijk de molsla leveren. In onderscheiding toch van gewone viervoetige dieren, heeft een mol, gelijk een mensch of aap, twee beenen om te loopen en twee handen om te werken. Die handen, als ik ze zoo noemen mag, hebben behalve haar merkwaardige breedte nog dit eigenaardigs, dat de bijbehoorende armen tot aan den elleboog toe onder de huid verborgen zijn. Een en ander maakt ze tot zeer degelijke graafwerktuigen. De mol wroet gangen, die men met de loopgraven van vestingwerken pleegt te vergelijken; en menigeen die zich de moeite heeft gegeven om in letterlijken zin die gangen na te gaan, bewonderde het instinktmatig plan, waarnaar het kleine dier te werk gaat, om zijn hol zoo veilig mogelijk te maken. Ik zelf ben nooit zoo diep in zijn geheimen doorgedrongen; mijn kennis van zijn werk bepaalt zich tot de oppervlakte, namelijk tot de "molshoopen", welke hij gaande weg omhoogwerpt. En hoe meer paardebloemen-loten zich daarin dan ontwikkelen, hoe liever het mij is. Aan ieder nieuw pleidooi voor de mollen, uit het oogpunt van hun deugd als insectenvernielers, gaf ik telkens in verbeelding mijn bijval uit het oogpunt van molsla, en koester een vernieuwde hoop voor mijn oogst van het aanstaande voorjaar!

Of molsla-zoeken dan in waarheid geen vervelend werk is?--'t Hangt er van af hoe men het doet. Als ik met een leege mand op molsla uitga, zorg ik, dat ik met een volle t'huis kom; maar houd onderwijl mijn oogen open voor hetgeen er nog behalve molshoopen en paardebloemen op het veld te zien is. Eerlijk gesproken word ik dikwijls van mijn arbeid afgeleid door.... Ja door? Door den leeuwerik omhoog; door kikkereieren die in een greppel drijven; door het stuifmeel der wilgen; door het eerste plantje hondsdraf, dat ik een heel jaar lang niet had gezien en geroken. Bij elken stap ontmoet ik oude kennissen, die ik moet groeten; en somtijds ook nieuwe: kruiden, dieren, die mij onbekend zijn, en met welke ik trachten moet kennis te maken. Want indien ik dat niet deed, indien ik ze met half gesloten oog voorbij liep,.... ik zou mij schamen, al ware het slechts voor de nagedachtens van ouden Hend!

Wie oude Hend was, en wat zijn aandenken nog achteraan voor invloed op mij uitoefent?--Het was een tuinman uit de buurt. Hij was 't, die mij de eerste lessen in de botanie gaf, en bijwijlen, in 't voorbijgaan, ook in de entomologie. Hij zou verbaasd gestaan hebben, zoo hem dit verteld werd, en toch was het de waarheid. Hij was het, die mij, toen ik vijf, zes jaar was, uren achtereen rondom zich in den tuin liet spelen; die mij, al spittend, zaaiend, wiedend, altijd met het uiterste geduld te woord stond, zoo over de geheimen van zijn eigen arbeid, als over honderderlei zaadjes, diertjes of onnoembare "griezeltjes", die ik om hem heen verzamelde. Hij was het ook, die mij het eerst die witte en die gele "spikkels" van de weide leerde kennen en liefhebben; die mij het eerst een madeliefje in de hand gaf, met de zonderlinge vraag: "hoe veel bloempjes ik daar wel tegelijk had?", en mij de pret van "'t kaarsjes blazen" dubbel aardig maakte, door te vertoonen dat zij uit een paardebloem afkomstig waren, blijkens het daarin reeds als zachte zijde gereedliggend zaadpluis. En wanneer de gele spikkels, later in 't seizoen, van paardebloemen boterbloemen werden, dan leerde hij mij, aan de al of niet omlaag geslagen kelkblaadjes, voorspellen of onder aan de plant, als men haar uittrok, een bolletje zou zitten....

In zeker stadje, dat zich, sinds een paar jaar, in het beschavingwekkende bezit van een Hoogere Burgerschool verheugt, bestaat voortdurend een vriendschappelijke oorlog tusschen den leeraar in het teekenen en dien in plant- en dierkunde. De een verwijt den tweede het "onpraktisch" karakter van zijn lessen. De jongens hollen door, beweert hij, en letten op hetgeen zij op hun weg door de natuur ontmoeten slechts in zoover, als het hun de theorie?n, waar men heen wil, helpt bereiken; zij praten mee over de leer, die Darwin op zijn duiven-studi?n bouwde, eer zij zelven, met hun eigen oogen, een tortel uit een houtduif kennen. De man der wetenschap nu kan dit laatste feit niet tegenspreken; hij vindt het jammer, maar hij troost zich daarmee, dat de groote zaak niet zoozeer is, den jongens in hun korten leertijd vele beesten en gewassen "uit elkaar te leeren kennen", als wel om hen "in te wijden in een goede natuurwetenschappelijke methode", die hen helpen kan "een helder inzicht te verkrijgen in de plaats die de mensch in de wereld inneemt", enz. De ander echter blijft van oordeel, dat een leek, aan hetgeen hij van natuurwetenschap leert, het meest heeft, in zoover het hem het teekenachtige van de natuurverschijnselen rondom zich doet gevoelen, en hem gewent zijn fantazie met dat gezonde en nooit opgebruikte voedsel te versterken. En daar beiden degelijke menschen en niet van geestigheid ontbloot zijn, is het niet onaardig hun schermutselingen aan te hooren. Ik echter denk dan onderwijl wel eens aan Hend. Hem zal het zeker nooit zijn ingevallen, dat er zooveel onderscheid kon wezen tusschen kunst en wetenschap, en tusschen de "methode" van verschillende scholen; maar ik heb alle reden om de zijne hoogelijk te waardeeren. Want--om slechts bij de weide-"stippels", die wij straks bespraken, te blijven:--indien ik met belangstelling de botanische ontdekkingen bijhoud, waarbij o. a. de vorm der meeldraden van de "boldragende ranonkel" tot bewijs dient; indien ik oog en hart heb voor de schilderachtige legende, die de roode puntjes van de madelieven als met Held Siegfried's laatste bloed bezoedeld voorstelt; als, in ??n woord, mijn ooren open staan voor al wat dichters en geleerden van dergelijk klein veldsieraad vertellen,--dan dank ik dat aan Hend, omdat deze de eerste geweest is, die mij met die bloemen zelven gemeenzaam en bevriend gemaakt heeft!

PALM-PASCHEN.

"Pallem-pallem-paschen!..." klinkt het jaarlijks alom in kleine steden en in de achterbuurten van de grooteren, op een voorjaars-zondagmorgen. Indien gij dan toevallig de straat of steeg inslaat, van waar dat geluid komt, dan ontwaart gij een optocht van een stuk of wat kinderen, reeds vroeg in hunne beste pakjes gestoken, en elk gewapend met een bontkleurig gevaarte, iets kleiner dan zij zelven; en als zij zien dat gij daarop het oog laat vallen, dan zingen zij, half fier en half verlegen, met dubbele geestdrift hun "Pallem-pallem-paschen!"... met nog eenige moeielijk verstaanbare klanken er achter.

Hier en daar, voor de snoepwinkeltjes, die "het van dergelijke klanten moeten hebben", kunt gij u nader met het voorwerp dat zij droegen, bekend maken. 't Is vervaardigd uit twee of meer stokjes, al naarmate dat het groot en weelderig is,--waaraan een sinaasappel en een paar appelen bevestigd zijn, en verder koekjes, prentjes, suikergoed en papiervlaggetjes, en tusschen alles in, de glinsterende blaadjes van den welbekenden buks- of palmboom.

Iemand die nooit van dit speciaal gebruik van de palmtakjes gehoord had, zou er zich met recht over kunnen verwonderen hoe zij aan dien naam van "palm" gekomen zijn. Zeker is er al zeer weinig overeenkomst tusschen dezen noord-europeeschen heester, en de niet alleen tienmaal grootere, maar daarbij geheel anders gebouwde reuzen van het zuiden. Maar evenals de voorjaarspaardemarkten aan de Bildt van ouds den naam van "Palmmarkt" dragen, staat de Buxus sempervirens algemeen als palmboom bekend, wegens.... den Palmzondag. Dat troepje feestelijk uitgedoste kinderen is bezig in het klein een eerste tafereel van het Passiespel op te voeren; en de eindeloos herhaalde woorden, die hun vroolijke stemmetjes uitgalmen, vertegenwoordigen het daverend "Hosanna", dat in zeker onvergetelijk drama zoo kort aan het "Kruist hem" voorafging!

Ik herinner mij een schilderachtig gedichtje van G?the, waarin verhaald wordt hoe in 't Vatikaan, te Rome, op Palmzondag, echte palmtakken gebruikt worden, om daar mee te wuiven, wanneer de kardinaals voor 't altaar buigen en oude psalmen zingen; hoe in andere kerken diezelfde psalmen ook gezongen worden, door priesters met olijventakken in de handen; hoe men zich in 't gebergte vaak met hulst moet behelpen; en hoe elders in de vlakte ten slotte wilgenteentjes dienst doen.--Ook bij ons in 't Noorden moest natuurlijk, zoodra het vieren van de palmprocessie ingevoerd werd, een of ander soort van groen voorhanden wezen. Maar welk groen vindt men hier doorgaans in de week v??r Paschen? Zelfs de wilgen zijn dan nauwlijks uitgebot. 't Moest dus wintergroen zijn. Klimop? is zoo slap. Naaldhout? zoo stekelig. Liguster? laat zoo licht zijn blaadjes vallen. De buksboom met zijn stijve takken bleek weldra het best voor 't doel geschikt te wezen: het groen is sterk, het blijft lang leven; en, was de struik al niet heel sierlijk, hij was overal gemakkelijk te krijgen. Eenmaal geregeld "palmdienst" doende, kreeg hij den naam van hetgeen hij voorstelde. En daar hij aan zijn kerkelijk gebruik tegelijk zekere wijding ontleende, en bij machte werd geacht "onreine geesten" te verdrijven, werd hij algemeen een lieveling van 't volk. Palmrandjes zijn van oudsher een geijkt sieraad in kleinere tuinen; en de onaangename geur, dien zij in grootere hoeveelheden verspreiden, verhindert niet dat "palmboompjes" tot de meest algemeene huisplanten behooren. Zoo ziet men ook, het geheele jaar door, palmtakjes boven wijwaterbakjes prijken, als voorbehoedmiddel tegen 't inslaan van den bliksem.

Den ganschen winter door kroop hier en daar in 't bosch, in tuinen, en misschien ook in uw bloementafel, een onaanzienlijk plantje, met vrij dunne steeltjes en kleine donkergroene blaadjes, en waarvan de eenige verdienste was,--dat die blaadjes groen bleven. Thans, sinds kort, zijn er jongere, lichtgroenen bijgekomen; en eindelijk ook een paar kleine porseleinblauwe bloemen. Zou het door de gelijkenis van 't loof met dat van den tot palm gepromoveerden Buxus wezen, dat men aan dit bescheiden plantje den naam van Maagdepalm gegeven heeft? En indien men daarbij bedenkt, hoe goed de ranken van dit kruid zich door hare buigzaamheid tot kransenvlechten leenen, dan is 't niet vreemd dat het de eer kreeg als zinnebeeld van trouw, 't zij in vriendschap of liefde, te gelden. Wellicht bracht daar de kleur der bloemen ook het hare aan toe. De blauwe bloem heeft van oudsher iets bij anderen voor. Zou het zijn wijl zij het hemelsblauw schijnt te weerspiegelen, of om haar gelijkenis met menschelijke oogen? Ik durf het niet te zeggen. Doch als gij eene blonde bruid mocht hebben, ga dan den eersten mooien lentezondag de beste, met haar naar het bosch om maagdepalm of vinkoorde te zoeken; en zoo gij die vindt, vlecht er haar dan een krans van. Misschien, zal die haar heil aanbrengen. Maar zeker zal hij mooi staan bij het goud of lichtbruin van haar haren. En zij zou al heel koel of nuffig moeten wezen, als zij niet iets voelde voor die teedere gave.

TULPEN.

Meester Linnaeus heeft eens, half als spel der fantazie, half als zeer gewaagde poging om, langs een esthetischen weg, tot eene natuurlijke rangschikking der planten te geraken, een standen-verdeeling van de "Ingezetenen des Plantenrijks" beproefd. In deze teekenachtige indeeling, die op na?eve wijs den stempel van haar tijd draagt, en in onze demokratisch-wetenschappelijke eeuw, om meer dan eene reden, met een glimlach ontvangen zou worden, noemde hij:

"De Palmen, Vorsten, .

"De kruiden des Velds, , de Edelen.

"De Boomen, die de bosschen uitmaken, de Staten.

"De Grasplanten, het Landvolk

"De Varens, Werklieden .

"De Mossen, Slaven

"De Wieren, Duikelaars,

"De Paddestoelen, het Uitschot des Rijks, ."

Op dit tooneel nu figureeren de Bolplanten als "Hovelingen, pralende met heerlijke statiekleederen, om tot glorie van het Rijk te strekken."--Fraai uitgedost zijn zij, dat is zeker, al die schitterende Leli?n en Tulpen, Ixia's en Narcissen, al die prachtige soorten van Gladiolus, Haemanthus, Amaryllis, al die bevallige Scilla's, Frittellaria's en Cyclamens. En ondanks hun rijkdom van verscheidenheid, hebben deze allen een sterksprekend gemeenschappelijk karakter.

De bladvorm heeft bij allen een sterken familietrek: lange lint- of zwaardvormige bladeren, met gladde kanten, en overlangsche nerven, zonder eenig spoor van dwars- of schuinsliggende adertjes: in ??n woord, gras in 't grof. Hoe al wat bollen draagt ook boven den grond overeenkomst heeft, bewijst het voorbeeld van de uien; het zou mij niet verwonderen, als iemand bij vergissing een tulpenbol en een chalotte omruilde, en het blad van eene zoogenaamde zee-uie zou men gemakkelijk voor een tulpenblad kunnen doen doorgaan.

Wat de bloemen aangaat, deze stemmen allen overeen in onveranderlijke voorliefde voor het getal drie; . Ziet de tweemaal-drie blaadjes der Sneeuwklokjes, de zes slippen van een Hyacinthen-nagel, de sierlijke driehoekigheid der groote witte Irissen, die zwanen onder de bloemen! Ook de inwendige organen doen mede aan dien regel van drie?n. Overal vindt gij, indien de bloem normaal is, drie of zes meeldraden, en drie vruchtbeginseltjes; of ??n driehoekig, zooals in Tulpen.

De hoorn des overvloeds, verborgen in den onuitputtelijken zak van den Goed-Heilig-Man, strooit tegenwoordig, reeds eer nog de dagen op hun kortst zijn, een schat van vroege tulpen in de huizen uit; en wel van eene soort, die de oude grief,--dat zij "wel pronken, maar niet geuren,"--het volkomenst logenstraft: de welriekende "ducjes" Het zijn bescheiden tulpjes, althans wat haar omvang aangaat, maar overigens in 't oogloopend genoeg door hare kleuren: rood, goud, zwart--. De zes geel-roode bloembladen, duidelijk te onderscheiden in drie buitensten en drie binnensten, houden langen tijd hun puntjes samen toegedraaid; als zij zich tenslotte openen, verschijnt ook het zwarte deel, de zes meeldraden met hunne langwerpige knoppen. In hun midden staat de gerimpelde stempel onmiddellijk, zonder stijl, op het driekantig vruchtbeginseltje, dat dikwijls reeds gedurende den bloei der bloem vrij wat in grootte toeneemt. Ingeval zij dubbel of gevuld zijn, leveren deze bloemen een niet onaardig voorbeeld op van het vergroeien van meeldraden tot bloembladen. Halfwassen blaadjes, verbasterde meeldraden, en dingetjes, waarvan men niet recht weet of men ze tot dezen of tot genen zal rekenen, vindt men daarin dan bij menigte.

Thans is de tijd gekomen, dat zij op den kouden grond bloeien; en een aantal liefhebbers vermeien zich in 't schouwspel dat "de bollenlanden" rondom Haarlem en elders te zien geven. Veler smaak intusschen voelt zich daartoe in het geheel niet aangetrokken. Zij vinden weinig moois aan "zoo'n bloemenfabriek", en vergelijken de met vierkante vakken van roode, witte, gele, bonte tulpen prijkende akkers bij het droogveld van een ververij. In zeker opzicht hebben zij daar groot gelijk aan; maar er valt dan ook van een "fabriek" niet anders te verwachten, dan dat zij hare in bewerking zijnde waren zoo doelmatig mogelijk rangschikt, en de orde bij het planten en rooien hooger acht dan de bevalligheid der schikking gedurende den bloei. Mij echter hindert het, als ik diezelfde stijfheid, schrilheid, onbehaaglijkheid die in de schikking op de bollenvelden heerscht, terugvind in parken en tuinen, waar er geene verontschuldigende reden voor bestaat, waar zij louter "voor het mooi" geplant zijn, en waar dus alles moest gedaan worden om ze bevallig te doen uitkomen.

Een zeer dankbare wijze van tulpen te schikken, en ze in hooge mate te "flatteeren", leerde ik een paar jaar geleden van het toeval. In een rond bloemperk van anderhalven meter middellijn, had een knecht, zonder er veel bij te denken, een mand vol gezonde bollen uitgeplant. Er stonden daarin echter ook--van boven geheel afgestorven--drie planten van de welbekende reusachtige Beerenklauw . Toen nu in 't volgend jaar de tulpen--het waren geen zeer vroegen--gingen groeien, begonnen ook de Berenklauwen teekenen van leven te geven, en tegen dat de eersten aan bloeien toe kwamen, waren de bladeren van de laatsten juist groot genoeg om er sierlijk mede af te wisselen, zonder ze te veel te overschaduwen. Telkens kwam er een geknopte bloemsteel tusschen de fraai ingesneden lobben van de bladeren doorkijken; het heldergroene loof der tulpen hing daar onder en daar over heen, terwijl de witte, licht- en donkerroode tulpen zelven er schitterend boven uit staken. Dat sommigen den zonneschijn met wat meer moeite zoeken moesten dan de anderen, deed ze een weinig hooger opschieten; en daardoor werd van zelf reeds de eentonigheid gebroken, aan de meeste bollenperken eigen. Het geheel was in ??n woord z?? teekenachtig, ?n wat lijnen ?n wat kleuren aangaat, en het deed zoozeer denken aan de schoonheid die een tulp in haar natuurlijke omgeving--ik meen, in haar vaderland--hoogst waarschijnlijk zal hebben, dat het verdiende als model te worden aangegrepen door elk, wiens smaak een weinig dieper gaat dan de zeer vlakke mode, en die gevoelt dat er in tuinen, zal men er waarlijk wil van hebben, iets anders met de bloemen dient gedaan te worden dan in kweekerijen.

HEI! 'T WAS IN DE MEI!

De Mei is in het land!

Ik heb dikwijls hooren zeggen, dat de Meimaand zeker achteruit gaat, en in vroeger eeuwen hier te lande veel schooner moet geweest zijn dan heden; daar anders onze voorouders niet zooveel werk gemaakt hadden van hunne Mei-verheerlijking, die ons thans maar al te dikwijls, bij de kachel, de schouders doet ophalen. De liederen van "de zoete Meie,"

"..............een kus, Dien de zon geeft aan de aarde,"

klinken bijna als eene bespotting van de hedendaagsche pinksterstormen.

Het kan waar wezen, dat de geleerden gelijk hebben, die in ijsverplaatsing in de poolstreek een oorzaak zien van eene telkens vermeerderende afkoeling van ons klimaat. Maar er is zeker nog een andere, meer geestelijke reden voor die klachten. De vroegere geslachten, of liever de traditioneele volksgeest, welke die legenden en die liederen schiep, was in zeker opzicht veel wijzer dan wij zijn; hij mat het Meigenot niet naar de hoeveelheid, maar naar de hoegrootheid. Wij tellen, angstig en bekrompen, de schoone dagen, avonden, halfuren, die de Mei ons aanbrengt. Is dat genot te tellen, of te meten? 't Is een proza?sch, een huisbakken element, dat ooit eenige weelde--welke ook--naar hoeveelheid berekent! Ons beter deel,--de dichter in ons,--weet wel anders. Hij weet dat daar geen sprake is van tijd, maar van diepte; niet van langer of korter, maar van een min of meer machtigen indruk. En of de Mei nu drie- of viermaal heeft geglimlacht in zijn 31 dagen, doet er weinig of niets toe, mits elk onzer slechts ??n oogenblik dien lach heeft weten op te vangen, z?? dat hij ons door merg en been, door ziel en zinnen heendrong,--z?? dat nog maanden achteraan onze verbeelding tintelt bij de herinnering, en ons hart opengaat bij het hooren van het ??ne woord: Lente!

De vaderen plachten hunne Meifeesten te vieren; en de overlevering brengt verhalen van de vreugd die daar gesmaakt werd, welke ons, indien zij ons toevallig in een opgewekte stemming treffen, jaloersch maakt dat wij daar niet bij geweest zijn. Zou dan toen altijd de zon geschenen hebben op die landelijke danspartijen, en de lucht zoel geweest zijn juist op den 1sten of den 21sten Mei, en de noordoostewind de takken op de Meiwagens ontzien hebben? Soms wel, soms niet: ten naastenbij als tegenwoordig. Maar het feest was eenmaal d??r; en verreweg de meeste feestgenooten waren sterk van huid en zenuwen; en de hartstocht der werkelijkheid was niet altijd zoo wakker in hen, of onder al het nieuwe wat op zoo'n dag hun fantazie beheerschte, vergaten zij gemakkelijk den ouden regen of de maar al te wel bekende zeevlam. Zij vonden die niet eens de moeite waard om op te merken;... gelijk dit alles dikwijls nog gaat bij dergelijke feestelijkheden; maar dan doorgaans bij een ander publiek, dan 't geen mij de eer aandoet om deze mijne schetsjes te lezen!

Doch ook voor den meest verfijnden negentiende-eeuwer zijn Meifeesten weggelegd,--even plechtig als men 't zich van Dru?den-priesters, even jolig als men 't zich van middeleeuwsche poorters voorstelt. Mits hij zelf bereid zij, zal het Meiweer wel komen! Maar het komt onverwachts. Somtijds springt het over de grenzen en komt in April of in Juni: ook die gril moet men nemen zooals 't valt.

Heden is het gekomen. Ik kan niet nalaten, aan uw venster te kloppen. Ruim uw werk op en ga m?e. Er zullen gure dagen genoeg aanbreken, waarop ge kunt lezen, schrijven, boekhouden, visites doen, schoonmaken of naaien. Een dag als deze is zoo goed als een heiligendag.

Waar wilt gij heen? Kies slechts. De Mei heeft alles met een waas van schoonheid overtogen,--zelfs de kaalste velden en de leelijkste moerassen,--maar toch: er zijn bevoorrechte plekjes. Begin eens ginds aan den stadswal, waar 't leven van natuur en maatschappij elkander zoo naief ontmoeten: waar kleine kinderen met gras en jonge lindeblaadjes spelen, en opgeschoten meisjes al schrobbend zingen, met de lijsters om het hardst. Of ga wat verder, waar gij 't oog hebt op de tuinen in den omtrek, waar de hagedoorns bloeien, en waaruit u nu de ??ne, straks een andere geur te gemoet komt, die u doet denken aan,--ja aan....? Gij weet het zelf niet...--zeker aan een vroegeren Mei.--Of wel, waag u eens even aan den waterkant, en verdiep u in het duizendvoudig leven, dat daar tiert en wemelt: kruipend, zwemmend, vliegend. Of begeef u in het beukenbosch, waar nog wel lang niet alles volop groen is, maar waar sommige voorlijke takken u ieder jaar op nieuw verbaasd doen staan over hunne voorlijkheid, en u, in sierlijk stilzwijgen, het antwoord schuldig blijven op de vraag: waarom zij zooveel vroeger in blad staan dan de anderen?

Moet ik nu, zooals gewoonlijk, iets vertellen van de bloemen, die wij gaandeweg vinden? Och toe! neem heden liever zelf het woord, en vertel gij mij. Vertel mij van alles en alles en nog wat; van hetgeen u op een dag als dezen voor den geest komt. Vertel mij van u zelven; van hetgeen er in u omgaat. Het is zoo onderhoudend, een mensch bij te wonen in zijn volle oprechtheid, hem zijn geest binnenste buiten te zien keeren; en het moet raar loopen, als wij niet een beetje sympathie hebben voor hetgeen wij dan te hooren krijgen. Vertel mij wat gij voelt en denkt, hetzij vroolijk of treurig: ik--in elk geval slechts in verbeelding bij u--ben een veilige vertrouwde. Vertel mij van uw jeugd, uw kindsheid; van uw doen en laten, uw vreugden en teleurstellingen, uwe plannen, uwe wenschen, uw hoop. Zoek ongestoord de woorden om u zoo juist mogelijk uit te drukken: ik heb geduld, ik luister. En als gij ze niet langer vinden kunt,--welnu, dan voel ik met u mee, hoe wenschelijk het is om altijd nog een overschotje van bewustzijn te hebben, boven dat uit, wat zich reeds als denkbeeld we?r laat geven. Maakt u de Mei bewegelijk of stil? Stemt zij u tot juichen, als om strijd met de vinken; of dringt zij u terug in u zelven? Bezielt zij u onmiddellijk met denzelfden drang tot werkzaamheid en leven, die u uit alles te gemoet stroomt; of vervult zij u met weemoed over onbereikbare dingen? Beiden zijn begrijpelijk; in beiden kan een schat van levenslust en van ontwikkeling besloten liggen. Met beiden zou ik u geluk wenschen. Voor beiden heeft Mei raad. Die raad--ik meen wijding voor de opgewektheid, ontspanning voor den weemoed--lag van oudsher in samenstemming met de edelste, beminnelijkste aller fantazie?n, ooit aan de dichterziel der menschheid ontsproten: dankbaarheid jegens een verborgen Maker, die de lente en hem die haar liefheeft, naast elkander voortbracht. Verheug u, zoo de tooveresse Mei u doet meedoen aan die "goddelijke dwaasheid", die hoogste geestelijke weelde!

Dat ik ondertusschen ook een weinig met de boomen gepraat heb, heeft volstrekt geen afbreuk gedaan aan mijn aandacht voor u. Gij vraagt wat ik in de hand heb? Bloemen van het seizoen: een bloeiend eschdoorntakje......

EEN ENGELSCH LANDSCHAP.

"H. M. de Koningin zal overmorgen haar kasteel te Windsor betrekken, en aldaar eenige weken vertoeven."

Als ik dit berichtje in de eene of andere courant lees, zie ik reeds in verbeelding de vlag van den ronden toren wapperen , en breidt zich eensklaps het gansche schoone panorama rondom Windsor in al zijn heerlijkheid voor mijne oogen uit.

Het kasteel te Windsor is een geheel eigenaardig gebouw. Velen onzer hebben waarschijnlijk wel hier of daar oude kasteelen gezien, maar dan waren die doorgaans ?f tot bouwvallen afgebrokkeld, ?f tot gevangenis, wapenhuis of iets dergelijks gedegradeerd. Een oud versterkt slot echter, zoo geheel in zijn middeleeuwsch karakter bewaard, en nochtans zoo goed onderhouden en keurig ingericht, als voor de woonplaats van een der voornaamste europeesche hoven van onzen tijd betaamt, vindt men niet licht ergens anders dan te Windsor.

Gedurende de afwezigheid der koningin, mogen reizigers voor eenige fooien de staatsiezalen en een gedeelte van het terras bezoeken, en kan men, door hier en daar een blik te werpen in de meubileering der andere gedeelten, zich verdiepen in de tegenstelling tusschen het strenge uiterlijk dezer grijze veste, en het inwendig comfort van H. M.'s vertrekken. Zoodra het hof te Windsor verblijf houdt, is natuurlijk de vergunning tot dergelijke kijkjes zeer ingekrompen; maar m. i. wordt dit ruimschoots opgewogen door de meerdere levendigheid en bedrijvigheid die dan in het geheele plaatsje heerscht. Het is dan bijzonder aardig, om van den hoogen "ronden toren", dien men ten allen tijde mag beklimmen, op de ruime binnenplaats neer te zien, de vuren in de bewoonde appartementen te zien flikkeren, de warmte der schoorsteenen te voelen, hofrijtuigen en voorrijders af en aan te zien rijden, in ??n woord een blik te slaan in het groote huishouden beneden.

Maar van dat standpunt is meer genot te smaken, dan wat sommigen misschien onbescheiden, anderen vrij onbelangrijk zouden kunnen noemen. Van den bewusten toren geniet men een der schoonste vergezichten die zich laten denken. Windsor ligt op eenige weinige mijlen afstands van de buitenwijken van Londen,--een afstand die jaarlijks vermindert, naarmate de hoofdstad zich uitbreidt; maar tot nog toe is er genoeg tusschenruimte gebleven, om hier al het liefelijke van eene landelijke omgeving over te laten. De omstreken van Londen zijn onuitsprekelijk aanvallig. De eigenaardige schoonheid van het engelsche landschap leent er zich geheel toe, om rondom de hoofdstad haar toppunt te bereiken. Wat toch is die schoonheid? Niet in de eerste plaats iets wilds en grootsch, zooals in de minder sterk bewoonde gedeelten van Europa's vasteland; oorspronkelijke wouden vindt men bijna niet in Engeland, en de bergachtigste gedeelten zijn meestal de beruchte mijndistrikten, door de fabrieksnijverheid van alle natuurschoon beroofd. Wat ons in Engeland aantrekt, is het gezellige, parkachtige, dat het aanzien van zijn beste landstreken kenmerkt, en waardoor geheele graafschappen, met inbegrip van hunnen landbouw, hun dorpen en hunne heerlijke buitenverblijven, als naar ??n samenhangend plan schijnen te zijn aangelegd. Als men goed kijkt, spelen drie dingen daarbij eene hoofdrol. Vooreerst de natuurlijke zachte glooiing der terreinen; bijna overal beweegt men zich tusschen heuvelen en dalen, niet hoog en diep genoeg om eenigerlei storing in het verkeer te weeg te brengen, of den gezichteinder te benauwen, en toch sterksprekend genoeg om den eentonigen indruk eener vlakte te voorkomen. Ten tweede het prachtige gras, dat den bodem tot een groen tapijt maakt; klimaat en kunst werken in dit opzicht samen: zoowel de weiden als de gazons der parken hebben hier den hoogsten graad van volkomenheid bereikt. En ten derde: de houtcultuur. Mogen in Engeland groote bosschen ontbreken, nergens wordt zoo goed als daar werk gemaakt van het kweeken van boomen, met name van alleenstaande boomen. Wij, wij hebben onze lanen, onze grootere en kleinere boomen, onze zoo- en- zooveel kubiekmeters akkermaalshout: maar prachtexemplaren van iepen, eiken, eschdoorns en kastanjes, zooals men die in Engeland pleegt aan te treffen, vindt men hier slechts hoogst zelden. Men is er bij ons, zoowel als in Duitschland en Frankrijk, al te weinig op bedacht een boom z?? te planten, dat hij, onbelemmerd, naar alle kanten uit kan groeien en zijn grootsten omvang bereiken: ??n blik op eenige engelsche landschap-gravures kan ons toonen hoezeer wij daarin bij de Engelschen ten achteren zijn. Dit een en ander kenschetst het karakteristieke van hun landschappen. En indien men dan ten overvloede een rivier als de Theems in het oog krijgt, niet breed, maar allersierlijkst kronkelend.... Waarlijk de "country" rondom Londen is verrukkelijk; en aan ieder die de groote stad bezoekt, kunnen wij een toertje naar Windsor, als proefje daarvan, aanbevelen. Natuurlijk is dit het aangenaamst in "het schoone jaargetijde"; maar door den overvloed van wintergroen, waarop steeds het oog kan rusten, voelt men zich daar ook vroeg in 't voorjaar, laat in 't najaar, ja zelfs in het hartje van den winter recht behaaglijk. 't Is inderdaad merkwaardig, hoeveel prachtige ceders en naaldboomen er prijken op de grasvelden der parken; hoeveel hulst, ligusters en eene eindelooze verscheidenheid van groenblijvende boomen en heesters, , men in de tuinen vindt; en welk een schat van fijnuitgepunte klimop daar hangt, kruipt, zweeft, klimt en guirlanden vormt langs allerhande muren, boomen, hekken, huizen en heggen, "Ivy lodges" en "--cottages". Natuurlijk hangt deze liefhebberij samen met de gewoonte van de engelsche aristocratie, om bij voorkeur den winter op het land door te brengen, en is zij vandaar gaande weg naar de lagere standen afgezakt.

Het stadje Windsor zelf, waarop onze blik telkens onwillekeurig terug zakt, levert niet veel bijzonders op, dan in zoover het ons een duidelijk voorbeeld geeft, hoe in de middeleeuwen de meeste, later groot geworden, steden zich gevormd hebben, nl. in een halven cirkel aan den voet van een kasteel. Het mag nauwelijks den naam van stad dragen. Een kleine marktplaats, een winkel- en hotelstraat, welks ronding die van den muur van het slot volgt, laten een niet onaangenamen indruk na. Wie een kerk wil bezoeken, late zich de slotkapel binnenleiden; en lette daar vooral op het schoone witmarmeren praalgraf van Prinses Charlotte .--Maar vlak tegenover Windsor, door een fraaie Theemsbrug daarmede verbonden, ligt het niet veel grootere stadje Eton; en evenals te Windsor het kasteel, maakt te Eton het wereldberoemde college het middelpunt van het verkeer uit. Hebben niet, sinds verscheidene geslachten, alle Britten van rang en geboorte, hebben niet, alle mogelijke helden van engelsche romans, voor zoover die in de hoogere kringen spelen, mitsgaders de schrijvers zelven dier romans te Eton school gelegen? Te midden dezer eigenaardig engelsche omgeving wekte die onverwachte aanblik duizend gedachten bij mij op. Ik rustte niet, eer ik de poort van het gesticht was ingetreden, en in de zalen rond mocht dwalen. Het is een in ons oog eenigszins kloosterachtig gebouw, zooals trouwens alle engelsche colleges; maar ruim, indrukwekkend en niet zonder strenge weelde. Ik kon niet laten, om tusschen de half uitgesleten letters en krassen, in de eikenhouten paneelen en trapleuningen, naar beroemde namen te zoeken. Het was zaterdag middag; de kweekelingen, Eton-boys, zooals zij in de wandeling genoemd worden, liepen aan groepjes door den omtrek te praten en te spelen, kenbaar aan hun zwart kostuum met hooge hoeden en groote witte boorden en dassen... Zouden er weer aanstaande groote mannen onder schuilen?

IN DEN BLOEIENDEN BOOMGAARD.

Reeds vroeg in 't jaar, tegelijk met boschanemonen en muurbloemen en welriekende viooltjes, bloeide de Pyrus Japonica. 't Was het sieraad van de buurt, die welige drie voet hooge leiboom in zijn schitterend rood Maart-kleedje. Beschut tegen den noordenwind, en volop de voorjaarszon genietende, wijdde hij het schoone jaargetijde in, alsof er van geen kladsneeuw en geen nachtvorst meer sprake kon wezen. En menigeen vergastte dagelijks de oogen op zijn gloed, te treffender in dat seizoen der zachte tinten.--Dat het een peer- of een appelboom is, valt spoedig in het oog, al ziet men er hier in 't land zelden vruchten aan groeien. Is de bloesem niet juist appelbloesem in het donkerrood? Zijn het niet dezelfde vijf ronde kroonblaadjes, dezelfde talrijke gele meeldraden, dezelfde duidelijk voel- en zichtbare vruchtbeginseltjes onder de bloem? Doet ook niet het loof aan pereblaadjes denken? Heeft niet het bloempje, ondanks de sierlijkheid van het met groen en bloemen bekleede geheel, in zijn bouw datzelfde stokkerige, hoekige karakter, dat, zal men de verlakte werkdoozen en theeblaadjes gelooven, een hoofdkenmerk van de japansche Flora uitmaakt? Die bloemen, zonder steeltjes, stijf opeendrongen op de knoopen der takken,--een plaag voor ieder, die er een bouquet van wenscht te maken,--hebt gij ze niet vaak teruggevonden op japansch porselein? Op een prijscourant van peren vond ik den naam "Ya-lo-ala": zou dat misschien de vrucht zijn, die dit soort van appelboomen in hun vaderland draagt?

Thans is de beurt aan onze inlandsche vruchtboomen. De perenboomen zijn reeds "als met een wit laken overdekt"; en hun eigenaars worden geslingerd tusschen welbehagen over dat rijke gezicht, en angst voor ieder oostenwindje dat vorst of "zwarte vlieg" zou kunnen aanbrengen. En nog een dag of tien, en 't zachte rood der appelbloesems zal, voorlooper van 't later rood der rozen, aan duizend tuinen een feestelijk, echt lenteachtig aanzien geven.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top