bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Philosophical Works v. 2 (of 4) Including All the Essays and Exhibiting the More Important Alterations and Corrections in the Successive Editions Published by the Author by Hume David

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 1215 lines and 159000 words, and 25 pages

Editor: J. van Leeuwen

IT AADE FRIESCHE TERP

Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen:

met Bijvoegsels en Aanteekeningen.

van J. van Leeuwen, Griffier van de Regtbank te Leeuwarden.

te Leeuwarden, bij J. Proost.

VOORBERIGT.

In den jare 1677 werd te Leeuwarden uitgegeven de eerste druk dezer Kronijk ander den titel:

IT AADE FRIESCHE TERP, Vertoonende DE FRYE FRIESEN,

in haar Oorsprong, Opkomst en Voortgang: Als Landsbestiering, Waapenhandel, Krychsdaaden, Weetenschap, Vreemde voorvallen, Yver voor de Vryheit, Afgooderye, Godsdienst en Landstreek.

In 't gemeen bij een gehoopt,

Voor de Liefhebbers der Vryheit.

Op dezen druk, beginnende met het jaar 313 voor Christus geboorte en eindigende 1677, volgde een tweede, uitgegeven te Haarlem 1743, getiteld: It aade Friesche Terp, of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen, met een Bijvoegsel gaande tot de geboorte van Willem Karel Hendrik Friso. Daarna zijn er nog twee Uitgaven in het licht verschenen de eerste te 's Gravenhage 1746 en de laatste te Leeuwarden bij Chalmot 1771, welke beiden als een tweede druk worden vermeld en, uitgezonderd het titelblad, ook letterlijk van inhoud zijn als die van 1743. Deze tweede druk is behalve het Bijvoegsel aanmerkelijk vermeerderd en aangevuld met een aantal gebeurtenissen, tot Friesland en Groningen betrekking hebbende, welke in de eerste druk niet zijn vermeld, terwijl taal, stijl en spelling naar het gebruik van dien tijd zijn veranderd. Het Motto, op de keerzijde des titels of op den titel zelven geplaatst, was het gezegde van Aeneas Silvius of Paus Pius II: Een Fries weigert niet voor de Vrijheid zelfs in de dood te gaan.

Ofschoon ook deze Kronijk met de gewone sprookjes, fabelen en wonderen uit den ouden tijd is voorzien, bevat zij echter een beknopt verhaal van de meest belangrijke voorvallen uit de verschillende Friesche Geschiedschrijvers getrokken. Wie echter de Schrijvers of Opstellers zijn geweest is mij niet gebleken.

Bij het doorlezen der kronijken, geschiedboeken, en andere schriften heb ik voor de Bijvoegsels en Aantekeningen, daaruit overgenomen of kortelijk aangestipt, wat mij voor mijn oogmerk belangrijk toescheen en dienen kon de Geschiedenis toe te lichten. Als een hoofddoel van dezen arbeid heb ik getracht den minder geoefenden tot eigen onderzoek en nasporing den weg aan te wijzen, weshalve ik al de Schrijvers en Geschriften naauwkeurig heb aangeteekend, in welken de uitvoeriger behandeling der zaken te vinden is, en de geschiedenis beter wordt voorgesteld. Ben ik in deze mijne poging, om anderen van nut te zijn, ten deele geslaagd, meer voldoening begeer ik niet.

Over de waarde en geloofwaardigheid der oude kronijken en geschiedverhalen heb ik met een enkel woord mijne meening gezegd, en mijne stelling blijven verdedigen, dat aan dezelven daarom zoo weinig gezag wordt toegekend, omdat zij nimmer oordeelkundig zijn onderzocht en met de nog vele voorhanden zijnde bronnen vergeleken; dat geen Schrijver van lateren tijd, de Geschiedenis der Friezen ter harte heeft genomen, waardoor zij dus bij velen onbekend gebleven, bij anderen opzettelijk is achterwege gelaten; en dat men te ver is gegaan om door het Werk van Ubbo Emmius, die als de Feniks aller Geschiedschrijvers, gelijk Dousa hem noemt, gehuldigd werd, Frieslands Historie voor voldongen te houden, daar hij geen kritiesch onderzoek in het werk heeft kunnen stellen, als verstoken van de noodige hulpmiddelen en bronnen. Niet dat ik de waarde van dezen te regt hooggeschatten Schrijver wil verkleinen of iets nieuws voortbrengen, daartoe is mijne kennis te gering: evenmin wil ik als een voorstander van de leer der oude kronijken met hunne fabels en wonderen beschouwd worden; maar het is alleen om aan te toonen hoe verkeerd men handelt onvoorwaardelijk het gezag van anderen te volgen, en zonder eigen overweging en grondig onderzoek onze oude Schrijvers te verwerpen. En dit is niet mijn oordeel alleen, hetwelk op de ondervinding steunt; maar vele geleerde en schrandere mannen, zoo als: v. Schwartzenberg, Ypeij, Visser, Amersfoordt, Westendorp, v. Halmael en anderen, die de Friesche Historie bestudeerden, hebben in hunne geschriften ditzelfde beweerd, tevens de noodzakelijkheid betoogende, welke er sinds lang heeft bestaan, om de zeer belangrijke Geschiedenis van dit Gewest van de vroegste tijden af beter te leeren kennen, te onderzoeken en waarderen, zoodat eene zorgvuldige en oordeelkundige beschrijving, naar den geest en de smaak des tegenwoordigen tijd ingerigt, allezins wenschelijk ware. Daartoe heb ik reeds in den jare 1827 alle mijne pogingen in het werk gesteld, en een plan, hetwelk veel belangstelling, aanmoediging en ondersteuning, ook bij den Heere Staatsraad, Gouverneur en Gedeputeerde Staten van dit Gewest, heeft gevonden, tot stand trachten te brengen, dan door omstandigheden, geheel van mij onafhankelijk, is hetzelve onvolvoerd gebleven . Een gelijk lot heeft een tweede Ontwerp van den Heer van Halmael en mij, tot de Uitgave van een Geslacht- en Wapenboek van den Adel in Friesland, een werk hoogst gewigtig voor de Geschiedenis, moeten ondergaan. Ik heb alzoo mijnen wil getoond, en daar ik tot geene Uitgaven op eene andere dan de door mij voorgestelde wijze besluiten kan, laat ik het nu aan ieder wie het luste over, om ter liefde voor de Geschiedenis, ter wille onzer Landgenooten en ten nutte voor de Nakomelingschap hunne middelen aan te wenden, hopende dat zij met een beter gevolg in de erkende behoefte en den algemeenen wensch van hen, die de wetenschappen op prijs stellen, mogen voorzien.

Voor het Titelplaatje koos ik de aloude adellijke State van den Potestaat Wiarda te Goutum, thans het eigendom van en bewoond door de Familie v. Cammingha, welke met Martena-State te Cornjum, bijna de eenigen zijn, die, in den voorvaderlijken tijd gesticht, nog de algemeene slooping zijn ontkomen; want ook Tjaerda-Stins te Rinsumageest zal spoedig, naar het voorbeeld van Liauckama te Sexbierum, Hania te Holwerd, Holdinga te Anjum, Nieuw-Botnia te Franeker en zoo vele anderen binnen weinige jaren vernietigd, in eene puinhoop verkeeren.

Den 11 Junij 1834.

J. van Leeuwen.

FRIESCHE KRONYK.

Friesland, een van de zeven Vereenigde Nederlandsche Provintien zynde, legt aan de noordooster zyde van de Zuiderzee en Fliestroom, die het van Westfriesland afscheid: aan 't noordwesten word het bedekt van de Wadden, tusschen de Vooreilanden van de Noordzee, als Ter Schelling, Ameland en Schiermunniks Oog. Het riviertje de Lawers verdeelt het van de Groninger Ommelanden: van daar naar de zuidzyde is de Drenthe en het Stigt van Overyzel, loopende bij de Kuinder aan de Zuiderzee. Maar met de verdeelinge dezer landstreek willen wy den leezer niet ophouden.

Van ouds was de wydte van zijne landpaalen vry verder uitgestrekt, als loopende van den Ouden Rhyn, die door Leyden aan Utrecht langs vloeyende, by Katwyk in zee uitliep: begrypende den geheelen zeekant en de Zuiderzee, diestyds noch droog zynde, tot aan den Eiderstroom, die het van Jutland afsnyd. Aan de landzyde van Westfalen, Overyzel, Gelderland, tot het Ryk van Nieumegen en Utrecht, binnen zyne grenzen.

Welke alle door verscheidene vyanden en andere voorvallen, als by lappen afgescheurd zynde, het boven geschreven lapje land, zyne vryheid, te gelyk met den naam van Friesland, zonder bystelling van Oost of West, wel yverigst verdedigt hebben.

Dat is van 't Land, welks Inwoonderen de stoffe van ons schryven zal zyn, naar het gemeenzaamste gevoelen byeen gesteld, als hier na volgt.

De Heeren, onder welks Gebied de Friesen van tyd tot tyd geweest zyn.

Het 313de jaar voor dat onze Zaligmaker geboren wierd, was de tyd dat Frieso, de eerste Prins van Friesland, en Voorganger der Stichters, door welke dit ons Vaderland eerst bevolkt wierd, hier te lande kwam: dat zich dusdaniger wyze heeft toegedragen.

Als die roemruchtige en groote Alexander, die in het bloeyenste van zyn jeugd het meerendeel van Asia overweldigde, kreeg hy toeloop van veele volkeren, die hy of overwonnen hadde, of in die gewesten huis hielden; om zyne gelukkige wapenen tot zo veele spoedige overwinningen te helpen bevorderen. Onder deze vrywillige krygers waren zommige van de voornaamsten uit Persien, en hunne onderhoorige Saxen de minsten niet. Dewelke, na dat Alexander overleden was, en die voorige verheerde volkeren, door zijner Nazaaten oneenigheid, de handen ruim kregen, vreesden dat het hun t'eeniger tyd mogte gewrooken worden: zy maaken derhalve een besluit, om met malkanderen, naar de wyze van dien tyd, een veiliger land tot hun wooninge op te zoeken. Hunne Geleiders waren Frieso en Saxo, om hunne gezelligheid gebroeders gezegt, en eigentlyk zo genaamt, of naar den volksnaam van hunne landslieden zo bekent: welker eerste Persiaanen, en de andere hun gebuuren, uit de woestyn, die nu Belor heet, gemeenlyk Indiaanen genoemt zyn; om datze van ouds, allen die naar 't Oosten woonden, den naam van Indiaanen gaven. Des zij tot hunnen sleep een vloot van 300 zeilen toetakelden, en staken 'er mede af van het land van Cilicien, in Notalia of kleen Asia, gelegen in de Zwarte Zee. Van waar zy, wonderlyk omkruissende, door verscheidene woeste ze?n heen slingerden, tot dat zy eindelyk, na veele ondervindingen en verlies van de meeste schepen, met slechts 54 stuks in de Oostzee zyn vervallen; en waar van 12 op het eiland Rugen, en 18 in Pruissen zijn aangeland: de overige 24 den Fliestroom inzeilende, hebben dit gewest, dat nu van hunnen naam Friesland genaamt word, aangedaan, landende ten west Staveren op de Kreil, daar nu de volle zee voor Enkhuizen is: alwaar zy, geen menschen vindende, en na zo een kommerlyk omzwerven, het eerste stand greepen, en die plaatze den naam gaven van Staden. Daar Frieso ook een Vryhuis voor de vlugtelingen bouwde, zelve een weinig oostelyker optrok, en een stad bouwde, die naderhand Staveren genaamt wierd. Doch als in het volgende jaar de zomer hoogde, kwamen de Swaaven, die hier 's zomers huis hielden en 's winters landwaards in weeken, om de overwateringen van de zwaare stormen: want het land was doe noch met geen dyken omheinigt. Deze, om datze ruuwe en onervaarene krygslieden waren, zyn ligtelyk van de Friesen op de vlugt gedreven, die hun zetel hier nu door goede beschansingen gevestigt hadden.

Frieso had by zyn wyf Hil zeven zoonen, die hy elk over een gedeelte des lands, dat in zeven Zeelanden was verdeelt, tot Voogden heeft gestelt. En daar toe eene dochter, welke hy Weemoed noemde, om dat haare moeder van haar in den arbeid was gestorven. Daartoe stelden hy zyn zoon AEsge over de Burgerlyke Rechten, en Scholte over de Halszaaken. Haaije maakte hy Priester der Dru?den, over de bosschen der Afgoden. Gaele wierd Dykgraaf, om daar opzigt te houden. Hette verzond hy, om Voogd te zyn over de Katten, een volk in Duitschland, dat naar zynen naam nu noch Hessen genaamt word.

In den jaare 308 trouwde Fyt of Jutte, een van Friso's zoonen, de dochter van Bokke Koning van Jutland; zo als het naderhand, naar zynen naam genoemt is: en kreeg tot een huwelyksgoed, het land dat men nu noch heden Sleeswijk noemt.

In den jaare 300, wanneer 'er verschil onder de Veehoeders ontstond, zyn de Saxen, by gemeenen raade, van hun gescheiden: en, op de Elve aangekomen zynde, hebben zich aan geen zyde, dat nu Noordballingen is, nedergeslagen. Houdende dat gewest noch den naam van Saxen en Sassen.

Frieso heeft daar na het land, om dat het zeer laag en moerig was, met dyken van aarde, en zylen of sluizen, om het water te doen afloopen, tot hun gebruik bequaam gemaakt: en om de overwateringen van hooge vloeden alomme verhevene wieren doen opwerpen, en daar huizen laten opbouwen, het land met beschansingen versterkt, en met dorpen en buurten rondom lustig bevolkt. En, om de welstand en eenigheid des volks te bewaaren, liet hij goede wetten en heilzaame beveelen aankundigen.

En uit dat broekachtig en waterig land, schynt het, dat zy het oude Friesche Wapen hebben genomen, hetwelk bestond uit 7 Plompen, beteekenende de 7 Waterlanden, op 3 Zilveren balken, in een Blaauw veld . Gelijk die Plompen noch hedendaags in 't Wapen van Groningen te zien zyn. Hoewel de onweetende teekenaars daar nu 3 Herten van maken. Bezie hunne munten, tot op de duiten toe.

In den jaare 245 is Frieso, na dat hy dit land 68 jaaren wijsselijk in vrede geregeert hadde, eindelyk gestorven, en na zyn vaderlyke Persiaansche wyze te Staveren staatelyk begraven.

Aanstonds is Adel, zijn oudste zoon, in 's Vaders plaatze gevolgt: die zyne nagelaatene wetten bevestigt, vermeerdert, en in schrift gestelt heeft. Hy bragt in gebruik, om de bequaamheid der gemoederen te onderzoeken, dat 'er alomme gasteryen en drinkgelagen wierden gehouden, daar men malkanderen in 't omdrinken, met het geeven van de regterhand, zoude kussen of zoenen op zyn Persiaans: dat men nu noemt op zyn plat Fries. In de gasteryen deed hy de geregten by malkander in een grooten Schotel leggen, en belaste dat men uit een grooten Hoorn zoude omdrinken. Waar van wy noch zeggen, de Friesche Pateele, en de Friesche Hoorn, en by zommige Gilden noch in gebruik. Hy trouwde Swebyne, de dochter van den Koning der Swaaven, zyne gebuuren. Om zyn rechtvaardigheid, is hy by zyne onderdaanen en gebuuren zo vermaard geworden, dat alle, die wel regeerden, daar van Adelingen, en van Adel gezegt wierden. Welke benaamingen tot op den huidigen dag zyn overgebleven.

Ubbe, Juttes zoon, om Jutland tegen den aanval der Deenen te bevryden, zette zyn zoon Fyt ter dezer dagen tot Voogd over Eiderland, en Hendrik, zyn jongste zoon, over Jutland; die ondertrouwd wierd met Signe, Dochter des Konings der Finnen.

En in den jaare 234, Granus, vyfde Koning der Deenen, dit bemerkende, heeft zich vermomd, en Hendrik op den dag der bruiloft, nevens veele van zyne vrienden onvoorziens vermoord: en de Bruid, uit Finland wegvoerende, zelfs getrouwt: edoch dat hy twee jaaren daar na met de dood moest bekoopen.

In den jaare 220 heeft Adel, Schotte, zyn broeder Scholtes zoon, naar 't land, dat naderhand Schotland is genaamt geworden, heen gezonden, op dat hy 't met volk zoude beplanten.

In den jaare 201, Jutte, over de dood zyns broeders vergramd zynde, heeft de Deenen veele jaaren met zeerooveryen geplaagt: tot dat hy van Froote, achtste Koning der Deenen, in een zeeslag overwonnen wierd. Die daar op de geheele Friesche kust heeft uitgeplondert; zynde zulks van de Deenen voorheen nooit ondernomen: en voort het Flie inzeilende, heeft zelfs het voorste van Duitschland aangetast: en van daar is hy met zynen roof of buit naar Engeland overgestoken.

In den jaare 151, is Adel, na dat hy in langduurige vrede loffelyk het Vaderland bestierd hadde, gestorven.

Doe wierd Ubbe tot derde Prins in 's Vaders plaats van de Staaten des Lands aangenomen.

In den jaare 131, als Ubbe, op 't aanraaden van zyne moeder Swobyne, zyn grootvader, Koning der Swaaven, om de vrindschap te versterken, eens bezogt hadde, heeft hy Keulen aan den Rhyn gesticht, ter plaatze daar nu Duts legt. Daarom zyn de Keulenaars by de Romeinen eertyds Ubii geheeten, van deze Ubbe.

In den jaare 127 heeft Baate, zoon van den Koning der Katten, van Friesche afkomst, met zyn gezelschap zich eerstmaal in de Betuw nedergeslagen: daar hy Baatenburg en andere plaatzen stichte. Zynde de oorsprong van die bekende Bataviers, dewelke nu Hollanders genaamt worden.

In den jaare 120 heeft Frieso de jonge getrouwd de dochter van Ubbe, welkers naame Frouw was. Deze Frieso was de zoon van Gryns, zoon van Gaele, zoon van Haaje, zoon van Frieso de eerste. Hy trok met een hoop over den Fliestroom, en bewoonde het land, dat van hem noch Westfriesland is genaamt, en in dien tyd gebynaamt, kleene Friesen . Daar bouwde hy, omtrent duizent schreeden van Alkmaar, aan een inham van een arm der Rhyn, die Krabbendam van Kennemerland afscheid, de stad Vroonen, die zo ryk en vermaard door den koophandel wierd. Waar van hedendaags niets meer te zien is .

In den jaare 71 overleed Ubbe; en Azinga Askon, zyn zoon, quam in zyn plaats: dezelve was een onrustig en eerzuchtig mensch: hy voerde verscheidene doch ongelukkige oorlogen met den Koning van Tongeren en de Baatenburgers.

In den jaare 59 zyn eenige kooplieden uit Indi?n, onder den noorder aspunt om, door storm en onweder aan de Duitsche kust vervallen, en, zo men meent, in Friesland aangeland.

Azinga heeft Staveren met muuren omtrokken, en eerst dien naam gegeeven, naar een ruuwen onbeschaafden Staf, hunnen Afgod; daar zy God, na de wyze der ongeloovige volkeren, by in erkentenisse hielden; om dat God de menschen als een staf en leunstok is in alle gevaaren. Want het was by de Duitsche volkeren gemeen, om God door een stok, blok, of steen, op hunne wyze te dienen, door dien zy zulken hoogen achtinge wel van God hadden, dat zy hem met geen duidelyke gelykenisze, het zy van een mensch, of diergelyke konden afbeelden.

In den jaare 10, ter gelegentheid, dat de Romeinen onder hunnen Overste Drusus de Baatenburgers, Geldersche, en nabuurige volkeren overwonnen hadde, heeft hy de Westfriesen ook aangetast, van welke hy jaarlyks slegts een getal ossenhuiden bedong: en, zullende de volkeren over den Eems mede aandoen, hebben de Friesen der Romeinen schepen, die door de ebbe op hunne wadden waren vast geraakt, uit het gevaar van vergaan verlost.

Als Azinga nu in 't 71ste jaar zyner regeeringe was, is de hoope Izra?ls, en de wensch aller Heidenen vervult geworden, als onze Zaligmaker Jezus Christus te Bethlehem, in het Joodsche Land, gebooren wierd, tot troost van die geene, die dien dag der zaligheid voor langen tyd hadden begeeren te zien: terwyl onze Voorvaderen noch in een dikke duisternis van onwetenheid gezeten waren.

In den jaare 2, na de geboorte van Christus, Azinga ziende, dat de Westfriesen, door hulpe der Baatenburgers, onder de Romeinen gebragt, en van de Roomsche Overste Drusus met 50 Schansen langs den Rhyn wel bewaart waren, heeft hij de Baatenburgers geweldig bevogten, en veele ter neder gemaakt. Maar Azinga, door een pyl zwaar gewond zynde, vlugten de Friesen, hem brengende op zyn slot, omtrent een halve myl van Staveren, op de Kreil. De Friesen maakende ondertusschen, buiten zyn bevel, eenen tweeden aanslag, versloegen nochmaals 500 mannen; waar tegen zy 300 Mannen verlooren, en zyn alzo met overwinning en goeden buit weder gekeert.

In den jaare 4 is Diokarus Seegen, neef van Azinga, Ridder geslagen van Brabo, eerste Hertog van Braband, en met groote eere weder in Friesland gekomen.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top