bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Wies Ongeluk by Jehu Felicie Spoor Nelly Cornelia Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 2552 lines and 55661 words, and 52 pages

Mevrouw Schotter werd in triomf door de kinderen naar de huiskamer gebracht.

Ze waren zoo weinig gewoon, dat hun moeder niet thuis was, dat ze een onveilig gevoel gehad hadden, toen ze een nacht zonder haar hadden moeten doorbrengen en nu ze weer in hun midden stond, waren ze allen even blij.

De kleintjes klemden zich aan haar vast en wilden beiden tegelijk gekust worden, terwijl Henk met zijn lange beenen als een dolleman om haar heen sprong en Wies zelfs een oogenblik vergat er aan te denken, wat Moeder wel zeggen zou van haar verrassing en.... van het gebroken glas.

Marietje bleef het kalmst, maar haar ernstig gezichtje stond heel tevreden, toen ze te midden van al die drukte Moeders hoed en mantel aannam en netjes op een stoel legde.

"Of wil ik het goed liever naar boven brengen," vroeg ze, "gaat u zich nog wat opknappen, of wilt u dadelijk aan tafel?"

"Laten we maar eerst gaan eten, mijn handen kan ik wel aan het fonteintje wasschen," zei haar moeder, voor den spiegel haar gescheiden haar gladstrijkend.

Daar viel in den spiegel haar oog op de weerkaatsing van het versierde portret.

Verrast bleef ze een oogenblik staan kijken.

"Wie heeft dat zoo mooi gedaan?" vroeg ze.

"Wies," riep Henk.

"Wies? Jij? Dat is een lief idee van je geweest," en zich omkeerende wilde ze haar dochtertje tot dank een kus geven, toen haar oog onwillekeurig op het versierde portret viel.

Wat was dat?

Zag ze dat goed?

Liep daar midden over het glas een barst?

Ze liep er naar toe, om het wat nader te bekijken, misschien was het een speling van het licht, die haar deed denken, dat het portret beschadigd was.

Louise's hart klopte haar in de keel, wat zou Moeder zeggen? Zou ze er verdrietig over zijn, of boos? Moeder, die zelf zoo handig was en nooit iets brak, kon niet velen, dat een ander iets vernielde.

Mevrouw Schotter keerde zich langzaam om, met een verdrietige uitdrukking om haar mond.

"De bloemen zijn mooi, Louise, ik dank je wel voor de verrassing," zei ze, maar veel minder hartelijk dan zooeven.

Wies slikte haar tranen in en antwoordde niet, ze durfde niet spreken, ze zou dan zeker beginnen te schreien.

"Willen we nu maar gaan eten," vroeg haar moeder en gaf zelf het voorbeeld door haar plaats aan het hoofd der tafel in te nemen.

Wies en Marietje zetten zich ieder aan een kant naast haar neer, de kleintjes, die nog niet aan tafel aten en hun maal op hadden, zetten hun spelletje op den grond voort, tot ze naar bed gebracht zouden worden en Henk stond aarzelend bij zijn gewone zitplaats, naast Wies.

"Zal ik soms daar gaan zitten?" vroeg hij weifelend aan zijn moeder, op den stoel tegenover haar wijzend.

Deze knikte toestemmend.

"Ja, dat is gezelliger, zoo'n leege stoel maakt zoo'n treurigen indruk," zei ze zacht.

Wies schokte op, alsof haar iets onaangenaams trof.

Ze opende hare lippen, om wat te zeggen, maar er kwam geen geluid.

"Is er iets, wou je wat zeggen?" vroeg haar moeder, maar daar Betje juist binnenkwam met het vleesch, behoefde Wies niet te antwoorden.

Gelukkig maar, als Moeder er niets aan vond, een ander op Vaders plaats te zien zitten, dan zou ze toch niet begrijpen, dat Wies die plaats daar te heilig voor was. Ze zou haar maar weer overdreven genoemd hebben. Ze wilde vanavond geen enkel onaangenaam woord met Moeder hebben, het was lief van haar, niets van dat gebroken glas te zeggen, wel was Wies er niet heelemaal zeker van, dat ze bij een andere gelegenheid er nog niet het een en ander van hooren zou, maar het was toch aardig van haar, er nu over te zwijgen. Morgen zou ze er zelf over beginnen en zeggen, dat het haar speet en dat ze allemaal samen er een nieuw glas op zouden laten maken.

Het middagmaal verliep onder druk gepraat. Moeder had veel te vertellen van Vader, hoe hij hen allen nog hartelijk liet groeten en hoe mooi het weer was geweest dien morgen, toen het schip wegvoer.

Wat een prachtig gezicht was dat geweest, dat vertrekkende oorlogsschip, de heele bemanning had gejuicht en gegroet, totdat het langzaam uit het gezicht verdwenen was.

De kinderen zaten stil te luisteren, zelfs de kleintjes waren bij hun moeder komen staan en probeerden te begrijpen, wat ze vertelde.

Henk werd opgewonden bij de voorstelling van dat vertrekkende schip en Marietje was ook onder den indruk van het verhaal.

Wies zat doodstil met neergeslagen oogen, schijnbaar was ze er minder bij, dan de anderen. Ze hoorde niet eens dat haar moeder het woord tot haar richtte.

Henk stootte haar aan.

"Luister je niet, naar wat ik vertel?" vroeg haar moeder.

Wies keek haar aan en barstte toen los:

"Maar Moeder, hoe kond u dat verdragen, dat aanzien, dat schip, dat langzaam verdween, steeds kleiner en kleiner werd, tot er eindelijk niets meer van te zien was en dan te weten, dat op dat schip Vader meegevoerd werd. O, Moes, Moes!" en haar gezicht in haar servet verbergend, snikte ze het uit.

Haar moeders oogen waren ook vochtig geworden, toen ze zacht haar hand op Louise's schouder legde.

"Bedaar, kind, en tracht je wat in te houden. Je hebt gelijk, het was iets vreeselijks, dat weggaan, maar het moest, er was niets aan te doen en dus moest ik me wel schikken. Je begrijpt wel, dat ik me tusschen al die menschen niet kon aanstellen en mijn vrienden waren goed en hartelijk voor me. Bij hen ben ik toen nog wat gebleven, zooals je weet en natuurlijk kon ik hen niet vervelen met mijn verdriet, dat gaat nu eenmaal niet."

Wies keek met hare vochtige oogen haar moeder aan.

Ze had de tranen niet gezien, die een oogenblik haar moeders blik verduisterd hadden en vond haar nu onverschillig, met haar kalm gezicht en rustige manieren.

Je niet aanstellen, je schikken, het was goed en wel, maar je moest maar kunnen. Ze was er zeker van, dat zij het bij dat vertrek had uitgesnikt, ze zou niet tot bedaren te brengen geweest zijn, totaal overstuur, maar ze was nu eenmaal niet zoo kalm van natuur, zoo beredeneerd.

Daar kwam Moes maar altijd op neer, je kalm houden, je beheerschen, nooit mocht je eens je gevoel toonen, dan stelde je je aan, jawel, dat was maar, naar je het nemen wilde. De een voelde nu eenmaal dieper, dan de ander.

Waar hadden ze het nu over?

Daar spraken ze al over onverschillige dingen, Vader had al afgedaan, natuurlijk, Vader was weg, uit de oogen uit het hart, maar niet bij haar, neen, niet bij haar!

Hare tranen vloeiden weer rijkelijk. De kleintjes waren nu naar bed gebracht en het gesprek tusschen Moeder en de anderen drong bij brokstukken tot haar door. Waarom lachte Henk nu en Moeder ook?

Nu al lachen!

Het was niet om uit te houden.

"Hoe is het mogelijk, om nu al te kunnen lachen," zei ze scherp.

Haar moeder keek haar verbaasd aan.

"Wat een toon. Wat ben je weer in een lief humeur."

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top