Read Ebook: Jongens van Oudt-Holland by Kieviet Cornelis Johannes Braakensiek Joh Johan Coenraad Illustrator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 454 lines and 19230 words, and 10 pages
"En dat was een kranig zeeman," zei meester Pomp. "Asjeblief, Sinjeur, u is klaar."
Meester Pomp haastte zich naar den anderen stoel, waarvan de bezitter recht blijde was, dat hij van het aaien van Heyn verlost werd.
"Ik werd er wee van om mijne maag," zeide hij lachend. "Maar zeg eens, meester Pomp, weet je zeker, dat er niemand van de opvarende gered is?"
"Er is niemand gered. Van morgen zeide Sinjeur Calff me, toen ik bij hem aan huis was om hem te scheren, dat het meer en meer bevestigd wordt, dat het Bonte Calff met man en muis naar den grond is gegaan. 't Schip schijnt gekraakt te zijn tusschen een paar ijsbergen...."
"Dat moeten dan toch reusachtige gevaarten wezen," viel een spreker in. "'t Was zoo'n sterk schip, nog zoo goed als nieuw."
"Wel man, ik heb ijsbergen gezien zoo hoog als de Oostzijdertoren," zei meester Pomp. "Je weet, dat ik ook gevaren heb? Tusschen twee zulke ijsklompen wordt het sterkste schip gekraakt als een notedop. Er blijft geen stuk van heel."
Op dit oogenblik kwam een nieuwe bezoeker binnen.
"Goeden middag samen!" klonk zijn groet, terwijl hij bij de anderen op de bank plaats nam. "Ik heb nieuws, menschen, groot nieuws!" liet hij er dadelijk op volgen. Iedereen keek hem nieuwsgierig aan.
"Nieuws?" vroeg men, en Pomp liet zelfs zijn mes en zijn klant een oogenblik met rust om te luisteren. Heyn had blijkbaar zijn nieuwsgierigheid van niemand vreemds.
De nieuwe bezoeker haalde met een gewichtig gebaar een brief uit zijn binnenzak, en zeide:
"Ik heb een brief van mijn zoon ontvangen, je weet wel, van mijn zoon uit Rusland. Hij schrijft mij niets meer of minder, dan dat de Czaar werkelijk op reis is naar Holland, en ongetwijfeld ook naar Saardam zal komen. Zie je, er wordt wel gemompeld, dat het de Czaar is, die bij Lijnstbaas Rogge als knecht werkzaam is, maar zekerheid had tot nog toe daaromtrent eigenlijk niemand."
"Neen, dat zeg ik ook," zei meester Pomp. "'t Zijn alleen vage vermoedens en geruchten, maar zekerheid hebben we niet. 't Is ook eigenlijk niet te gelooven, dat een Czaar van het machtige Rusland hier als knecht zal komen werken."
"Dat is waar,"--hernam de bezoeker, "maar thans ken ik een onfeilbaar middel om het te weten te komen."
Meester Pomp, die weder met scheren was voortgegaan, bracht zijn mes opnieuw in rust, en ook Heyn hield, zoodra hij dat zag, met aaien op.
"Een onfeilbaar middel?" vroeg Pomp, en ook de klanten op de bank zagen den spreker in de grootste nieuwsgierigheid aan.
"Ja," was het antwoord. "Heeft U dien zoogenaamden Pieterbaas al eens geschoren, meester?"
"Neen,--nog niet. Waarom?"
"Luister, dan zal ik u voorlezen, wat mijn zoon schrijft, en dan weet u meteen ook, waarom ik dit vraag."
De man ontvouwde den brief en begon. Eerst betrof het geschrift allerlei nieuws, dat den hoorders weinig belang inboezemde, maar eindelijk klonk het:
"Het groot gezantschap is naar Holland vertrokken, en de Czaar heeft zich mede daarbij gevoegd."
"Aha, dus dat is toch waar," viel Sinjeur Bloem den lezer in de rede. "Tot nog toe werd het dikwijls en door velen betwijfeld, of de Czaar wel op reis was gegaan, maar hier staat het nu zwart op wit."
"O ja, en nog iets veel belangwekkenders," hernam de man van den brief. "Luister slechts:
"Deze," , "zal alzoo ook wel in Holland en in Saardam komen. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijne bijzondere lengte, aan de schuddingen met het hoofd en den rechterarm, en ook aan eene kleine wrat op den rechter wang."
"Ziet ge," ging de man voort, "dat schrijft mijn zoon, en hij kan het weten. Wij hebben nu een gemakkelijk en zeker middel, om den Czaar te herkennen."
"Vader," zei Heyn, "ik wou, dat hij eens hier kwam, om zich te laten scheren."
"Zoo?--En ik wou, dat je voortging met inzeepen. Asjeblief, dat is afgeloopen. Die volgt, Sinjeur.--Groot is hij wel, dat heb ik zelf gezien, maar of hij trekkingen heeft met het hoofd en den rechter arm, is mij niet bekend."
"Ik zal er goed op letten, Vader, als hij eens hier komt," zei Heyn. "Zoo'n wrat op de rechterwang is een zeker teeken."
"Ja, dat is waar, maar ga nu met je werk voort, want 't is te druk om te praten. En je moet v??r den middag nog eene boodschap doen."
"Bij wien, Vader?"
"Naar het Kalf, jongen. Er moet een pot brandzalf gebracht worden bij de vrouw van Jan Lieuwes. Ik heb beloofd, dat ik het niet vergeten zou."
"Dan kan ik voor twaalf uur niet terug zijn, Vader," zei Heyn, die tot zijn verdriet bemerkte, dat hij den middagpot verloopen zou, en hij had n? reeds geduchten honger.
"Dan loop je heen maar zoo hard als je kunt en terug nog veel harder," zei Meester Pomp lachend.
De klanten werden nu zoo vlug mogelijk geholpen, en daar er tegen het middaguur geen nieuwe bijkwamen, liep de winkel langzamerhand leeg. Meester Pomp was zeer tevreden over den voordeeligen morgen, dien hij had gehad, en maakte met een genoeglijken glimlach zijne scheermessen schoon. Het stemde hem prettig, dat zijn winkel zoo druk beklant was, en dat de menschen zoo gaarne door hem bediend wilden wezen.
Toen de laatste klant vertrokken was, gaf hij zijn zoon den pot met zalf, en droeg hem op, dien met spoed aan het opgegeven adres te bezorgen, waar men er ongetwijfeld reeds met ongeduld op wachtte.
Had Heyn kunnen weten, wat er een oogenblik later gebeuren zou, misschien had zijn vader hem dan met geen stok de deur kunnen uitkrijgen, want Heyn was nog geen vijf minuten vertrokken, of de barbierswinkel ging open, en de Czaar, gevolgd door andere Russische heeren, trad binnen, om zich te laten scheren.
Wat meester Pomp zijn oogen den kost gaf!
En niet tevergeefs, want de Czaar, die zich het eerst onder het mes begaf, had, zooals hij al dadelijk opmerkte, eene wrat op de rechter wang, en trok met den rechterarm. Bovendien had hij telkens spiertrekkingen in het gelaat, wat bij het scheren nogal lastig was, daar meester Pomp vreesde, den Czaar daardoor te zullen bezeeren. 't Liep echter gelukkig goed af, en de Russische heeren werden op de beurt af door den meester geholpen.
Nu had de waardige barbier dien middag nog eens stof, om zijn klanten aangenaam bezig te houden, en hij zorgde er wel voor, dat iedereen het vernam, hoe hem de hooge eer te beurt gevallen was, den machtigen beheerscher aller Russen te scheren.
En Heyn trok zich bijna de haren uit het hoofd van spijt, toen hij vernam, hoe ongelukkig hij al weer was geweest. Ongelukkiger kon hij het ook al niet getroffen hebben. Nu was de Czaar zelfs bij hem in huis geweest, en nog had hij hem niet gezien. Hij kon zijne nieuwsgierigheid langer bijna niet bedwingen, en nam zich voor, dien avond niet naar bed te gaan, voordat het hem gelukt was, den Czaar te zien. Ha,--hij kreeg een plannetje. 's Avonds, als zijn werk afgeloopen was, zou hij naar Ary Kist gaan, en hem vragen, of hij niet eens door de ramen mocht kijken. De Czaar zou dan wel thuis zijn. Op die wijze kon hij hem ongestoord bespieden.
"Juist, z?? zal het gelukken!" mompelde hij tevreden, "'t Is nu toch ook ?l te gek. Iedereen heeft dien machtigen Heer gezien, behalve ik. En ik ben juist zoo nieuwsgierig naar hem."
Tijdens zijne afwezigheid was er trouwens nog meer gebeurd, want Heyn was wel bijna twee uur langer uitgebleven, dan hij van plan geweest was. En in dien tusschentijd was er iets voorgevallen, dat een einde maakte aan allen twijfel, die er nog omtrent den staat van den Czaar mocht bestaan.
Toen deze namelijk 's middags het eenvoudige maal ten huize van Kist had gebruikt, ging hij op weg, om zich naar den Zuiddijk te begeven. Op den Lagen Horn passeerde hij een winkeltje, waar pruimen te koop waren, en deze vruchten schenen hem zoo verleidelijk toe, dat hij den winkel binnenstapte en er een goeden voorraad van kocht. Maar waarin moest hij ze bergen? Een mandje of een zak had hij niet bij zich, en zonder zich lang te bedenken, nam hij zich den breedgeranden hoed van het hoofd, en liet daar de pruimen in doen.
Met dit eigenaardige vruchtenschaaltje onder den arm vervolgde hij zijn weg naar den Zuiddijk, af en toe een van de heerlijke vruchten oppeuzelende.
Op den Dam echter kwam hij eenige jongens tegen, die op weg waren naar de school en nauwelijks hadden zij den vreemdeling gezien, die daar met den hoed onder den arm voortwandelde en kalm de pruimen liep te verorberen, of zij omringden hem, staken hem de geopende hand toe en vroegen:
"Toe Man, geef mij ook een pruim."
De Czaar scheen dit wel aardig te vinden, want hij wierp Jacob Willemsz en Ary Kist, die hij zeker herkende, hoewel zij zich eerbiedig op eenigen afstand hielden, een paar pruimen toe. Nu werd het een algemeen gedrang, om bij den Czaar te komen. Er waren eenige onverschillige jongens onder den troep, die hem de pruimen bijna uit den hoed namen.
"Jij ook een wil?" vroeg de Czaar aan Nicolaas Calff, die op eenigen afstand dit tooneeltje bijwoonde. En ook hem wierp de Czaar een paar vruchten toe.
Nu werd het een algemeen geschreeuw en gejoel, en de troep werd elk oogenblik grooter. Er kwamen ook groote menschen bij, die van verre aankeken, wat er gebeurde.
"Ik ook een!" riep een groote, ruwe jongen. "Toe kerel, geef mij er ook een!"
"En ik!" zei een ander, tusschen de anderen doordringende.
"Ik lust ze ook wel!" zei een derde, die brutaalweg vlak voor den Czaar ging staan.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page