Read Ebook: Zakflora voor Suriname [Deel I] Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem No. 47. by Pulle A A August Adriaan
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 277 lines and 133782 words, and 6 pages
Planten met onderaardsch rhizoom, met talrijke lijnvormige bladeren en een groote, pluimvormig en regelmatig vertakte bloeiwijze met kleine kortgesteelde bloemen Xiphidium.
Kenmerken als de Liliaceae, doch vruchtbeginsel steeds onderstandig en aan de basis der meeldraden vaak verbreedingen, die een bijkroon vormen; vrucht een doosvrucht of een bes.
Bloemen met een bloemdek, 3-tallig, tweeslachtig, vaak ??nslachtig, regelmatig; bloemdek meest niet gekleurd, tot een korte buis vergroeid; soms 3 van de 6 meeldraden staminodiaal; vruchtbeginsel onderstandig; 3- of 1-hokkig, meest met 2 zaadknoppen in ieder hokje; stijlen 3, soms tweedeelig; vrucht een bes; planten klimmend of windend, met meest knolvormige wortelstok en tegenoverstaande of verspreide bladeren.
Planten met windende stengel; hart-pijlvormige of handvormig gelobde handnervige bladeren; knolvormig rhizoom, ??nslachtige, ??n of tweehuizige bloemen; mnl. bloemen met 3 of 6 meeldraden; vrl. bloemen met een 3-hoekig vruchtbeginsel en rudimentaire meeldraden; vrucht een 3-hoekige doosvrucht Dioscorea. Napi.
ORDE: SCITAMINEAE.
Bloemen met bloemdek of met kelk en bloemkroon, tweeslachtig of mannelijk, regelmatig of zygomorf; bloemkroon gekleurd, meest vergroeidbladig; van 6 meeldraden meest maar 5 met stuifmeel, vruchtbeginsel onderstandig, 3-hokkig met 1 tot vele zaadknoppen per hokje; stijl 3-6-lobbig; vrucht een bes of een doosvrucht; groote kruiden met groote ovale of langwerpige, vinnervige bladeren.
Bloemen meest met kelk en bloemkroon; tweeslachtig, zelden ??nslachtig, zygomorf; kelk en kroon 3-tallig, vergroeidbladig, van onderen met een buis; slechts 1 meeldraad van de binnenste krans fertiel, daartegenover een lip die gevormd wordt door 2 vergroeide staminodi?n, soms ook nog 2 andere staminodi?n aanwezig; stijl zeer dun, in een gleuf van de helmknop gelegen; vruchtbeginsel 3-hokkig met vele zaadknoppen; vrucht meest een doosvrucht met 3 kleppen; overblijvende kruiden vaak met een knolvormige wortelstok.
Bloemen met kelk en bloemkroon, tweeslachtig, onregelmatig; kelkbladeren 3, bloembladeren 3, van onderen vergroeid; meeldraden 1-5, van onderen met de kroonbuis vergroeid; maar slechts ??n van de binnenste voor de helft fertiel, voor de andere helft staminodiaal en bloembladachtig, de overige meeldraden alle bloembladachtig; stijl dik bladachtig, met een scheeve stempel; vruchtbeginsel onderstandig, 3-hokkig; met 2 rijen van zaadknoppen in ieder hokje; vruchten gestekeld; overblijvende kruiden met groote vinnervige bladeren; bloeiwijze aarvormig met groote bloemen.
Eenige geslacht Canna. Sakka-sirie, Krekrere.
Bloemen met kelk en bloemkroon, tweeslachtig, onregelmatig; meeldraden 4-5, maar alleen ??n van de binnenste voor de helft fertiel, voor de andere helft bloembladachtig verbreed; de beide andere binnenste en 1 of 2 van de buitenste meeldraden staminodiaal en bloembladachtig; een er van kapvormig; vruchtbeginsel onderstandig, 3-hokkig, of doordat 2 van de hokjes niet ontwikkeld zijn, ??nhokkig; ieder hokje met 1 zaadknop; stijl sterk gekromd met scheeve, vaak gelobde top; overblijvende kruiden met 2-rijige, vinnervige, meest ongelijkzijdige bladeren, met een aanzwelling aan den top van de bladsteel.
ORDE: MICROSPERMAE.
Bloemdek meest vergroeidbladig, zelden boven het vruchtbeginsel met vrije bladeren; de 3 binnenste bloemdekslippen meest kleiner dan de buitenste of geheel verdwenen; meeldraden 6, of alleen de 3 van de binnenste krans aanwezig; vaak met sterk verbreed helmbindsel; vruchtbeginsel onderstandig met 3 wandstandige of hoekstandige zaadlijsten; doosvrucht met vele kleine zaden; kruiden of bladgroenlooze saprophyten; bloemen alleenstaand of in aarvormige bloeiwijzen.
Bloemen met een bloemdek of met kelk en bloemkroon; typisch 3-tallig; bijna steeds tweeslachtig, zygomorf; van de meeldraden is alleen ??n van de 3 van de buitenste krans ontwikkeld ?f minder vaak, de 2 zijdelingsche aan de binnenste krans; soms nog eenige als staminodi?n aanwezig; ??n van de bloembladeren anders gevormd dan de beide andere; vruchtbeginsel onderstandig, aan den top met een verlenging die de meeldraad en de stempel draagt; stuifmeelkorrels in groepen van 4 meest tot pollini?n verbonden. Vrucht een doosvrucht met vele kleine zaden; overblijvende kruiden van zeer verschillende habitus, meest epiphyten.
N. B. Men raadplege ook de gegevens op blz. 88.
HULPTABEL BIJ HET DETERMINEEREN VAN ORCHIDEE?N, DIE ZICH DOOR EEN ENKEL IN HET OOG VALLEND KENMERK ONDERSCHEIDEN.
Campylocentrum.
Selenipedilum, Habenaria, Pogonia, Stenorrchynchus, Spiranthes, Physurus, Liparis, Cyrtopera, Cyrtopodium.
Lockhartia, Dichaea, Campylocentrum, Orleanesia, Epidendrum .
Tetragamestus, Ponera, Scaphyglottis, Hexisea.
Vanilla.
Jonopsis, Ornithocephalus, Cryptarrhena, Oncidium , Bollea, Chaubardia.
Masdevallia, Stelis, Pleurothallis, Lepanthes, Restrepia, Octomeria.
Epidendrum , Bifrenaria, Stanhopea, Menadenium , Maxillaria, Camaridium, Ornithidium, Trigonidium, Macradenia, Notylia, Rodriguezia, Plectrophora, Trichopilia, Oncidium .
Lanium , Epidendrum , Schomburgkia, Paphinia , Batemania, Peristeria, Coryanthes, Gongora, Menadenium , Bulbophyllum, Aspasia, Brassia, Oncidium .
Habenaria, Physurus, Liparis, Galeandra, Cyrtopera, Bifrenaria, Rodriguezia, Jonopsis, Plectrophora, Campylocentrum.
Masdevallia, Stelis, Trigonidium.
KLASSE: DICOTYLEDONEAE.
ONDERKLASSE: CHORIPETALAE.
ORDE: PIPERALES.
Bloemen zonder bloembekleedselen, twee- of ??nslachtig; meeldraden 1-10; vruchtbeginsel eenhokkig met ??n zaadknop; kruiden en heesters met afwisselende bladeren met of zonder steunbladeren; bloemen zeer klein, in aren.
Bloemen tweeslachtig met of zonder bloemdek; 1 meeldraad; vruchtbeginsel ??n met 1 stijl en 2-3 wandstandige zaadlijsten, aan ieder 1 of 2 zaadknoppen; vrucht een 1-zadige doosvrucht; heesters met de bladeren in twee rijen, bladeren zonder steunbladeren; bloemen zeer klein, in de oksels van schubvormige dekbladeren in aren gezeten, die in groepen in de bladoksels staan. Eenig geslacht Lacistema.
ORDE: BATIDALES.
Bloemen ??nslachtig, tweehuizig; de mnl. bloemen in de oksels van vierrijig gerangschikte, schubvormige schutbladeren met een bekervormig bloemdek, 4 meeldraden en evenveel spatelvormige staminodi?n; vrl. bloemen naakt, met een oorspronkelijk 2-hokkig vruchtbeginsel, in ieder hokje 2 zaadknoppen, alle vrl. bloemen van een aar met elkaar vergroeid; strandplant met tegenoverstaande vleezige smalle bladeren; de aren in groepen in de bladoksels. Eenig geslacht Batis.
ORDE: URTICALES.
Bloemen met een bloemdek, tweeslachtig of eenslachtig; bloemdek 4-5-bladig; meeldraden evenveel, voor de bloemdekbladeren staand, zelden dubbel zooveel; vruchtbeginsel meest eenhokkig met ??n zaadknop; stijlen 2; vrucht een noot of een steenvrucht.
Heesters met ruwe, fijngezaagde, afwisselende bladeren; bloemen groen, in kleine bloeiwijzen in de bladoksels. Trema.
Bloemen met een blijvend, dikwijls sappig wordend bloemdek of naakt; eenslachtig; bloemdekbladeren meest 4; meeldraden evenveel, voor de bloemdekbladeren staand, zelden maar ??n; vruchtbeginsel eenhokkig met ??n zaadknop; stijlen 1 of 2; vrucht een noot of een steenvrucht; boomen of heesters, zelden kruiden; bladeren met steunbladeren; bloemen klein in verschillend gevormde bloeiwijzen, die vaak bolvormig zijn; planten met melksap.
Bloemen zelden tweeslachtig, meest eenslachtig; bloemdekbladeren 4-5 ; meeldraden evenveel en voor de bloemdekbladeren staand, in den knop naar binnen gebogen, later elastisch terugspringend; stijl steeds ??n; vruchtbeginsel eenhokkig met ??n zaadknop; vrucht een noot of een steenvrucht; meest kruiden, zelden houtige planten met tegenoverstaande of verspreide bladeren; geen melksap.
ORDE: PROTEALES.
Bloemen met een bloemdek, meest 4-tallig, met de meeldraden voor de bloemdekbladeren; twee- of eenslachtig; regelmatig of zygomorf; bloemdek gekleurd; vruchtbeginsel bovenstandig met vele tot 1 zaadknop; vrucht een kokervrucht of gesloten blijvend; boomen of heesters met meest verspreide, ongedeelde of vindeelige bladeren zonder steunbladeren; bloemen in aren of trossen.
Kleine boomen met gaafrandige, naar den basis sterk toegespitste bladeren, in kransen van 3 rondom den stengel gezeten. Bloemen in lange trossen, gesteeld, de 4 bloemdekslippen tijdens den bloei omgerold naar buiten. Meeldraden 4, van boven vrij van het bloemdek Panopsis.
ORDE: SANTALALES.
Bloemen met een bloemdek, meest regelmatig, tweeslachtig of eenslachtig, 2- tot 3-tallig; bloeias min of meer bekervormig, geheel met het vruchtbeginsel vergroeid, niet zelden rondom de basis van het bloemdek nog als een gekartelde rand voorhanden, die dan schijnbaar een kelk is; bloemdekbladeren 4-6, groen of gekleurd; meeldraden evenveel en er tegenoverstaand; vruchtbeginsel maar ??n zaad ontwikkelend; vrucht een schijnvrucht met meest kleverige buitenlaag; parasieten met groene bladeren.
Bloemen met kelk en bloemkroon, regelmatig, meest tweeslachtig; kelk meest onduidelijk 4-6-tandig; na den bloei meest sterk vergroot: bloembladeren 4-6, vaak vergroeid; meeldraden evenveel of 2-3-maal zooveel; vruchtbeginsel bovenstandig, 2-5-hokkig met ??n zaadknop in ieder hokje, vrucht eenzadig; boomen of heesters met verspreide, gaafrandige bladeren.
Bloemen met enkelvoudig bloemdek of naakt; meest tweeslachtig; mannelijke bloemen met 3-4 bloemdekbladeren, van onderen vergroeid; meeldraden evenveel of 1-2, met 1- tot veelhokkige helmknoppen; bloemdek van de vrouwelijke bloemen meest ontbrekend, met bovenstandig vruchtbeginsel en 1-2, zelden 3-5 stijlen; eenhokkig; vrucht een noot of een steenvrucht met ??n zaad; wortelparasieten.
Planten zonder bladgroen, bruingekleurd, in oerbosschen op den bodem groeiend met een onderaardschen wortelstok, die hier en daar knolvormig verdikt is. Stengels rechtopstaand, aan den top de bloemen in een groote eivormige bloeiwijze, waarin de vrl. en mnl. bloemen, door haren omgeven, gemengd zijn. De vrl. bloemen zijn het eerst ontwikkeld. Mnl. bloemen met een 3-tallig bloemdek en 3 vergroeide meeldraden, mnl. bloemen zonder bloemdek, met een vruchtbeginsel met 2 stijlen Helosis.
ORDE: ARISTOLOCHIALES.
Bloemen meest tweeslachtig, regelmatig of zygomorf; bloemdek meest 3-tallig vergroeidbladig, bloemkroonachtig gekleurd; meeldraden 6-36, zelden 5, vrij of met den stijl vergroeid; vruchtbeginsel onderstandig, 4- of 6-, zelden 5-hokkig met vele zaadknoppen; kruiden of heesters, in het laatste geval windend; bladeren verspreid, meest enkelvoudig zonder steunbladeren.
Klimplanten met enkelvoudige of 3-lobbige bladeren; bloemen in de bladoksels met een vergroeidbladig, onregelmatig bloemdek; buis van het bloemdek gekromd, aan den mond verwijd, aan de basis opgezwollen Aristolochia.
Bloemen zelden twee-, meest ??nslachtig, met onderstandig vruchtbeginsel, regelmatig; bloemdek 4-5-tallig; meeldraden vele, aan de onderzijde van een schijfvormige zuilrand, dicht onder de ringvormige stempel; vruchtbeginsel 1-hokkig met 4 of 6-8 wandstandige zaadlijsten of met vele onregelmatige hokjes, met vele zaadknoppen; vrucht een bes met vele zaden; parasieten met zeer korte spruiten en ??n eindstandige bloem of bloeiwijze.
Parasitische planten op takken van boomen levend, bestaande uit een zeer korte stengel met enkele schubvormige blaadjes bezet, die in ??n mnl. of vrl. bloem eindigt. Geheele plant hoogstens 1 c.M. groot. Vruchtbeginsel 1-hokkig 1
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page