Read Ebook: Geschiedenis van Suriname by Wolbers J
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1599 lines and 61303 words, and 32 pages
In 1831 zond men van Zeist aan de Broeders eene drukpers, met al hetgeen noodig was om Neger-Engelsche schoolboeken te drukken. In 1835 werd de Negergemeente verblijd door de ontvangst van een orgel voor de nieuwe kerk, mede uit Zeist gezonden. De kerk was bij den brand van 1832 weder, gelijk in 1821, door Gods goedheid, bewaard gebleven, terwijl de kerken der andere gemeenten in de asch waren gelegd. De Broeders boden hun bedehuis der Hervormde en Luthersche gemeenten aan, ten einde daarin de kerkedienst waar te nemen, van welke vriendelijke aanbieding door de Hervormde Gemeente gebruik werd gemaakt. Door de koloniale regering werden de Broeders uitgenoodigd het fort Nieuw Amsterdam te bezoeken om aldaar te prediken en door het Geregtshof werd hun de zielezorg voor de gevangenen opgedragen. Deze welwillende gezindheid der regering oefende ook invloed uit op de stemming van bijzondere personen, en de vooroordeelen tegen de Broeders verminderden bij den dag.
Het aantal plantaadjes, waar het den Broeders vergund werd het Evangelie te verkondigen, bleef lang zeer klein. De opzigters der plantaadjes, voor zoo verre zij niet als vijandig tegen het zendingswerk waren bekend, zagen echter tegen de onkosten op, die het godsdienstig onderwijs der slaven vorderden. Want, daar in Suriname meest alle reizen te water moeten geschieden, en de zendelingen, die te Paramaribo van hun handwerk leefden, geene middelen bezaten om zich roeibooten en negers voor hunne maandelijksche bezoeken op de plantaadjes aan te schaffen, moesten de Directeurs hen laten afhalen, of van de eene naar de andere plantaadje vervoeren. Ook moest men bij een dergelijk bezoek den slaven eenigen rusttijd gunnen tot het bijwonen van de predikatie en het onderwijs in de godsdienst.
Een ander bezwaar was, dat, wegens den verren afstand van sommige plantaadjes van Paramaribo, het den Broeders aldaar moeijelijk viel hen te bezoeken, waarom zij zeer wenschten meerdere zendingsstations in de kolonie te kunnen oprigten, van waar de toegang tot de negers der omliggende plantaadjes gemakkelijker was. Deze beide bezwaren werden opgelost door de reeds gemelde Maatschappij. Door haar werd in het gebrek aan roeibooten en negers voorzien, en in 1835 de tot het doel gunstig gelegen plantaadje Charlotte-burg aangekocht en den Broeders ten gebruike afgestaan.
Sedert dien tijd treedt eene nieuwe periode der zending in. Nog hadden wel de Broeders vele bezwaren te overwinnen: onwil bij verscheidene directeurs en administrateurs, ongeloof, verblindheid en gehechtheid aan Heidensche gewoonten bij de negers, doch de Heer gaf aan zijne dienstknechten en dienstmaagden kracht en in Zijne kracht bestreden zij de vesten des Heidendoms en--overwonnen. Meerdere vaste zendingsposten werden opgerigt, waarop Broeders en Zusters met groote trouw werkzaam waren.
Twee zwakke weduwen, zuster Voigt op de plantaadje Andresa, aan de Coppename, en zuster Hartman op Bergendal aan de Boven Suriname, arbeidden aan de grenzen van het zendingsveld. Door onderwijs der kinderen, door toespraken en vermaningen aan de volwassenen, door een heiligen wandel waren deze vrouwen tot grooten zegen voor de negerbevolking.
Broeder Jansa, de apostel der Warappa-kreek, ondernam een veldtogt tegen de afgodstempels en de gevreesde afgodspriesters. De Heer, die met hem was, schonk hem de overwinning. De Heilige Geest opende veler harten en verwekte bij de negers een honger en dorst naar het woord des levens en maakte de prediking vruchtbaar.
Sedert 1850 vooral zijn meerdere vaste posten gevestigd en heeft men pogingen aangewend om regelmatige scholen voor de kinderen op de plantaadjes op te rigten, doch hierbij had men groote zwarigheden te overwinnen. Eene circulaire, waarbij de Broeders aan de planters vroegen hun kweekelingen af te staan, om op hunne school tot nationaal-helpers en onderwijzers te worden gevormd, bleef zonder vrucht; eerst een uitdrukkelijk bevel van de in Nederland wonende eigenaars maakte de plantaadje-bestuurders gewilliger om kweekelingen voor deze school af te staan. De eerste knaap, die men daartoe afstond, was een kreupele, die door zijn ligchaamsgebrek niet geschikt voor den veldarbeid was.
In het jaar 1851 eindelijk kwam die school tot stand, op het nabij Paramaribo gelegen Beekhuizen. Tien kweekelingen werden opgenomen en ontvingen onderrigt in den Bijbel en de Catechismus, in het rekenen en zingen; eerst in 1856 werd het den Broederen veroorloofd onderwijs in het schrijven te geven. In December 1858 bedroeg het getal der aanwezige kweekelingen veertien. Over hun gedrag en vorderingen waren de Broeders en ook anderen, die de school bezochten, zeer te vreden.
In 1856 heerschte de gele koorts in hevige mate in Suriname en maakte vele slagtoffers. In tien maanden overleden, zoo in de stad als op de buitenposten, veertien Broeders en Zusters. Doch de Heer sterkte de Broedergemeente ook in deze beproeving; een nieuwe frissche gebedsijver ontvlamde, de vermoeiden werden verkwikt en tot nieuwen ijver aangevuurd. Steeds werden nieuwe strijders gevonden, die de plaatsen der gevallenen wilden vervullen, zoodat de zending zich uitbreidde en op vastere grondslagen werd gevestigd. Het Para-district maakte lang eene droevige uitzondering. De administrateurs waren aldaar de zendelingen wel genegen, maar de negers bleven lang afkeerig. Het scheen, dat Satan zich hier als in zijne laatste vesting tot het uiterste wilde verdedigen. Broeder Mense ging echter in de kracht zijns Heeren die vesting aantasten. Met het instorten van twee der grootste afgodstempels, die immer in Suriname bestonden, en waarvan de eene 150 jaren bestaan telde, werd de eerste bres geschoten en drong het Evangelie ongehinderd het land in. Eerst werd dit district uit de stad bezocht, doch reeds in 1851 kon aldaar eene eigen post, Berseba genaamd, worden aangelegd, waar in 1858 eene kerk werd opgerigt .
Thans is het getal der zendingsetablissementen tot 12 gestegen. Ruim dertig Broeders en Zusters, getrouwelijk door nationaal-helpers bijgestaan, zijn op dit arbeidsveld werkzaam. In Paramaribo zijn ongeveer 6000; op 180 plantaadjes 20,000 personen, die in meerdere of mindere mate onder het geklank des Evangelies leven. >>De velden zijn wit om te oogsten; bidden wij den Heer dat Hij arbeiders geve in dezen wijngaard."
Het was ons eene regte verkwikking aan het einde van onzen arbeid eenige oogenblikken te mogen wijden om op lichtpunten te wijzen. Wij danken onzen God, die ons het voorregt schonk, om, nadat wij zoo veel droevigs hadden moeten vermelden, ook te kunnen gewagen van die dingen, die het hart des Christens met blijdschap vervullen. Wij wilden hiermede wel besluiten, doch waarheidsliefde dringt ons ook nog met een enkel woord te spreken van de groote belemmeringen die het zoo gezegende werk der zending ondervindt. Wij spreken hier niet van de hardheid der harten, noch van de neiging tot afgodsdienst, noch van de ligtzinnigheid, die zich nog zoo dikwijls bij de negers openbaren. Waar van zending, waar van Evangelieverkondiging sprake is, wordt dit in onderscheiden schakeringen ondervonden. Wij spreken hier slechts van de belemmeringen, die onafscheidelijk zijn aan het stelsel der slavernij.
Nog wordt de verkondiging van het Evangelie van genade door sommige Administrateurs en Directeurs tegen gehouden; nog blijven plantaadjes voor de zendelingen gesloten; nog wordt het onderwijs der kinderen op velerlei wijze belemmerd. Op sommige plantaadjes wordt het den zendelingen wel veroorloofd eene preek voor de negers te houden, doch hun niet toegestaan de oude, zwakke en zieke slaven te bezoeken. Met hoeveel voorzigtigheid moet de zendeling zich uitdrukken, om de waarheid niet te verkrachten, en toch den meester niet te veel aanstoot te geven, opdat hij niet het geheele werk verstore. Welk een hinderpaal voor de uitbreiding van het rijk Gods onder de slaven is de hoererij der blanken, met de onder hunne magt staande slavinnen. Welk een droevig gevolg der slavernij is het, dat er geen wettig huwelijk onder de slaven kan worden aangegaan en de regten van het vaderschap niet worden erkend. Hoe dikwijls wordt het met moeite onder zuchten en tranen gezaaide moedwillig door den blanke verstoord. Hoe vele voorbeelden zouden wij hiervan kunnen mededeelen; wij onthouden er ons echter van. >>Hoe verwoestend de slavernij is voor de zedelijke magt der maatschappij, daarvan wordt men ten volle overtuigd, wanneer men slechts eenigermate met het leven in de kolonie is bekend geworden. Intusschen willen wij ons werk nog voortzetten en niet vertragen, in weerwil van den tegenstand derzulken, die, om hunne persoonlijke bedoelingen, zich met onze prediking der verzoening in Christus niet kunnen vereenigen; wij willen in de kracht van Christus strijden tegen de duisternis, en ook daarin ons geloof, dat de wereld in ons en rondom ons overwint, betoonen, dat wij ons, na meer dan honderdjarigen arbeid, nog blijven schikken in en naar de bestaande betrekkingen, die door God worden toegelaten; opdat, wanneer de kracht van Christus den slavenstand opheft, Hem ook eere moge bereid worden van onze verdrukking en droefenis, en de wereld erkenne, dat in Hem alleen ware vrijheid te vinden is." Zoo sprak de waardige Otto Tank, wiens ernstige gemoedelijke taal bij de blanke bevolking te Suriname ergernis verwekte. In eene maatschappij, verpest door de slavernij, tracht men immer de stem van waarheid en regt te versmooren. Worde de slavernij dan spoedig afgeschaft, want, gelijk de tegenwoordige hoofdvoorstander der zending te Paramaribo schreef: >>De vrije ontwikkeling van het Godsrijk, de geestelijke en verstandelijke beschaving der negerbevolking, wordt in het algemeen door de bestaande slavernij in eene hoogere mate belemmerd, dan het, uit de verte gezien, wel schijnt, en dit is de onzegen , die op haar rust; om deze rede voornamelijk, en niet alleen om den uitwendigen toestand der slaven, is de slavernij verwerpelijk en verfoeijelijk. Des te meer verheugen wij ons, dat thans het zekere vooruitzigt op hare afschaffing bestaat."
Spoedig kome die dag; de Heer doe hem weldra aanbreken; Zijne liefde dringe ons daartoe mede te werken.
Zoo door mijn geringen arbeid afkeer tegen de slavernij en belangstelling in Suriname's blanke-, gekleurde- en negerbevolking eenigermate vermeerderd worde, zoo is mijn doel met het schrijven van de Geschiedenis van Suriname bereikt, en ik zal er den Heer voor danken, die mijne zwakke krachten gesterkt heeft. Worde Zijne kracht ook in mijne zwakheid volbragt; zij dit werk ter Zijner eere.
NASCHRIFT.
Door gunstige beschikking van den Minister van Koloni?n is mij inzage verleend in de officieele bescheiden, door den heer Baron van Heeckeren op 's Rijks-Archief gedeponeerd, welke betrekking hebben op den tijd , dat hoogstdeszelfs vader, de heer E. L. baron van Heeckeren, Gouverneur-Generaal der Nederlandsche West-Indische bezittingen was. Toen ik deze gunstige beschikking ontving, was de geschiedenis bijna, het tijdvak van van Heeckeren reeds geheel afgedrukt. Kon ik dus de resultaten van het onderzoek dier belangrijke bescheiden niet ter plaatse, waar zij eigenaardig behooren, mededeelen, in een naschrift willen wij echter het voornaamste daaromtrent aanstippen.
Uit die belangrijke bescheiden onder anderen blijkt, dat het onwaar is, hetgeen soms wel eens door de partij der reactie beweerd en als bewijs van de goede behandeling der slaven is aangevoerd, namelijk, dat de afschaffing der slavernij in de Britsch West-Indische bezittingen door de slaven in Suriname bijna met onverschilligheid werd vernomen, en dat er van geen onrust onder de slaven sprake was. Integendeel leest men gestadig van oproerige gezindheid der slaven, in het nabij Britsch Guyana gelegen district Nickerie. Reeds in 1831, toen de kwestie der emancipatie in Engeland ter sprake kwam, was het gerucht daarvan in de Nickerie ter oore der slaven gekomen, en, volgens berigt van den Landdrost Tyndall aan van Heeckeren, heerschte er in het geheele district dien ten gevolge een oproerige geest onder de slaven en sprak men van eene zamenspanning tot opstand op nieuwjaarsdag . De President van het Gemeente bestuur, de Baljuw enz. werden daarop naar de Nickerie gezonden, met last om de gesteldheid der zaken te onderzoeken en verder naar bevind te handelen. Zij begaven zich naar het bedoelde district en--als naar gewoonte--werden de belhamels met gestrengheid gecorrigeerd .
Desniettegenstaande bleef er een onrustige geest onder de slaven heerschen ten gevolge van verspreide geruchten omtrent de meerdere vrijheid, die de slaven in Berbice genoten. Vele slaven liepen weg en daar de Britsche autoriteiten hen niet dwongen naar hunne meesters terug te keeren, zocht de koloniale regering dit op allerlei wijze te beletten. De kustvaart der Engelschen werd verboden en als represaille zouden de van Britsche koloni?n ontvlugte slaven mede niet terug gegeven worden .
De Amsterdamsche kooplieden, belanghebbenden bij de Surinaamsche plantaadjes, vreesden zeer voor de gevolgen der Britsche Emancipatie; zij wendden zich per rekwest tot Z. M., met verzoek, om het garnizoen met 2000 man te versterken, ten einde in staat te zijn een mogelijken opstand der slaven te bedwingen. Het garnizoen werd daarop met 200 man versterkt .
Toen de afschaffing der slavernij in Britsch Guyana tot stand was gekomen, werd de communicatie tusschen het Nickerie-district en de Berbice strengelijk verboden . Daar de gewone maatregelen niet genoegzaam waren, werd een vaartuig op de Corentijn gestationneerd, om de ontvlugting der slaven te beletten ; terwijl de heer G. de Veer naar Demerary werd gezonden, ten einde van het Britsche Gouvernement de uitlevering van de gevlugte slaven te vragen .
In 1837 had mede op nieuw een opstand der slaven in de Nickerie plaats; na hunne veroordeeling door het geregtshof te Paramaribo werden zij, onder geleide van 30 ? 40 man militairen, naar de Nickerie terug gezonden, om daar hunne straf te ondergaan .
Telkens vindt men ook gewag gemaakt van ontvlugting van slaven uit de andere gedeelten der kolonie, terwijl vele boschtogten ter verstoring der wegloopers plaats vonden.
Hetgeen zoo dikwerf door de slavenmannen beweerd is en nog beweerd wordt omtrent het geluk der slaven, wordt op nieuw door deze feiten wedersproken en wij zeggen het den graaf de Gasparin na, waar hij zegt: >>Eene instelling, die het kwade toelaat, het in groote mate in 't leven roept, zeggende: dat de mensch een ding is, die instelling teelt noodzakelijk meer misdaden, meer misbruiken, meer verkrachtigingen, meer laagheden, dan de verbeelding der romanschrijvers ooit zal kunnen te voorschijn roepen. Wanneer een geheele stand het regt niet heeft, noch om zich te beklagen, noch om zich te verdedigen, noch in regten te getuigen; wanneer zijne stem zich niet kan doen hooren op eenige wijze hoegenaamd, dan is het veroorloofd de bekoorlijke tafereelen te verwerpen, die ons van zijn geluk worden opgehangen.
Men zou geheel onbekend moeten zijn met het menschelijk hart en met de geschiedenis, om den minsten twijfel hieromtrent te kunnen blijven koesteren.
Daarbij komt, dat zij, die, gelijk ik, eigenhandig de regterlijke stukken onzer koloniale slavernij hebben doorzocht, vreeselijk wantrouwend zijn geworden en gevaar loopen met een ongeloovig oog de beschrijvingen te beschouwen dier arkadische toestanden, welker waarde wij hebben kunnen toetsen!"
De gewone middelen ter correctie der slaven--en deze waren toch nog al krachtig--schijnen sommige meesters nog niet genoegzaam te zijn geweest tot bedwang der slaven, waarom meermalen door meesters aan het Gouvernement verlof werd gevraagd, om slaven, die zich slecht gedroegen, op 's lands fortificati?n te doen arbeiden, onder strenge discipline en zonder dat de meester huur hiervan behoefde te trekken. Dat verzoek werd meestal toegestaan, mits de eigenaar de onkosten der boeijen betaalde . Ook werd vermeerdering van het getal policie-dienaren noodzakelijk geacht en hun getal werkelijk met zes vermeerderd, ten einde meermalen ontdekte verbindtenissen tusschen slaven van Paramaribo en wegloopers, die in den omtrek huisden, tegen te gaan .
Van de vergunning om slavenmagten bijeen te trekken werd ruimschoots gebruik gemaakt en gedurig leest men van overschrijvingen van slaven op de priv? namen der eigenaren. Verscheidene malen werd toestemming verleend tot het afzonderlijk verkoopen der kinderen van hunne moeders, waartoe dan echter de moeder toestemming moest verleenen. Of deze toestemming altijd vrijwillig en zonder dwang van buiten werd gegeven, laten wij in het midden.
Op bladzijde 656 gewaagden wij als in het voorbijgaan, op grond van door ons ingewonnen inlichtingen, dat: de zoogenaamde vrije gouvernements-arbeiders, menschen van prijs gemaakte slavenschepen genomen, en door het Gouvernement in dienst gesteld--niet veel beter dan slaven werden behandeld; in officieele bescheiden wordt deze bewering bevestigd; de Britsche gezant leverde klagten bij onze regering in, dat de zoogenaamde vrije arbeiders als slaven behandeld werden en onder eene zeer strenge tucht stonden. De Gouverneur werd door den Minister opgedragen hieromtrent rapport te doen . Dit rapport hebben wij niet gevonden, doch uit verscheidene omstandigheden blijkt, dat de tucht over de zoogenaamde vrije arbeiders uiterst gestreng was.
De tegenwoordigheid van den Engelschen commissaris van het gemengd geregtshof tot wering van den slavenhandel was velen een doorn in het oog-- onder het bestuur van Elias.) Die Engelsche heeren werden door de slaven in zekeren zin als hunne beschermers aangezien, ofschoon zij omtrent hen niets te gebieden hadden. Het geval waarop Halberstadt, in zijn op bladzijde 678 aangehaalde werkje, doelt, betreffende willekeurige handelwijze van het koloniaal Gouvernement omtrent zekeren Engelschen grondeigenaar, den bij ons bekenden John Bent, staat ook hiermede eenigermate in betrekking.
John Bent had in September 1833 aan J. H. Lance, den Engelschen regter in het gemengd geregtshof ter wering van den slavenhandel, in die kwaliteit een brief geschreven, waarin hij als aanklager optrad tegen zekeren Nicholson , wonende in het district Nickerie: >>dat die het er op toeleidde, om zekere slaven uit de naburige Britsche kolonie Berbice met geweld te vervoeren, en dat Nicholson getracht zou hebben den bevelhebber van zekere op de kolonie varende schoener Carolina J. Green daartoe te verleiden. Lance, die de kolonie eerlang stond te verlaten, had dien brief medegedeeld aan de betrokkene partij en aan zijnen opvolger Dalrymph, terwijl hij--daar deze zaak buiten zijne competentie was--de beslissing aan den Gouverneur overliet, vertrouwende, dat deze betamende maatregelen zou nemen.
Van Heeckeren was over deze handelwijze van Bent zeer gebelgd; hij zag hierin eene bedoeling, om, door het kenbaar maken van deze zaak aan het Engelsch gouvernement, in de kolonie eene Engelsche jurisdictie, immers eene Engelsche surveillance te vestigen over inwoners en burgers der kolonie, en botsingen tusschen beide gouvernementen mogelijk te maken. Uit het ingesteld onderzoek bleek niets misdadigs van Nicholson, en daar Bent--zoo vermeende van Heeckeren--met vilipendentie van Nederlandsche autoriteiten zijne medeburgers bij een vreemden regter, tot geheel andere einden tegenwoordig, had aangeklaagd, zou men, krachtens artikel 67 van het reglement, wel vrijheid hebben gevonden om Bent uit de kolonie te verbannen. De Gouverneur vergenoegde zich evenwel slechts met:
a. Bent het Burgerregt te ontnemen: zijn naam zou in het Burger-register worden doorgehaald;
b. den Procureur-Generaal te gelasten op Bent een wakend oog te houden; en
c. Bent te bedreigen, dat, wanneer hij verder aanleiding daartoe gaf, hij de kolonie zou moeten ontruimen .
De Nederlandsche regering berustte in de handelwijze van van Heeckeren ten opzigte van Bent, >>ofschoon men er anders wel aanmerkingen op zou kunnen maken, doch men vertrouwde, dat de Gouverneur het beste weten zou wat met de eer en de waardigheid van het koloniaal Gouvernement overeenkwam."
In Januarij 1836 werd Bent weder in zijn burgerregt hersteld , en later schijnt de verhouding tusschen hem en den Gouverneur beter te zijn geworden, daar Bent bij de zending van de Veer naar Demerary in den arm werd genomen, ten einde die zending, zoo mogelijk, te doen gelukken .
Op voordragt van G. N. G. Vlier, omtrent een plan tot proefneming van kolonisatie met de vrije bevolking van Paramaribo, ten einde hen tot den landbouw op te leiden, werd in 1833 eene commissie gevormd . Het plan was om 20 huisgezinnen op Voorzorg te plaatsen; ieder huisgezin zou f 600 voorschot ontvangen, terwijl zij voor hunnen arbeid geen slaven mogten bezigen. De commissie besloot provisioneel de proefneming met zes huisgezinnen te nemen ; onderscheidene omstandigheden, waarbij ook de ongeschiktheid van het terrein oorzaak waren, deden die proefneming mislukken.
Door het Nederlandsch gouvernement werd zekeren Bouni, voormalig Controleur der Bosschen, in dienst der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Volksvlijt te Brussel, naar Suriname gezonden, ten einde te onderzoeken welk hout aldaar geschikt bevonden werd voor 's Rijks dienst en welke de beste wijze was dit te verkrijgen .
Bouni overleed, kort na zijne aankomst te Suriname, waardoor het beoogde doel grootendeels werd gemist; de Minister van Koloni?n verzocht echter den Gouverneur, dat men voortging met de nasporingen en tot proef een Rijks transportschip bevrachtte met 10,000 kubiekvoeten hout; dat men een plan vormde tot het oprigten van een corps negers, speciaal voor de houtvelling, en poogde betrekkingen met de Boschnegers aan te knoopen, ten einde hout van hen te koopen, ook ijzerhard, pokhout en letterhout, geschikt voor meubelmakers, door welker meerdere waarde de vrachtprijs minder kostbaar zou worden .
Er is van tijd tot tijd eenig hout naar Nederland verzonden, doch deze handel kan nog veel uitbreiding erlangen.
Na de wegruiming van eenige moeijelijkheden, werden in 1836 nieuwe vredestraktaten met de onderscheidene stammen der Boschnegers gesloten , en in 1838 ook den Becoe- en Musinga-negers veroorloofd houtwaren naar de Beneden-Saramacca af te voeren .
Dikwijls kwamen bij de Commissie van onderwijs, aan wie het toevoorzigt en de verzorging, de opvoeding en het onderhoud der behoeftige weezen was opgedragen , verzoeken in tot het oprigten van eene school voor arme kinderen, die daarop gratis onderwijs konden erlangen, daar het slechts aan eenige kinderen op de stadsschool verleend voorregt veel te beperkt was. In 1836 werd aan dit verzoek gehoor verleend: het vroegere cholera-hospitaal werd tot school en onderwijzerswoning ingerigt; het onderwijs zou zich bepalen tot lezen, schrijven, rekenen, de zedeleer en koraalgezang;--dit laatste echter slechts voor zoover de kinderen in een der Christelijke kerkgenootschappen waren opgenomen. De onderwijzer zou eene bezoldiging van f 1200 ontvangen . Later werden twee stadsscholen opgerigt: eene voor gealimenteerden en eene voor kinderen van behoeftige ouders ; en werd ook in eene betere verzorging der behoeftige wezen voorzien.
Op Bladz. 671 schreven wij, dat vereenvoudiging in het bestuur der kolonie zeer gewenscht was, want dat het onderhoud van een legio ambtenaren, waarvan sommige weinig te doen hadden, enorme kosten veroorzaakte. Uit de officieele bescheiden blijkt, dat dit inderdaad zeer groot was, en het moet ons verwonderen, dat de Nederlandsche regering toeliet, dat groote sommen verspild werden , daar de slechte staat van 's lands geldmiddelen niet veroorloofde onkosten voor Suriname te doen en telkens bij den Gouverneur werd aangedrongen om remises te zenden .
Tijdens het Embargo door Engeland en Frankrijk op de Hollandsche schepen gelegd, werden de meeste ladingen uit Nederland naar Suriname en omgekeerd met neutrale schepen vervoerd. Dit verzwaarde echter de kosten en handel en landbouw werden hierdoor gedrukt.
Ook ondervond de handel belemmeringen door de voorzorgsmaatregelen tegen de cholera-morbus genomen ; vooral echter beklaagden zich de zeeofficieren bij de quarantaine over de moeijelijke dienst en bij herhaling wendden zij zich hierover tot den Gouverneur .
Met veel lof wordt gewaagd van den dienstijver en de belangelooze behartiging van het welzijn der volkplanting door den R. C. pastoor J. Groof. Uit aanmerking daarvan werd hem uit de koloniale kas toegelegd eene gratificatie van f 1000 's jaars , en erkende Z. M. deze zijne diensten, door hem tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw te benoemen .
In het journaal van van Heeckeren van 8 April 1835 vindt men vermeld, dat zekeren heer Mr. J. M. Lotze het verzoek heeft gedaan, om het oude archief der kolonie te analiseren en te bearbeiden. Van Heeckeren begreep, dat dit voor de kennis der Geschiedenis van Suriname belangrijk kon zijn en stond hem dus zijn verzoek toe; en zoo lang als hij ter gouvernements-secretarie werkzaam zou wezen, zou hij als ambtenaar worden aangemerkt en hem schrijfbehoeften enz. worden verstrekt . Wij hebben niets verder van de resultaten van dien arbeid vernomen en vestigen daarom de aandacht op deze bijzonderheid, daar hiervan misschien een of ander bij het koloniaal archief berust en welligt nuttig kon zijn voor verdere nasporingen ten behoeve der Geschiedenis van Suriname.
CHRONOLOGISCHE TAFEL
der voornaamste gebeurtenissen in de geschiedenis van Suriname vermeld.
Jaren. Bladz.
"OCTROY OFTE FONDAMENTEELE CONDITI?N, ONDER DEWELKE HAAR HOOG MOG. TEN BESTEN EN DE VOORDEELE VAN DE INGESETENEN DESER LANDEN, DE COLONIE VAN SURINAME HEBBEN DOEN VALLEN IN HANDEN ENDE ONDER DIRECTIE VAN DE BEWINTHEBBEREN VAN DE GENERAALE NEDERLANTSCHE GEOCTROIJEERDE WEST-INDISCHE COMPAGNIE."
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page