bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Musical Instruments Historic Rare and Unique by Hipkins Alfred J Alfred James Gibb William Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 737 lines and 59196 words, and 15 pages

Hendrik zou, althans in het leger, dien strijd niet aangaan. Andermaal zou zijn neiging tot droomen en beschouwen een vasteren vorm krijgen. Van een kort verlof in 1834 had hij gebruik gemaakt om zijn ouden vriend De Laet op te zoeken, die hem door zijn vrienden herhaalde malen had laten groeten. De Laet was dichter geworden en verdedigde met Andr? van Hasselt en nog eenige jongeren de nieuwe dichterschool in Belgi?, in het Fransch. Hendrik zag voor zijn oogen verbaasd een vuurwerk van geestdrift opsteken, waarin een glans van roem lichtte. De naam van zijn vriend werd in tijdschriften gedrukt en een benijdbaar geluk scheen het hem, zoo gepassioneerd te kunnen uiten, voor alle menschen, wat er in zijn binnenste omging. Na enkele dagen stond het voornemen bij hem vast denzelfden weg op te gaan. De Laet had hem bezworen het te doen. Had hij ten slotte niet even hooge aspiraties? Victor Hugo en Lamartine, en verder de verzen van De Laet en diens vrienden zou hij tot voorbeeld nemen.

Daags na zijn terugkomst in het kamp van Venloo had hij zich aan het dichten gezet. Weldra schrijft hij zijn brieven naar De Laet in verzen. Zijn gedachten bleven in Antwerpen, waar hij zijn vrienden achterliet. Hij dichtte des nachts in het kamp: "Sylphide silencieux...." In zijn cel grift hij in den muur hoe hij verlangt naar de stad, de Schelde en haar wazige einders. Op een nacht, na zijn degradeering, zit hij op een houten koffertje te schrijven. Met papier en een kaarsje had hij een kleine lamp gemaakt, die alleen een plekje onder zijn hand verlichtte. De generaal op zijn ronde verrast hem, doch spreekt hem vriendelijk toe. Daar het onmogelijk was hem uit zijn dienst te ontslaan, werd hij naar Dendermonde verplaatst en als onderwijzer in de regimentschool aangesteld.

Inmiddels heeft hij vernomen dat een jongen te Antwerpen, een vriend van De Laet,--Theodoor van Rijswijck--Vlaamsche gedichten maakt. Hij spreekt en schrijft daarover met De Laet, hij denkt erover na en bij een van zijn brieven voegt hij een opstel, dat hij "eerst voor zelven in de tael van land had opgeschreven."--"Ik weet niet hoe het komt," zegt hij, "maar ik vind in deze tael iets geheimzinnigs, dieps, ernstigs, ja zelfs iets wilds! Indien ik ooit eenige kracht verkryg, dan werk ik nog geheel en al in de Vlaemsche literatuer."

Hij is nu niet zoover van Antwerpen en zal wel af en toe naar zijn vaderstad zijn gekomen, en in elk geval veel bezoek hebben ontvangen. Hij haakt naar het oogenblik, dat hij in het burgerleven voor goed zich aan de letterkunde zal kunnen wijden. Ook met Van Rijswijck komt hij in nauwere betrekking, hij onderwerpt hem zijn eerste proeven van Vlaamsche dichtkunde, ontvangt zijn raadgevingen en eens, als hij terneergeslagen is, een tamelijk lang vers, "Voor droefgeestigen" dat hem als troost en voorbeeld dienen moet. Hij verontschuldigt zich herhaaldelijk over de slechte taal van zijn brieven, en schrijft dat hij den dichter Van Duyse, die te Dendermonde verblijft, niet durft opzoeken, omdat hij zoo slecht Vlaamsch spreekt en Van Duyse te weinig Fransch kent. Met De Laet nochtans gebeurt de briefwisseling nog steeds in het Fransch; dat gaat voorloopig veel gemakkelijker. Met Van Rijswijck zou het bezwaarlijk kunnen. Hij is een volksjongen, woont in hetzelfde kwartier waar Conscience geboren werd.

In 1836 is Conscience ontslagen, en keert terug naar Antwerpen, waar hij door vader goed ontvangen wordt. Schijnbaar heeft hij alle droombeelden vaarwel gezegd. Hij wacht nu naar een plaats van het gouvernement. Hij mag nog zes maanden in het ouderlijke huis inwonen, leest ondertusschen de romantische dichters onder voorwendsel van grondiger taalstudie.

Op het aandringen van vader biedt hij zich na enkele maanden wachten aan bij een paar kooplui, maar laat zich door hun koele ontvangst afschrikken en is vast besloten, nooit zulke stappen meer te wagen. In het naar huis gaan valt zijn oog op een bericht, dat een wedstrijd aankondigt voor de plaats van adspirant-ingenieur bij den staat. Hij heeft nog twee maanden tijd om het allernoodzakelijkste van de wiskunde te leeren; de titel verlokt hem en hij ziet in het examen een middel om alle vernederingen te ontkomen. Hij zet zich koortsig aan het werk, blokt dag en nacht en loopt tusschendoor om inlichtingen naar den vader van De Laet, een landmeter. Als hij de geheele hem vreemde stof verwerkt heeft, stelt hij vast, dat de opgedane kennissen in zijn arm hoofd overhoop liggen, en niet meer naast elkaar te ordenen. Zijn krachten begeven hem, hij heeft koorts. Vader doet hem naar bed gaan en verbiedt hem, nog een letter te lezen. Een maand nog zal hij rusten en dan onherroepelijk zijn eigen weg zoeken.

Niet lang kon hij op zijn kamer blijven. Vrienden bezocht hij niet, half om zijn vader niet te ergeren en half omdat hij tamelijk kalm was. Eigenlijk mocht hij niet lezen, maar een fantastisch boek in handen nemen, met plaatjes, als hij wel vroeger deed, is eerder spelen. Op den zolder lagen nog overblijfsels van den boekenschat: de beschrijving "der gantscher Nederlanden" van Guicciardinus en een Antwerpsch Cronijkje van Ullens. Hij vond er groot vermaak in het verhaal der beroerlijke tijden in deze boeken te volgen, die in een na?eve taal geschreven waren. Aan de beschrijving van de beeldstormerij gekomen legt hij het boek opzij, en voelt in zich de lust om een oorspronkelijke schets te maken van die kleurige dingen. Hij wandelt door den tuin en maakt een plan; verschuilt zich in het pri?el en tracht te schrijven.

"La Belgique g?missait sous le joug...."

Maar dat gaat niet, de gedachten blijven achter in zijn hoofd steken. Hij droomt. Er komt een onwillekeurige beweging in zijn pen. Hij denkt en schrijft:

"Het was in den jare onzes Heeren 1566, den 16 der maend Augustus. De nacht was duister en de regen, die by afwisselende vlagen nederstortte, had de nare straten der stad Antwerpen tot menigvuldige waterplassen gemaekt. Geen ander licht deed zich in het verschiet op, dan de weinige flikkerende keersjens, welke de inwooners voor de beelden ontstoken hadden.... De nachtwaker alleen, met piek en lanteern, doorkruiste de stad."

Hij gaat voort, verrast, en houdt niet op v?or alles donker geworden is rond hem. Een redevoering gaapt, onvoleind, geestdriftig, maar hij kan haar niet voltooien. Het licht schemert boven zijn papier, vader mag niets weten.

Dat werd gewis een volslagen boek. Hij brandde om, met den nieuwen dag, onder de open lucht te kunnen voortgaan. Aan vader zou hij zeggen, dat hij aanteekeningen maakte uit de geschiedenis. Die had wel argwaan, maar liet hem toch met vrede.

Als hij de vermoedelijke helft van zijn "roman" geschreven had, want uit het plan voor een kort opstel waren liefdes- en patriotische verwikkelingen gegroeid, tusschen de bloemen van het zomerhuisje, kon hij zich niet ontzeggen om naar De Laet te loopen en hem, met geestdrift en verwachting, een brok van zijn Vlaamsch proza voor te lezen.

De Laet was in den hoogsten hemel en wenschte hem geluk. Denzelfden avond werd nog een voorlezing gehouden in den Kunstenaarskring, waar de kopstukken van de romantische plastiek vergaderd waren. In de dompige herberg, voor de Block, Leys, de Braekeleer, Wappers en andere jonge schilders, werd hem de lauwerkroon op het hoofd gedrukt. Eug. de Block legde het voorzitterschap neer en droeg het op aan de nieuwe glorie van Antwerpen. Ieder was van oordeel, dat het werk moest uitgegeven worden, doch Conscience was moeilijk te overtuigen. De kosten waren zoo hoog en alleen een bezoek bij Wappers, den afgod van de romantische jeugd en inderdaad een uitstekend man, kon hem bewegen om toe te stemmen. De Laet plaatste de warmste aanbevelingen in de dagbladen en enkele dagen later zag een prospectus het licht.

"Hendrik Conscience" stond er, ditmaal met een Vlaamschen voornaam, bovenaan. Het stuk vond overal zijn weg, ook bij zijns vaders vrienden. Die konden het wel niet lezen, enkel de naam was hun bekend, maar zij kwamen er mede bij zijn vader en leiden het hem voor oogen, zeggend: "Wat staat hierop gedrukt? Is het niet ongehoord, dat de zoon van een soldaat van Napoleon dingen schrijft, die zijn vader niet verstaat?"

Een sc?ne volgde. De taal van zijn vader had de jongen verloochend en hij maakte zich bespottelijk in een patois! En de kosten! Er viel absoluut niet aan te denken, dat het waanzinnig plan zou worden uitgevoerd.

De koppigheid van den jongen romancier hield stand. Op zekeren avond schrijft hij zijn vader een brief en knoopt, beangstigd en fier, zijn zaakjes in een handdoek. Zijn werk zal gedrukt worden.

Hij verlaat het huis en trekt stedewaarts. Op de baan komt hij den jongen bloemkweeker Karel van Geert tegen, die merkt dat er iets aan scheelt. Die vraagt Conscience uit, neemt hem mee in zijn tuin en verdwijnt in huis. Zijn moeder komt met hem terug en, vriendelijk bezorgd, gaan ze met Conscience naar den Koning van Spanje, waar hij voortaan zal kunnen blijven. In de groote bovenzaal van de herberg staat, in een hoek, zijn bed.

Nauwelijks heeft hij zijn pak daar neergelegd en de menschen bedankt, of hij zoekt De Laet op en vertelt hem alles wat er is gebeurd. De Laet vindt zijn lot schoon en benijdenswaardig. Alleen in de wijde wereld te staan en te moeten worstelen om vooruit te komen, niemand rekenschap te moeten geven en geen dwang meer te voelen, alles te mogen wagen: hoe sterk moet dat iemand maken om zijn doel te bereiken!

Des avonds, in de groote slaapkamer, komt zijn vader hem bezoeken. Eerst verwijtend en ontdaan, maar dan betrouwend in de vastberadenheid van zijn zoon.... "Hier in deze zaal," zegt hij, "heb ik dertig jaar geleden nog als matroos gedanst...."

Onder de hoede van moeder Ann uit den Koning van Spanje beweegt zich Conscience op eigen vlerken. "In 't Wonderjaer" verschijnt en wordt als een blijde belofte begroet door de strijdlustige Vlaamsche letterkundigen.

In 1822 had Delacroix te Parijs zijn Dante en Vergilius tentoongesteld. In een heftigen strijd met het gevoellooze classicisme, baande hij zich een weg, gestuwd door nieuwen geestdrift die hij putte uit vreemde literatuur: Dante, Goethe, Byron, Walter Scott. In 1830 en later leverden de woelingen van den tijd hem het onderwerp van bewogen tafereelen vol koortsig leven, die zijn opgewondenheid weergaven. De personages waren niet langer koude symbolen maar plots aan het leven gegaan. Zijn onweerstaanbare liefdesdrang scheen in hen een uitweg te hebben gevonden. En toch waren zij niet gegrepen uit het werkelijk leven, maar in zijn droom ontstaan en door zijn droomen gevoed. In hun nieuwe conventie klopte de polsslag van den tijd; als bij hun schepper straalde hun passie over hun omgeving uit en zette alles in een nieuwen glans. Hun lichaam verried hun gewaarwordingen en de natuur zelf in het landschap, dat weer met zorg werd behandeld, stemde overeen met hun gemoed.

Na het romantisme in de letterkunde--dat zeden en uitzicht van de samenleving vervormd had--was romantisme in de schilderkunst niet kunnen uitblijven. De opvatting van Delacroix werd door velen erkend; hij bleef de voorman. Zijn kunst werd, in 1830, door den jongen Wappers in Belgi? ingevoerd, een maand juist v??r de revolutie, wanneer zijn eerste doek te Brussel veel opzien baarde. Na eenige jaren was zij er overheerschend. Conscience, voorbereid door zijn lectuur om haar richting als de zijne te herkennen, werd haar woordvoerder in de pers en liet onwillekeurig in zijn romans haar qualiteiten en gebreken weerspiegelen. De natuur en haar bekoorlijkheid worden door hem erkend en in zijn eerste werken uit hij, uitbundig, zijn onstuimige vrijheidsliefde en zijn behoefte naar zichtbare schoonheid.

Het getuigt van den innigen omgang die er tusschen schilders en letterkundigen bestond, dat zooveel artisten aan de wordende Vlaamsche beweging deelnamen. Hun strijd voor den vergeten geest van Rubens en het heropwekken van den Nederlandschen zin voor kleur drijft hen op eenzelfde pad. De noodlottige invloed van David, die te Brussel een tijd lang als een halfgod werd vereerd, moet te keer gegaan. Het zoeken naar uitdrukking en lokale kleur doet hen de geschiedenis bestudeeren en maakt den weg open voor de vaderlandsche romanciers.

De meeste werken, niet alleen van Conscience maar ook van zijn tijdgenooten, worden overvloedig ge?llustreerd. De plaatjes van "Het Wonderjaer" vertoonen zware gestalten, koppen die van Rubens' Antwerpsche schilderijen--min het schoone--zijn afgekeken. De Geertruid in den kerker, die het lijf van haar veegen vader ondersteunt, is niemand anders dan de mooi weenende Magdalena van de "Afdoening van het kruis."

Hier en daar treft in dit boekje een tafereel dat zuiver en eenvoudig is opgemerkt, zoo de beschrijving van een vlakte v?or Antwerpen. "Deze plaets hiet toen het Luisbekelaer. Het was een wyd stuk land, in gedaente een driehoek gelyk, waer van de langste zyde door de Herenthalsche vaert bewaterd werd. Hier waren duizende menschen verspreid. Allen, behalven vrouwen en kinderen waren gewapend. Velen lagen op den boord der vaert, en warmden zich in afwachting by de zachte morgendstralen: anderen te paerd, renden langzaem het wyde veld over."

Een ongebreidelde en kinderlijke romantiek vult het verhaal met onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Een rooverhoofdman vertelt zijn ongelukkig leven: "En menigmael heb ik op 's meisjes bede, den groenen lindeboom onder de klanken eener weemoedige ballade doen zuchten." Het liefje wordt geschaakt. Zijn "roozenkleur" vergaat onder zijn tranen, "en kwynend en door mistroostigheid afgemat", wandelt hij "door de dichte bosschen," waar hij vol bittere smart op het gras nederzinkt. Onteerd komt het kind terug en sterft: "Daer lag dit lieve roosje tusschen vier geele wassen keerssen te zieltogen."

Het grootste gebrek van het werk is zijn onbeholpen taal: "Door het zien dezer hoog verheven muren en zware trali?n, waeraen de bleeke stralen der maen een droeve kleur gaven, smolt Geertruids hart weg, by het denken dat haren vader d?er binnen was." Conscience speelt met haar woorden als een blinde met kleuren, zet "zoodra " voor "onmiddellijk," "suizen" voor "fluisteren," spreekt van "een opgepropt drinkvat," en laat den wijn, den regen en de tranen bij beken stroomen over tafel, kleederen en wangen.

En nochtans is de taal nog zuiver, vergeleken bij wat in de dagbladen van die dagen geschreven werd. De volksman, die het boek in handen kreeg, moet er zeker verpoozing en vreugde in gevonden hebben. Hij hoort hoe "het kraken der deuren en vensters, die in de buurt geopend werden, alleen de stilte stoorden, die nog in de half verlichte Keizerstraet heerschte." Behalve door zulke beelden die hem aangenaam-bekend in de ooren klinken, wordt hij bekoord door een roes van woorden en lieve gebaren. Het primitieve verhaal wil boeiend zijn, het is naief gekleurd, argeloos en heftig. Dit was wel wat het volk nog kon begrijpen, en wat het noodig had om terug te worden gevoerd tot belangstelling voor de geschiedenis en de letterkunde.

Bij "Het Wonderjaer" sluit aan de bundel "Phantazy," hetzelfde jaar bij L. J. de Cort op de Paddegracht gedrukt. "Korte doch des te levendiger drama's van krachtige galmen en zoetluidende toonen," worden deze schetsen door een z?er toegeeflijk tijdgenoot genoemd. In tijdschriften verschijnen verder nog enkele schetsen van Conscience, waar "De Pelgrim in de woestijn" de meest karakteristieke onder is. Het opstel is een navolging van Lamennais, typisch voor de "Weltschmerz" en tevens voor het gewild optimisme van den jongen schrijver.

Een afzonderlijke plaats onder zijn eerste voortbrengselen bekleedt de "Leeuw van Vlaenderen." Hij heeft hem voleind in het huis van de Laet, in eenzelfde kamer, aan de tafel waar 's avonds zijn vriend gedichten maakte of artikels schreef voor dagbladen. In dezen heldenroman tracht Conscience zich boven het weeke te verheffen. Hij beschrijft Adolf van Nieuwland als een jonge ridder, wiens gelaat "niet door verwyfde schoonheid bekoorde; hy was niet van die mannen met roozenkleurige wang en lachenden mond, wien niets behoeft dan een samaer om zich tot vrouw te herscheppen."

Overigens is de toon van het werk, dat wel eens een epos wordt genoemd, zoet en kalm:

"In den namiddag verliet Machteld de stad met alle hare dienaren en vrouwen: dit vertrek gaf aan vele anderen het gedacht, dat zij in Kortryk veiliger zouden kunnen woonen. Met een werd alles door haer ingepakt, en de deuren gesloten hebbende, gingen zy met hare kinderen ter Gendpoort uit.--Ontellyke huisgezinnen liepen in dier voege met verscheurde voeten op den weg naar Kortryk, en zaeiden hunne bittere tranen tusschen het gras dat by den boord der baen groeide.

In Brugge werd het zoo stil als in een graf."

Niet zonder eenig gevoel van plastiek is de beschrijving van een paar gevechten, als het volgende, waardoor Machteld, de dochter van den graaf van Vlaanderen, uit de handen van haar schakers wordt verlost:

"Zonder op dien roep te letten keerde de soldenier zijn paard ter zyde en zocht alzoo uit de baen te springen;--maar het zweerd van den ridder viel met eene verdubbelde kracht op zynen helm, en kloof hem het hoofd tot by de schouders. Het bloed sprong in twee dikke stralen uit den nek van den ruiter, en viel terug op het hoofd en het witte kleed der maegd, hare fijne blonde lokken werden er gansch door bevochtigd.... De geslachte Franschman viel uit den zadel.... en het meisje werd nog met nydigheid tegen het harnas gedrukt. Na een vluchtig oogenblik lieten de armen van het lyk haar los; vrouw en lyk rolden beiden op den grond..... Het gevecht scheen nu nog hardnekkiger te worden, want by het zien van het rookende bloed, wierden deze strydbare mannen als door razerny vervoerd: de peerden werden heen en we?r geslingerd en brieschten bij elken slag, die op hun yzeren deksel neederviel. Het meisje lag zonder gevoel tusschen hunne voeten.... Verwonderlyk was het dat de peerden haar niet kwetsten, want zy stampten om en by haer, doch raekten hare uytgestrekte leden niet, alleenlyk stampten deze dieren de aerde der baen in de hoogte, en bedekten de wangen der maegd met slyk en stof.

"Dit gevecht had slechts eenige oogenblikken geduerd, want de slagen der stryders waren zonder tusschenpoos geweest; diensvolgens was de zon nog niet boven de kim, en de velden waren nog niet met hare stralen verlicht, echter klommen de dampen reeds boven het woud, en de toppen der boomen kleurden zich met lieflyker groen."

Men bemerkt, naar romantisch recept, de rol die de bezielde natuur speelt in de gebeurtenissen: de zon dringt flauw door bij het begin van het gevecht; dan klimmen de dampen boven het woud, en de toppen der boomen kleuren zich met klaarder groen. Eindelijk is de zon boven de kim gerezen, en hare stralen verlichten de velden met heldere kleuren.

Een bijzondere zorg wordt natuurlijk besteed aan de beschrijving van den Slag der Gulden Sporen. Tegenover de vereenigde Vlamingen bevindt zich het Fransche leger. "De ruiters waren zoo menigvuldig dat een korenveld minder aren draegt dan er speren boven de vyandelijke benden uitstaken. De peerden der voorste gelederen stampten ongeduldig met de voeten, en besproeiden hunne yzeren deksels met witte vlokken schuim. De bazuinen zonden hun galmende toonen als in een feestgejuich door de zuchtende boomen van het Neerlanderbosch,--en zweepend speelde de wind in de wentelende vouwen der wimpels en banieren. De stem der veldheeren kwam dit krygsgerucht by poozen beheerschen, terwyl soms de wapenkreet: No?l! No?l! Frankryk! Frankryk! uit eene bende opging, en al ander geschal verdoofde."

"De Leeuw van Vlaenderen" kon, haastig als hij werd geschreven, moeilijk beter zijn. Er is geen bezonkenheid in kunnen komen. Alleen een beeld, een vluchtig gezicht van een landschap, het gevoel van den strijd, waar de jonge schrijver bij was met al zijn enthousiasme, zijn genoegzaam geslaagd. Een beoordeelaar van den tijd spreekt nochtans met lof over de weeke "intrigue amoureuse, dont les chapitres servent de point de repos entre les sc?nes de guerre et de carnage."

Wij bemerken weinig van het innerlijk leven van de personages. Zij zijn hoofdzakelijk door hun uiterlijk van elkaar onderscheiden. Wanneer we hen in gedachten verrassen, overwegen ze enkel de belangen van het vaderland, zij staan niet langer in betrekking met de dagelijksche nooden en vreugden van het leven; zij worden vaten van vaderlandsliefde, en daardoor ontstaat eentonigheid in de meeste gesprekken. Zij ontmoeten elkander meest onder den open hemel; zoodat de antieke stad of de opgaande zon hun motieven voor een treffende voorstelling kunnen leenen.

De groote verdienste van het verhaal ligt in de kennis van het verleden, die het de lezende Vlamingen bracht. Van zijn verschijning dagteekent een verhoogde belangstelling in de vaderlandsche geschiedenis. Mooier dan in het Wonderjaer, vonden de Vlamingen in den Leeuw van Vlaenderen een taal terug, die ze voor letterkundig gebruik ongeschikt hielden, en op dit meer bezonnen werk hadden met meerder reden de woorden kunnen toegepast worden van een aan Conscience onbekend lezer, die hem in 1837 schreef:

"Monsieur, lorsque au mois de mai les journaux rendirent un compte flatteur de votre roman historique "In 't Wonderjaer," j'?tais loin de pressentir que bient?t j'en ferais l'objet d'un agr?able d?lassement. Grande a ?t? ma surprise, d'y retrouver ma langue maternelle dans toute sa puret?, dans sa noble simplicit?.... Oui, Monsieur, disons-le sans h?siter, vous avez r?ussi, compl?tement r?ussi, ? faire revivre, ? faire go?ter la langue que je balbutiais au berceau, et que je retrouve avec une joie secr?te apr?s un coupable oubli de 22 ans."

Een figuur als die van Conscience ware niet te begrijpen, zonder voldoende kennis van den toestand der Nederlandsche taal en der letterkunde in Vlaamsch-Belgi?, op het oogenblik van zijn verschijnen. Treurig was het er me? gesteld en het is haast niet te verwonderen dat Nederlanders als Bakhuizen van den Brink nog later van meening waren, dat Conscience en de overige Vlamingen beter zouden gedaan hebben, voor hun volk in het Fransch te schrijven. Na 1830 waren de leergangen van Nederlandsche taal- en letterkunde afgeschaft aan de hoogescholen en gestichten voor middelbaar onderwijs. De Vlaamsche opschriften op openbare gebouwen werden uitgekapt en door Fransche vervangen. In 1846 nog had te Brussel een veiling plaats van de Nederlandsche werken die van vroeger jaren in de regimentsbibliotheken berustten.

Wel was de Nederlandsche beschaving onder de Spaansche overheersching in Belgi? geknakt en had ze nooit meer den glans bereikt dien ze in het Noorden verkreeg, maar de liefde van het volk voor zijn taal en haar beoefening was nog lang blijven leven in de ontelbare kamers van rhetorica. Onder de regeering van Koning Willem was dan de taal, nagenoeg niet belemmerd, vooruitgegaan. Van 1803 tot 1815 werden door rederijkers 26 dichtwedstrijden uitgeschreven, van 1816 tot 1830 wel 46. Na de omwenteling valt alles stil. Geen leven roert er gedurende de vier eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid. Het dienstnemen van een groot gedeelte, en niet het onwaardigste, van de Belgische jeugd, was volgens Jan Frans Willems er een reden van.

Nu was de letterkunde, die in de 17e eeuw en later werd voortgebracht, niet van groote waarde, maar haar beoefening hield het volk gereed voor ernstiger eigen beschaving. In den Hollandschen tijd worden eindelijk aan de hoogeschool van Luik door Kinker en aan die van Gent door Schrant geleerden gevormd, die de nieuwe dragers kunnen worden van de verwaarloosde cultuur. Zij zullen na de omwenteling de bewuste leiders worden van de Vlaamsche beweging. Bij hen zal zich de begaafde auto-didakt Willems aansluiten, die in 1819 het eerste deel van zijn bekende "Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde" uitgaf, met het gedicht "Aen de Belgen" voorop, maar met Fransche aanteekeningen, voorrede en vertaling. Opmerkenswaardig is het ook dat, in de eerste jaren der Vlaamsche beweging, de Vlaamschgezinde polemiek grootendeels in het Fransch wordt gevoerd.

Het veld, waar de vrienden van Conscience wilden werken, lag braak genoeg.

De gevoelvolle romancier vindt in de Laet het ontwikkeld verstand, veel dieper vorschend en meer bestand tegen stemmingen, dat zijn karakter steunen kan en om zoo te zeggen volledigt. Des te vaster sluiten ze zich bij elkander aan, en mogen ze al eens om het wisselend humeur van Conscience op minder vriendschappelijken voet met elkaar verkeeren, de Vlaamsche beweging brengt hen terug bijeen.

Zij werpen zich hals over kop in den politieken strijd, waarin het gaat om de rechtsherstelling van Vlaamsch Belgi?, dat na de omwenteling zoo schandelijk is achteruit gesteld. De Walen zijn oppermachtig in het jonge land en met hen kwamen vreemdelingen aan het bewind, Franschen, die hier alleen een welkom arbeidsveld voor hunne eerzucht zochten. Nochtans verklaren de jonge Flaminganten zich niet tegen de onafhankelijkheid van Belgi?; in tegenstelling met de ouderen, die vooral te Gent, rond Snellaert gegroepeerd zijn, doen zij aan vaderlandsche betoogingen mee. In Antwerpen stellen zij zich aan het hoofd van de protestbeweging tegen de 24 artikelen, wat hen in botsing brengt met den stederaad, die Orangistisch, alhoewel Franschgezind is.

Conscience staat dus bij de overheid zijner stad in het geheel niet goed aangeschreven. Beter bij de landsregeering, die hem voor zijn "Wonderjaer", door bemiddeling van den reeds befaamden schilder Wappers, eene kleine subsidie toekende. Geruimen tijd reeds lijdt hij armoede. Een betrekking van vijfhonderd frank 's jaars bij het provinciaal bestuur heeft hij laten varen om aan zijn "Leeuw van Vlaenderen" te arbeiden, die den minder gunstigen indruk van "Phantazy" moet uitwisschen. Hij verwacht er veel van, maar het succes wordt verminderd door de gebeurtenissen van den dag. Geplaagd om zijn flamingantisme en gevaarlijk patriotisme, wordt hem het leven nog onaangenamer gemaakt.

Ontmoedigd, ontzenuwd en verlangend naar rust biedt hij zich bij van Geert als knecht aan, en werkt er in den tuin en 's avonds aan het maken van naambordjes. Hij studeert na den arbeid botanica en tracht overigens alle hooger streven te vergeten.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top