Read Ebook: The Palace and Park Its Natural History and Its Portrait Gallery Together with a Description of the Pompeian Court by Forbes Edward Latham R G Robert Gordon Owen Richard Phillips Samuel Scharf George Shenton F K J Francis Kingston John
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 477 lines and 27026 words, and 10 pages
En mochte ik maar, zoo even, door Gods beschik, u, peretakken geven nen toovertik; 't en zou geen pere krommen uw hout, voortaan: veel liever zie 'k de blommen, eer ze opengaan.
'k Zie geren, in de hoven, uw' peren groot, de zonne zitten stoven, al rijp en rood; maar 'k zie wel nog zoo geren uw blommen staan, de perels van de peren, eer ze opengaan.
Al rood is 't, dat ik zie: ??n ovenvier heel 't westen daarin de zonne zonk en 's werelds oude vesten in gloeien zette. Laai noch glans en is er: niet als enkel rood en, deur de losse wolken, iet dat eer aan bloed gelijkt, of aan onmeetbaarheden van ongehouwen stier- en huidlooze ossenleden, die, drijvende overal, met vil- en slachthuisvee, de diepten vullen van de westerwereldzee. De zwarte hagen staan vol oogen, als van dieren en ongedaanten, die hun roode blikken stieren te mijwaard, daar ik sta, van hoofde tot den voet bespeit, ik zelve, en diepe in schijnbaar zonnebloed. Hoe zal 't te morgen gaan? Zal 't regenen, zal 't ruischen: gebouwen af, en al dat boom is ommebuischen? Zal 't hagelslaan? In al dat hemelsch bloedgeweld, is ons de jongste dag des werelds voorgespeld? Toch neen-hij! Morgen zal, den oosten uitgeklommen, een nieuwe dageraad, een nieuwe zonne kommen de menschen, blank en blij, begroeten, die nu staan en, rood van aangezicht, den avond gadeslaan.
KORTRIJK, 28/10 1894.
IMBER ABIIT
De paden zijn, door 't lang geweld des regentijds, getigerveld, vol vage plekken, geelwe en bruin, vol ommetom den wandeltuin.
De koelte briescht van wijd en zijd me in 't aangezicht; 't is lentetijd; voortaan meer in de schiere lucht en bullebakt der buien bucht.
De boomen zien als effenaan ter bedden uit weer opgestaan; ze schudden in den wind, die giert en tuitend door de takken tiert.
't Heeft fel geregend: dagen lang was 't, op en ne?r, een watergang, die losgegaan bij geuten giet; nu waait het, maar 't en regent niet.
't Is koud nochtans. Het windenrad verwentelt en verspringt. Noch blad noch blomme en durft den bunsel uit, daar Gij, o Heer, ze binnensluit.
De regenboge, gister nog, hoe vreedzaam loech hij! 't Moederzog de boezems van de boomen kwelt, en al dat mussche is rinkelrelt.
Zou 't waarzeg, en in 't neerste nu, ook wezen? Wist het winterschuw dat 't vuisten heeft, het jonge jaar? God geve 't, en gij, zonne, daar.
KORTRIJK, 30/3 1895.
OCTOBERBOOMEN
Hoe schoone, och, hoe veel schoonder is, al moete 't nu gaan sterven, eer langen tijd van hier, hoe schoon, en schoonder duizendwerven, als vroeger, 't najaarsch loofgewas, wanneer het lente en zomer was.
't Is lief en lustig, diepe nu en d??r den bosch te dwalen; te zien hoe de oude boomen al hunne oude schoonheid halen te schranken uit! wat tijd beleeft gij, vrienden, die zoo'n vreugde u geeft?
Verlangt gij, zoo de ziel verlangt, die, vrij van alle schulden, van monde vaart ten hemel, en, verlost van 't eeuwig dulden, het leven, in dit tranendal, nu, ketenloos, verlaten zal?
Is d??rom al uw loof zoo lief gepint? zijn al uw' bl?ren veranderd in een bruiloftkleed, om eindlijk heen te varen te ruste? stervend najaarblad, Octoberboomen, leert mij dat!
AAN......?
Gelijk een been ten honde, zoo smijt gij mij, voor dank, wat geld! te geenen stonde, of ware ik nog zoo krank, en wille ik het! Gaat henen, ten duivel snelt; hij breke u hals en schenen; 't is Judasgeld!
DE EERSTE STONDE:
GEVONNIST.
Magdalena, en de heilige Vrouwen:
Waar gaat hij heen, dien 't herte mijn bemint? In welke handen, gevallen, moet hij leed en pijn gedoogend en verdragend zijn, o schand der schanden? Gebonden zie 'k hem henengaan, gevonnist en verwezen aan den galgeboom te sterven! o Gij, die God zijt, laat gij nu uw' kinderen onterven van 't hemelsch licht?--Wij volgen u, want, daar gij gaat en zal, gewis, bedriegen ons de duisternis.
DE TWEEDE STONDE:
NAAR GOLGOTHA.
De vijanden ons Heeren:
Sla-dood!--Hij ga ter galgenstraf! Biedt Barabbas het leven! Sla-dood!--Hij wilt den tempel af, en 's keizers geld ontgeven. Sla-dood!--Wij hebben Barabbas! Geen hoofd en kent dit jodenras, --hem...gaan wij galgenboomen!-- als 't opperhoofd van Roomen. Op ons zijn bloed, op onzen stam: die 't volk ontstak, die leeren kwam dat hij--op ons, op ons zijn bloed!-- dat hij Gods zone is, sterven moet hij, sterven!...
De vier heilige Evangelisten:
Zoo roept men, en men haalt, verwenschende overluid, zachtmoedig als een lam, de vonnisdeuren uit, Gods zoon, die sterven gaat, en blusschen, in zijn bloed, de wilde ontuchtigheid van 's wereld overmoed!
DE DERDE STONDE:
EERSTE VAL.
De vier heilige Evangelisten:
Gebannen, gaat en draagt hij, lijdende langs de baan, den boom, die, nagelvast hem dragende, rood zal staan, eer 't heden noene is! Helpt!--Te late is het!-- Ach!...nu ligt ter aarden ne?rgeveld, 't aanbiddelijk aangezicht des Heeren! 't Vallend hout der ongenade... och!--En 't dwingt hem, als een' druive, daar de wijnman den wijn uit wringt!
DE VIERDE STONDE:
MARIA.
Maria, de Moeder Gods:
Wach-arme, ik, in Jeruzalem u zoekende, eer veel jaren, en vond u na drie dagen maar, bij de oude kerkleeraren; ik vinde u heden al te ras, en 't eerste lang verlies mij nooit zoo leed en was als dit, wanneer gij mij, hervonden, vaart verloren! Mijn kind, mijn uitverkoren, mijn herte kent, mijn ooge u niet, die, moe van weenen, schemerziet, en doolt, op uwe schreden! Waar gaat gij heengetreden? Komt hier! mijn alderliefste kind, en zelve uws zelfs vrouw-moeder vindt!-- Doch neen: aan 's Vaders wil, die u mij heeft geschonken, blijft gij, blijve ik geklonken!
DE VIJFDE STONDE:
SIMOEN VAN CYRENEN.
De vrienden ons Heeren:
Simoen, van Cyrenen nooit en zal 't verdwenen, nooit en zal 't verloren gaan, 't geen gij hebt om God gedaan.
Simoen, van Cyrenen, Jesus is verschenen: 't eigen volk en kent hem niet: vreemdeling, gij, hulp' hem biedt!
Simoen, van Cyrenen, op de scherpe schenen stoot hij, van de rotsen, aan: Simoen, wilt hem bij gaan staan!
Simoen, van Cyrenen, dragende gaan wij henen, 't galgenhout met u; en hem volgen wij, d??r Jerusalem.
DE ZESDE STONDE:
VERONICA.
Magdalena, en de heilige Vrouwen:
DE ZEVENSTE STONDE:
TWEEDE VAL.
De vier heilige Evangelisten:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page