Read Ebook: Instituut Sparrenheide by Abkoude Christiaan Van Rinke Jan Illustrator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1378 lines and 38455 words, and 28 pages
Hans keek naar den kant, dien zijn vader aanwees en bemerkte nu pas een kolossale ronde taartjesdoos. Hij gaf die aan zijn vader en deze toonde haar geopend aan de jongens.
"Hoera, taartjes!" klonk het.
"Vooruit jongens, kiest er de heerlijkste maar uit. Ik trakteer de beide oorlogvoerende partijen," zei Mijnheer lachend en om het goede voorbeeld te geven, stak hij zelf een roomhoorn in den mond, waarmee hij vervolgens allerlei gekke gezichten trok, zoodat de jongens het uitgierden van pret. Zij lieten zich ondertusschen de onverwachte tractatie heerlijk smaken en rustten op stoelen en banken uit van de vermoeienissen des oorlogs.
Toen zei Mijnheer Bergwoude:
"Ik vind het toch zoo prettig, dat de leerlingen van "Sparrenheide" zooveel vrienden hebben. En de Baarnsche jongens zijn hun beste vrienden. Ieder weet wel, dat de jongens van Sparrenheide niet den heelen dag met den neus in de boeken ziften en dan 's avonds nog urenlang blokken om 's morgens weer opnieuw te beginnen. Neen, wij studeeren wat kalmer aan en gaan af en toe eens het bosch in. Wij timmeren en plakken en cartonneeren allerlei mooie en nuttige dingen, wij zingen en maken muziek, maar vergeten daarom toch de leervakken niet. Als wij dag in, dag uit studeerden en al maar blokten en ploeterden, zouden al onze leerlingen heel gauw zenuwpati?ntjes worden en heelemaal niets meer kunnen leeren. Nu zijn het ferme, frissche jongens, met rozen op de volle wangen. En daarom kunnen ze ook ferm meespelen met hun Baarnsche makkers. Frisch op, Roodhuiden, en een hartelijk hoera voor de Sparheiders!"
"Leve de Sparheiders! Hoera!" riepen de Baarnsche knapen.
"All right, jongens," besloot mijnheer. "Het klokje van gehoorzaamheid slaat. Nu afscheid nemen van elkaar, de Sparheiders naar hun kamers en de Roodhuiden op marsch naar Baarn!"
Dat bevel werd opgevolgd en een oogenblik later verkeerde het bedreigde fort der bleekgezichten weer in veilige rust.
De slaapkamers der Sparheiders waren op de bovenverdieping, en hadden alle een deur, die op het balcon uitkwam. Een van die kamers behoorde aan Hans, Flip en Rob. De drie broers hadden zich wat verfrischt en rustten nu even uit in hun heiligdom.
"Zeg," vroeg Flip aan Rob, "hoe kwam jij toch zoo'n stakker om je door de Indianen te laten inpakken?"
"Dat was niet stakkerig, dat was..."
"Slim toch ook niet, Robbekop."
"Och, jij met je kletspraat," mopperde Rob. "Denk-je, dat het nou zoo aardig is, om Robbekop tegen mij te zeggen? 'n Kunst! Ik kan ook wel zeggen: Flip, 'n kikker op je lip."
"Die naar binnen glipt," voegde Hans er bij.
"Heel mooi gezegd," plaagde Flip. "Maar toch had ik me niet zoo ??n-twee-drie laten inmaken. Hoe is dat toch gebeurd?"
"Ik heb heelemaal geen zin om dat jou te vertellen," zei Rob. "Als ik die oude vrouw niet gezien had, dan..."
"Welke oude vrouw?" vroeg Hans.
"O, dat is waar ook," herinnerde Rob zich. "Is ze niet bij je geweest, toen je aan 't eind van de Koninginnelaan lag?"
"Bij mij?" vroeg Hans weer. "Neen, ik heb niemand gezien."
"Hee, en ik heb haar nog gezegd, dat ze naar jou moest vragen. Ze kwam van de Vuursche door het bosch en had onderweg een briefje van tien gulden verloren. De arme stakker zat te huilen aan de Jagerskom. Ik kon natuurlijk niet gaan zoeken. Maar ik heb haar naar jou toe gestuurd."
"Niets gezien," herhaalde Hans. "Ik denk, dat ze 't geld weer gevonden heeft en toen maar verder is gegaan."
"Ja, dat kan wel," vond Rob. En verder werd er over die zaak niet gesproken.
Maar een oogenblik later kwam de oude huisknecht aan Hans vertellen, dat er een arme vrouw was, die naar hem vroeg. De huisknecht was een stokdoove oud-gediende, die Bosman heette. Men moest altijd verbazend hard roepen om hem iets verstaanbaar te maken en dan nog verstond hij het meestal heelemaal verkeerd.
"Hoe heet die vrouw?" riep Hans aan Bosman's oor.
"Met haar mond, denk ik," zei Bosman.
"Ach neen, ik vraag niet hoe zij eet, maar hoe zij h??t!"
"Dat weet ik niet"
"O," zei Rob, "dat is ze bepaald. Wacht Hans, ik ga mee." Hans en Rob holden naar beneden en Rob herkende dadelijk het arme vrouwtje. Ook nu had zij nog de tranen in de oogen.
"Och jongeheer," snikte ze. "Ik was eerst zoo blij. Ik vond de portemonnaie terug. Maar alles is eruit gehaald! O, ik weet geen raad. En nu kwam ik vragen, of misschien ... o, ik durf het haast niet zeggen."
"Zeg 't maar gerust," moedigde Hans aan.
"Ach, u moet niet boos worden, als ik 't zeg. Maar een kind is maar een kind. Het zou toch wel kunnen, dat een van de jongens ... 't gevonden had ... en 't eruit genomen heeft. Die denkt daar niet altijd kwaad bij. Maar ik ben een arme, oude vrouw en kan 't niet missen."
"Welneen," zei Hans. "Zooiets doen ?nze jongens niet. Daar hoeft u niet aan te denken. Maar wij willen het wel eens vragen."
Op dit oogenblik kwam mijnheer Bergwoude uit de tuinkamer naar de voordeur.
"Wat gebeurt er, jongens, en waarom huilt dat vrouwtje?" Rob vertelde zijn vader met een paar woorden, wat er gebeurd was.
"Wel dat is een ongelukkige geschiedenis," sprak mijnheer Bergwoude.
"Maar ik kan je de verzekering geven, vrouwtje, dat geen der jongens van onze school zoo slecht is geweest om het geld uit de portemonnaie te nemen. Waar hebt ge die weer teruggevonden?"
"Op den Hulpweg bij 't Hondenbosch," zei de oude.
"Zijn jullie in 't Hondenbosch geweest?" vroeg mijnheer Bergwoude aan Hans en Rob.
"Neen vader," zei Hans, "dat lag heelemaal uit onze richting. Van onze troep kan er dus niemand geweest zijn."
"Zoo. En de andere jongens zijn evenmin hier vandaan geweest. 't Eenige zou dus zijn, dat een der meisjes ... maar dat zou toch al heel vreemd zijn. Wacht, ik wil het voor uw zekerheid toch even aan de onderwijzeres vragen."
Maar een oogenblik later was de heer Bergwoude al weer terug met de boodschap, dat de juffrouw dien middag met de meisjes had getennist en niet in 't Hondenbosch was geweest.
"Het moet dus een vreemde zijn," vervolgde de hoofdonderwijzer, "maar daarom zullen we u toch helpen de zaak te onderzoeken. Hoe heet ge en waar kunnen we u vinden?"
"Ik ben de weduwe Vorstman, mijnheer, ik woon in de dorpstraat van de Vuursche."
"Komaan. Zeg jongens, gaan jullie maar weer naar boven," sprak hun vader, "ik zal 't wel verder met vrouw Vorstman in orde maken."
De broers gingen naar boven en mijnheer Bergwoude sprak nog even met de weduwe. Zij scheen getroost heen te gaan en niet meer over haar verlies te treuren, want zij lachte nu door haar tranen heen en stapte heel wat vroolijker naar huis terug.
Om zes uur werd er gedineerd in de groote eetzaal. Mijnheer en Mevrouw zaten aan 't hoofd van de tafel, dan de onderwijzeres en de onderwijzer en vervolgens de jongens en meisjes. Die middagtafel was altijd heel gezellig. En na afloop ging men op mooie zomeravonden nog wat voor het huis in het gras zitten of een klein wandelingetje maken rond den heuvel.
Tegen acht uur, als het zoowat donker werd, bracht de meid een petroleumlamp buiten, waarvan het licht getemperd werd door een roode kap. Om de tafel zaten mijnheer en mevrouw Bergwoude met meester Hooghuizen en juffrouw Wieler. En zoolang het nog geen bedtijd was, lagen daaromheen de jongens en meisjes van Sparheide. Dat was het heerlijke verteluurtje, dat om beurten door meester Hooghuizen en de juffrouw of mijnheer Bergwoude werd gehouden. De zachte schemering, het omringende bosch met hoog daarboven de aarzelend naar voren komende sterren, de gezellige kindergroep voor het huis, zacht beschenen door het tooverroode lamplicht, dat alles werkte mee om een romantische sprookjesstemming over allen te brengen.
En 't was vaak, of bij zoo 'n mooi verhaal de sparren en beuken en dennen stil te luisteren stonden en niet slapen wilden gaan voordat het uit was. En ieder der vertellers had zoo zijn eigen soort verhalen. Meester Hooghuizen wist altijd mooie geschiedenissen uit de vele boeken, die hij las. Juffrouw Wieler vertelde meestal sprookjes van kabouters en toovergodinnen en nimfen. Dat kon ze w?t mooi, maar de juffrouw was zelf ook schrijfster en had al heel wat prachtige sprookjesboeken geschreven.
Maar als mijnheer Bergwoude aan de beurt was, dan werd er gelachen om de gekke dingen, die hij vertelde, dat je de tranen van pret over de wangen rolden.
Vanavond was hij juist weer aan de beurt van vertellen en de jongens en meisjes keken hem al verlangend aan. Zij zaten en lagen rondom de tafel in het gras, mevrouw en juffrouw Wieler hadden een haakwerkje ter hand genomen en meester Hooghuizen lag in een gemakkelijken stoel een sigaar te rooken.
Mijnheer Bergwoude had juist zijn lange goudsche pijp opnieuw gestopt en aangestoken en scheen wel van plan, iets te gaan vertellen. Daarbij knipte zijn eene oog ondeugend, alsof hij zeggen wou: Nu zullen jullie weer wat moois komen te hooren.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page