bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Het Leven der Dieren Deel 3 Hoofdstuk 6: De Wormen by Brehm Alfred Edmund

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 270 lines and 37705 words, and 6 pages

VROUWENBELANGEN

DRIE VRAAGSTUKKEN VAN ACTUEELEN AARD

DOOR DR. ALETTA H. JACOBS

L. J. Veen--Amsterdam--1899

VOORWOORD.

Geen der hier behandelde onderwerpen maakt aanspraak op volledigheid; om dat te kunnen doen zou langer en dieper studie noodig zijn dan ik er aan heb kunnen wijden. Trouwens, wat ik beoogde was in de vrouwenwereld belangstelling te wekken voor vraagstukken, waarbij haar belangen van zeer nabij betrokken zijn en daarvoor achtte ik het trekken van eenige hoofdlijnen voldoende. Is eenmaal die belangstelling gaande gemaakt, dan kan de medewerking der vrouw, om verbetering te brengen in de hier besproken gruwelijke misstanden onzer samenleving, niet uitblijven. Zij zal daarvoor echter te overwinnen hebben de valsche schaamte die haar tot nu toe terughield van de kennisneming en bespreking dier vraagstukken.

Mocht ik het beoogde doel bereiken, dan zal ook de verwezenlijking der denkbeelden, in deze opstellen neergelegd, niet uitblijven.

A. H. J.

Amsterdam, April 1899.

INHOUD.

bldz. Economische en Staatkundige Onafhankelijkheid 1 Wettelijke Regeling der Prostitutie 30 Willekeurige Beperking van het Kindertal 63

ECONOMISCHE EN STAATKUNDIGE ONAFHANKELIJKHEID.

"Van alle bewegingen, die hervormingen van politieken, socialen of religieusen aard beoogen is de vrouwenbeweging waarschijnlijk de belangrijkste, zeer zeker de meest uitgebreide. Zij omvat niet alleen een enkele klasse, stam, natie of godsdienst, maar strekt zich uit over de geheele beschaafde wereld en beoogt de behartiging der belangen van de helft der menschheid." Deze woorden van miss Frances Power Cobbe tot de mijne makende, stel ik mij voor het doel dezer beweging met betrekking tot Nederlandsche toestanden te bespreken.

Ons land, behoorende tot de kleine en bij maatschappelijke hervormingen steeds achteraankomende landen, maakt ten aanzien van een belangrijk deel der vrouwenbeweging een gunstige uitzondering.

Wij hebben wel is waar nog niet zooals in Nieuw-Zeeland en in enkele staten van Amerika het politiek stemrecht veroverd, wij hebben nog niet, zooals in Engeland, een wet zien invoeren, waarbij de vrouw in het huwelijk de vrije beschikking houdt over haar vermogen en over haar verdiend loon, evenmin hebben wij verkregen zooals in Frankrijk, dat voortaan voor den burgerlijken ambtenaar en voor den rechter aan het "ja" en "neen" der vrouw dezelfde waarde wordt toegekend als aan dat van den man,--doch laat mij niet verder uitspinnen wat wij nog niet bereikten, want in ander opzicht zijn wij deze groote landen reeds voorbij gestreefd.

Ik behoef er niet op te wijzen, hoe de tentoonstelling van vrouwenarbeid, verleden jaar in Den Haag gehouden, de sluimerende krachten van weifelenden, van aarzelenden, van bedeesden, van lakschen en hoe ze meer mogen heeten, heeft wakker geschud om vereend den dam van vooroordeel te ondermijnen, die de vrouwenbeweging hier nog maar al te zeer in haar voortgang en ontwikkeling belemmert.

Misschien heeft ook de roman Hilda van Suylenburg het zijne daartoe bijgedragen. Want moge een tendenz-roman bij een literair mensch niet hoog staan aangeschreven, aan dezen romanvorm danken wij niettemin grooten invloed op tot stand gekomen hervormingen.

Zoo ook heeft mevrouw Goekoop met Hilda van Suylenburg vele zwakke volgelingen de kracht gegeven tot voortschrijden, den moed tot volharden, den noodigen steun om den tegenstand, die er voor hen nog mocht opdoemen, te weerstaan.

Overzien wij thans den stand van het vrouwenvraagstuk in de verschillende landen, dan kan getuigd worden dat de vrouwen van Nederland er voor gezorgd hebben dat bij deze beweging ons land niet achteraan komt. Dit geldt vooral het Hooger Onderwijs.

Onze universiteiten laten de vrouwen op precies dezelfde voorwaarden toe als de mannen, en na voldoend afgelegde examens wordt de doctorstitel verleend, onverschillig tot welke sekse de candidaat behoort.

In dit opzicht staan wij naast de verst-gevorderde landen en steken gunstig af o. a. bij Engeland en Duitschland.

Wij hadden na de ervaring die hieromtrent reeds werd opgedaan met recht mogen verwachten dat wij gespaard zouden blijven voor een getheoretiseer over de al of niet geschiktheid der vrouw voor een akademische opleiding, te meer nu alle andere landen reeds waren voorgegaan met de bespreking van dit onderwerp, zonder evenwel, zooals te denken was, tot eenig resultaat te komen.

Verheugden wij ons reeds dat wij dezen woordenstrijd ontwassen en daarmede ontloopen waren, toch werd die ook hier nog even aangebonden door twee hoogleeraren, sieraden hunner universiteit, die hun tijd niet te kostbaar achtten om in breedvoerige betoogen hun vooropgezette meening kracht van bewijs te geven.

Opvallend is in deze gedachtenwisseling dat prof. Hector Treub, hoogleeraar in de Obstetrie en Gynaecologie , het onderwerp uit een psychisch oogpunt behandelde en het sexueele leven der vrouw buiten de kwestie hield, terwijl prof. Winkler, hoogleeraar in de Psychiatrie de psychische zijde der zaak als bijzaak behandelde en met bezwaren, ontleend aan het sexueele leven der vrouw, zijn meening verdedigde.

Geen van beide hoogleeraren is het ondertusschen gelukt, maar ??n nieuw argument aan de bestaande toe te voegen, zelfs zou het niet moeilijk vallen aan te toonen, dat zij veel krachtiger argumenten hadden kunnen vinden, indien zij meer de Engelsche en Amerikaansche in plaats van de Fransche en Duitsche v??r- en tegenstanders geraadpleegd hadden.

Zij toetste haar waarnemingen aan een onderzoek van even zoo vele niet gestudeerd hebbende zusters en vriendinnen dezer dames en kwam tot het resultaat dat het Hooger Onderwijs geen nadeeligen invloed had gehad op de lichamelijke en geestelijke gezondheid der gestudeerde vrouwen, dat het niet belemmerend had gewerkt op het sluiten van huwelijken en dat het aantal en de physieke gesteldheid hunner kinderen er niet onder geleden hadden.

Met zulk een kort doch afdoend bewijs zijn eigenlijk al de bezwaren van prof. Winkler uit den weg geruimd en ik zou ook niet langer bij zijn verhandeling stilstaan, ware het niet, dat hij daarin herhaaldelijk los heengeworpen gedachten zaaide, die wel is waar nu en dan in flagranten strijd zijn met zijne redeneering op volgende bladzijden, doch die toch met het onderwerp dat ons bezig houdt in te nauw verband staan, dan dat ik ze onopgemerkt mag laten voorbijgaan.

Zoo zegt prof. Winkler dat hij met de vrouwenbeweging vrede zou hebben, "indien zij haar streven definieerde als een streven om de verhouding tusschen man en vrouw--een sedert eeuwenheugenis bestaand antagonisme--aan die veranderende toestanden te adapteeren."

Alsof dat niet feitelijk het geval ware. Alsof niet met het vrouwenvraagstuk de sexueele verhouding van man en vrouw in het nauwste verband stond, en dat bestaand antagonisme tusschen man en vrouw aan iets anders ware toe te schrijven, dan aan de afhankelijke positie die de vrouw te zijnen opzichte in den loop der eeuwen heeft moeten innemen.

Inderdaad is met deze aanhaling van prof. Winkler de kern der vrouwenbeweging blootgelegd, en houdt die aanhaling onmiddellijk verband met deze andere uitspraak zijnerzijds :

Ja, z?? is het. Even als aan iedere groote en grootsche beweging van volkeren of van individuen de zucht tot vrijheid en onafhankelijkheid ten grondslag ligt, zoo beoogt ook onze beweging niets anders dan vrijheid en onafhankelijkheid voor de vrouw.

Dat weinig ontwikkelde of eenzijdig oordeelende mannen zich nog verzetten tegen het meer en meer veldwinnend optreden van de vrouw, als zelfstandig individu en niet kunnen vatten dat een vrouw gelukkiger kan zijn zonder man, dan met eenen dien zij uit vrijen wil niet zou gekozen hebben, is nog te begrijpen; maar hoe ontwikkelde menschen, die men onbevooroordeeld waant, hun oogen gesloten kunnen houden voor de demoraliseerende gevolgen die uit een levensopvatting, met de vrouw als afhankelijk individu, voortvloeien, dat is waarlijk onverklaarbaar. Onverklaarbaar, omdat wij juist aan die ondergeschikte, afhankelijke positie der vrouw zoovele maatschappelijke wanverhoudingen te wijten hebben.

Wel wordt ons door prof. Winkler en anderen de goede oude tijd als zoo gelukkig en zoo veel beter geschilderd en worden de vrouwen van weleer steeds voorgesteld als tevreden met haar lot, doch doorbladeren wij de geschiedenis der volkeren, dan ontwaren wij dat door de ontwikkelde vrouwen overal en te allen tijde even sterk naar vrijheid en onafhankelijkheid verlangd werd als in den tegenwoordigen, zoo bij voorkeur gesmaden tijd.

De brieven van Anna Maria van Schurman uit ons land, de geschriften van Marie de Gournay en Olympe de Gouges uit Frankrijk, de werken van Mary Astell en Mary Wollstonecraft uit Engeland, de gedichten van Margherita Costa uit Itali?, de werken van Frederika Bremer uit Zweden, de brieven van Caroline Micha?lis, de dochter van den bekenden G?ttingschen hoogleeraar, uit Duitschland, die allen getuigen er zonder voorbehoud van, hoezeer de vrouwen in de verschillende landen ook eertijds gebukt gingen onder de afhankelijke positie, waaronder wet en zeden haar plaatsten.

Wij leeren echter tevens uit de geschiedenis, dat iedere opheffing uit afhankelijke toestanden der menschheid in haar geheel steeds ten goede is gekomen en haar telkens een stap verder bracht op den weg der beschaving, ook al ging die opheffing gepaard met groot verzet, ja soms met bloedigen strijd.

Ik herinner slechts aan den strijd tegen het leenstelsel in de middeleeuwen, den strijd der burgers tegen den Adel in het eind der vorige eeuw, den strijd tegen de slavernij in Amerika tot het midden van deze eeuw.

Zien wij thans niet op die tijden terug als op perioden van onbeschaafdheid, onrechtvaardigheid en ongevoeligheid?

En toch, de leenheeren rekenden het den lijfeigenen als een groote en ongepaste aanmatiging aan, dat zij hun ondergeschiktheid moede waren en vrijheid eischten.

De adellijken meenden werkelijk wezens van hoogere orde te zijn dan de eenvoudige burgers en daarom aanspraak te hebben op privilegi?n.

En de slavenhouders in Amerika geloofden in alle oprechtheid dat de bestemming der negers was slaven te zijn, dat de zwarte huidkleur diende om hen van de vrije menschen te onderscheiden en dat met de vrijverklaring der slaven, eene goddelijke instelling door de menschen geschonden werd.

Treffend is dan ook de overeenkomst van de argumenten voor jaren en eeuwen reeds gebezigd om dergelijke wanverhoudingen te rechtvaardigen, met die welke thans moeten dienst doen om de afhankelijke positie van de vrouw goed te praten.

Indien daartoe te geraken het levensdoel moet zijn, dan zal de onafhankelijkheid der vrouw ongetwijfeld de eerste stap wezen, die tot dat doel voert en haar verhouding tot den man mag haar daarbij niet in den weg staan.

De ervaring heeft echter geleerd dat de onafhankelijkheid der vrouw het huwelijk niet alleen niet ondermijnt, maar integendeel er toe medewerkt, om het op zedelijker grondslagen te vestigen. Een vrouw die geleerd heeft op eigen wieken te drijven, in eigen onderhoud te kunnen voorzien, zal immers alleen een huwelijk aanvaarden, wanneer waarachtige genegenheid en geestverwantschap haar daartoe drijft. Dan kan de vereeniging rein en verheffend werken, dan eerst kan er sprake zijn van eene zedelijke verhouding, van werkelijk geluk.

Meenen daarentegen prof. Winkler en zijne geestverwanten de huwelijken onder de tegenwoordige verhoudingen gesloten te moeten prijzen, een sarcastisch schrijver van onzen tijd dacht er anders over, hij noemde ze "het graf van alle schoone illusi?n." En hoe kan dat ook anders?

Wordt in den regel het meisje door de ouders wel als eerste huwelijksvereischte voorgehouden, dat zij den man met wien zij huwt moet liefhebben? Immers neen.

Z?? wordt het huwelijk maar al te dikwijls beschouwd. Het is de havenplaats waar elke vrouw moet binnenzeilen, de rijke om een werkkring, een levensdoel te hebben, de arme om een kostwinner, een verzorger te krijgen. Hoe weerzinwekkend is hierbij het waarnemen van de regatta die in het maatschappelijk leven plaats grijpt, om toch vooral het eerst die havenplaats te bereiken.

Dit ideaal sluit het huwelijk en het moederschap niet uit, maar eischt daarvoor andere grondslagen, dan thans als gangbaar worden aangenomen.

Indien de tegenwoordige huwelijken leiden tot een gelukkige samenleving en tot hoogere ontwikkeling, dan is dit louter toeval. Doch helaas, in de meeste gevallen leiden zij, dank zij de afhankelijke positie der vrouw, tot geheel iets anders.

Aan die verhoudingen danken wij de dubbele zedenleer, de leer dat de Don Juan van voorheen een geschikte echtgenoot kan zijn voor eene reine vrouw;

dat de aanstaande echtgenoote niet het recht zou hebben het verleden van haar man te onderzoeken;

dat men de ongehuwde moeder vertrappen mag in het slijk en tegelijkertijd met onbeschaamden blik den naam kan aanvaarden van den schuldigen vader;

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top