Read Ebook: Het Leven der Dieren Deel 3 Hoofdstuk 6: De Wormen by Brehm Alfred Edmund
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 270 lines and 37705 words, and 6 pages
dat men de ongehuwde moeder vertrappen mag in het slijk en tegelijkertijd met onbeschaamden blik den naam kan aanvaarden van den schuldigen vader;
dat de ergerlijkste zedelijke misdaden van den man voor vergoelijking, vergeving vatbaar zijn, doch dat de vrouw, soms wegens een enkelen misstap, een verklaarbare zwakheid, veroordeeld en aan de verachting mag worden prijs gegeven.
Wee echter het meisje dat waagt die "roeping" te vervullen zonder huwelijk, want die zal ontwaren hoe men in onze maatschappij het moederschap beoordeelt. Op welke voor haar zelve hoog zedelijke gronden zij hare positie ook kunne verdedigen, door diezelfde verkondigers der gangbare moraal wordt zij dan beschouwd en behandeld als een paria.
Met zulk een opvatting staan wij voorwaar niet hooger dan het redeloos dier.
Hieruit leide men niet af, dat gebrek aan moederliefde de vrouw somtijds met schrik een vermeerdering van haar gezin doet tegemoet zien; integendeel, het is bijna altijd een gevolg van een hooger en ernstiger opvatting van het moederschap, waarvan men de taak niet als voleindigd beschouwt, wanneer slechts het kind geboren is.
Ik leg hier den nadruk op, dewijl men het in den laatsten tijd wel eens wil doen voorkomen, alsof een bewuste beperking van het aantal kinderen, niet hoog verheven zou staan boven een onbewust voortplanten.
Beoogt de vrouwenbeweging thans in de eerste plaats de verheffing der vrouwen tot economisch onafhankelijke individuen, deze onafhankelijkheid moet, zooals ik hierboven reeds zeide, tot verheffing van het zedelijk niveau der maatschappij leiden.
De onafhankelijke, intellectueel ontwikkelde vrouw weigert een verbond te sluiten met een man, in zedelijke waarde niet met haar gelijk staande; zij weigert den wettelijken huwelijksband, zoolang het burgerlijk wetboek haar na het aangaan van dien band, bejegent als een onmondige en dan als zoodanig haar rechten ontneemt op haar eigen persoon, haar kinderen, haar vermogen, haar loon.
In Frankrijk zoekt men naar het middel om de huwelijken te doen toenemen en het aantal geboorten te vermeerderen en als zoodanig stelt men o. a. voor, van overheidswege een geldelijke premie te doen geven bij de aangifte van een wettig geboren kind, of een afzonderlijke belasting te heffen van coelibatairen of door beperkende wetten de vrouwen te dringen uit beroepen, ambten en werkkringen.
Alsof zoo iets zou kunnen baten! Indien men de huwelijken wil doen toenemen dan bedenke men middelen om ze ook voor de intellectueel ontwikkelde vrouwen aannemelijk te maken.
Daarvoor zal het zedelijk gehalte van het gros der mannen verhoogd, aan het huwelijksformulier elke der vrouw vernederende paragraaf ontnomen en uit het burgerlijk wetboek elke bevoorrechting in het huwelijk van den man boven de vrouw geschrapt moeten worden.
Men wijzige z?? de huwelijkswet, dat zij niet meer gelijkt op een contract tusschen heer en dienstmaagd, doch dat zij vormt een verbond van twee gelijk berechtigde personen.
De belofte van gehoorzaamheid, waartoe men de vrouw verplicht bij het sluiten van het huwelijk, ontlokt meestal een glimlach bij man en vrouw, omdat, zoo zegt men, de man er zich nooit op zal beroepen en de vrouw het met die belofte niet ernstig meent.
Wel wordt dienaangaande in het aanhangig wetsontwerp omtrent beperking van de vaderlijke macht en de voogdij iets minder onbillijk tegenover de vrouw gehandeld, doch van eene erkenning, dat de moeder een grooter recht, op zijn minst genomen een even groot recht heeft op het kind als de vader, is ook daarin geen sprake.
Behoefde men wel te zoeken naar de reden, waarom verhoogd intellect van de vrouw gepaard gaat met vermindering van huwelijken en zijn gevolgen?
De vrouwenbeweging kan alleen met de economische onafhankelijkheid der vrouw haar doel niet bereiken, zij heeft daarvoor ook te streven naar de politieke ontvoogding der vrouw.
De economische onafhankelijkheid kan slechts dienen om de vrouw vrij te maken van elken sexueelen dwang; door de politieke ontvoogding kan zij direct invloed uitoefenen tot een billijker aanwending van de staatsgelden en op het tot stand komen van rechtvaardiger wetten. Door dit laatste vooral kan zij, beter dan tot dusver geschiedde, voor haar belangen zorgen en voor die van het kind.
Is het eigenlijk niet alleen een gevolg van vooroordeel, van de macht der gewoonte, het niet durven breken met bestaande toestanden, dat wij thans nog moeten pleiten voor het recht om op staatkundig gebied als individuen medegeteld te worden? Alsof de vrouwen niet hetzelfde belang hebben bij eene goede wetgeving en bij het welzijn der bevolking als de mannen.
Men verdedigt die uitsluiting der vrouwen wel eens met het argument dat zij geene aparte menschenklasse vormen, dat de mannen die de wetten maken dit niet doen voor eene hun vijandige klasse, maar dat het zijn hun moeders, vrouwen, zusters of dochters voor wier belang zij optreden.
Het is waar, de vrouwen vormen geen aparte klasse in de maatschappij, doch is het niet alsof de mannen dat steeds vergeten bij het vaststellen der staatsbegrooting of bij het maken der wetten? Een paar voorbeelden slechts om deze bewering te staven en ter motiveering tevens van hetgeen ik schreef omtrent de onbillijke aanwending der staatsgelden. Worden er niet jaarlijks oneindig veel grooter financieele offers gebracht aan de opleiding en intellectueele ontwikkeling van den jongen dan aan die van het meisje?
Alsof de maatschappij niet evenzeer gebaat ware met ontwikkelde vrouwen als met ontwikkelde mannen. Het was Henry Thomas Buckle die reeds in 1858 de leden van het Engelsche Koninklijk Instituut aanspoorde om meer partij te trekken van hetgeen de geschiedenis in dezen te leeren geeft. Hij wees er zijne tijdgenooten op, dat al de mannen van genie kinderen van voortreffelijke moeders waren en dat de meest wezenlijk uitstekende mannen niet alleen de ontwikkeling hunner gevoelens, maar voor een niet gering d Het lichaam van de Ringwormen bestaat, zooals hun naam te kennen geeft, uit een reeks van segmenten of ringen, welker grenzen uitwendig door groeven zijn aangeduid. De hier voorkomende dwarsschotten dringen meer of minder diep in de lichaamsholte door. Deze ringen stemmen in maaksel overeen. Het aantal is onbepaald. De mond is altijd achter het eerste of kopsegment aan de buikzijde van het mondsegment gelegen. De meeste Ringwormen kunnen het voorste deel van het spijskanaal naar buiten omstulpen in den vorm van een snuit, die voor 't graven of voor 't vangen van dieren geschikt is. Dat de Ringwormen de hoogst ontwikkelde leden van de hoofdafdeeling zijn, blijkt vooral uit den vorm en de ontwikkelingstrap van hun zenuwstelsel, waardoor zij zich bij de Echte Arthropoden aansluiten. In verband hiermede blinken zij door de energie en de menigvuldigheid van hunne levensverrichtingen boven de andere Wormen uit en naderen ook in dit opzicht tot de hooger ontwikkelde Gelede Dieren. De klasse der Ringwormen wordt gesplitst in twee onderklassen, die door de bewegingsorganen van elkander verschillen. Van de eene is de Regenworm, van de andere de Bloedzuiger een algemeen bekende vertegenwoordiger.
EERSTE ONDERKLASSE.
DE BORSTELWORMEN .
De Borstelwormen kenmerken zich vooral door het bezit van borstels, die bij wijze van bundels of kammen aan weerszijden van het lichaam in de huid zijn vastgehecht. De microscoop geeft ons hier een aantal zeer fraaie vormen te aanschouwen. De borstels vertoonen zich als haken, spiesen, pijlen, messen, kammen, gladde en geribde roeiriemen en allerlei andere stekende en snijdende werktuigen in miniatuur. De eenvoudigste van deze organen, die meer bepaaldelijk haken en haarborstels heeten, komen voor bij de bescheiden uitgeruste Weinigborstelige Wormen. Met fijnere toestellen, die eigenaardige spitsen, tanden, tandjes, klingen en scherpe randen vertoonen, zijn de meeste zeebewoners dezer groep, de Veelborsteligen, getooid.
Om praktische redenen kennen wij de eereplaats toe aan de orde der Weinigborsteligen , die zoomin voetstompjes als kieuwen aan de zijden der ringen en geen aanhangsels aan den kop--zoomin sprieten als voelers --bezitten. Hunne eenvoudige borstels staan in geringen getale aan weerszijden van het lichaam op reeksen en zijn ingeplant in kuiltjes van de huid.
De kern van deze groep wordt gevormd door de onderorde der Regenwormachtigen , welker leden alle behooren tot de familie der Regenwormen, Aardwormen of Pieren . Zij kenmerken zich door de talrijkheid en kortheid der segmenten, waarvan het eerste, het kopsegment, als een kegelvormige lip boven den mond uitsteekt, en door de plaatsing der zeer korte, haakvormige borsteltjes op 2, 4 of meer rijen. Behalve inwendige organen, welker verrichting ons onbekend is, aan den rand van het ook wel bovenlip genaamde kopsegment, hebben de Regenwormen geen afzonderlijke zintuigen; meer bepaaldelijk missen zij oogen en gehoororganen, hoewel zij voor lichtprikkels gevoelig zijn. Hoe voorzichtig men hen ook nadert, terwijl zij 's nachts aan de oppervlakte rondkruipen, het licht van den lantaarn drijft hen steeds in hunne holen terug. Natuurlijk is deze gevoeligheid niet aan het geheele lichaam eigen, maar alleen aan de beide eerste ringen, waarin de zenuwen, die van den slokdarmring uitgaan, zich verspreiden.
De meeste soorten van Regenwormen vullen hun wijd spijskanaal met humusrijke aarde en gebruiken de hierin aanwezige rottende plantaardige en dierlijke stoffen als voedsel. Iedereen weet, dat de stroohalmen, vederen, bladen, papiersnippers, enz., die men 's morgens in tuinen en op binnenplaatsen in den grond ziet steken, als waren zij hier door kinderen geplant, door de nachtelijke werkzaamheid van Regenwormen in dezen toestand zijn gekomen. Het dier trekt met zoo veel kracht, dat een dikke stroohalm, in 't midden aangevat, geknakt in zijn gang doordringt; een kippeveer met breede vlag wordt zonder moeite in een nauw gat gesleurd. Darwin, wiens in alle opzichten bewonderenswaardige verhandeling over de Regenwormen hun groote beteekenis voor den mensch en de belangrijke rol, door hen in de geschiedenis der aarde gespeeld, duidelijk doet uitkomen, heeft deze dieren, die zooveel te lijden hebben door vooroordeel en haat, volkomen in hun eer hersteld: "In vele deelen van Engeland," zegt hij, "bedraagt het gewicht van de aarde, die per jaar en per acre door hun spijskanaal naar de oppervlakte wordt vervoerd, in drogen toestand meer dan 10 ton : de geheele bovenste laag teelaarde gaat dus binnen weinige jaren door hun lichaam. Op deze wijze worden steeds nieuwe bestanddeelen van den bouwgrond blootgesteld aan den invloed van 't koolzuur en van de humuszuren van den bodem; vooral de laatste schijnen een krachtige ontledende werking op de gesteenten uit te oefenen. De Regenwormen brengen de bestanddeelen van de humuslaag, waarmede de bouwgrond bedekt is, in omstandigheden die voor de rotting en de verwering in hooge mate gunstig zijn. De bodem wordt door hen op uitmuntende wijze voorbereid voor den plantengroei en voor de ontkieming van zaden; door hun werkzaamheid komt de bouwgrond herhaaldelijk met de lucht in aanraking en worden zijne bestanddeelen op zulk een wijze gesorteerd, dat er ten slotte geen steentjes in achterblijven, die te groot zijn voor het spijskanaal der Wormen. Zij mengen alles goed dooreen, gelijk een tuinman doet, die fijne aarde gereed maakt voor zijne kostbaarste planten. In dezen toestand is de bodem goed geschikt om vocht terug te houden en alle oplosbare bestanddeelen tot zich te trekken, waardoor ook het proces van de salpetervorming bespoedigd wordt. Tot wonderbaarlijke gevolgtrekkingen leidt het feit, dat de geheele, aan de oppervlakte liggende humusmassa herhaaldelijk door het lichaam van de Regenwormen is heengegaan en binnen luttele jaren opnieuw dezen weg zal nemen. Hoewel de ploeg een van de alleroudste en belangrijkste uitvindingen is, die ooit door den mensch gedaan zijn, werd reeds lang voordat dit werktuig in gebruik kwam, het land geregeld omgeploegd door de Regenwormen, en houden deze zich nog voortdurend met denzelfden arbeid bezig. Het is te betwijfelen, of eenig dier een even belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis der aarde als deze laag georganiseerde wezens."
Evenals alle overige Oligochaeten, zijn de Regenwormen tweeslachtig. De geslachtsorganen bevinden zich in den regel in het 9e ? 15e segment. In deze zelfde lichaamsafdeeling heeft het bij de Lumbriciden met rood bloed gevulde gesloten vaatstelsel, dat soms gedeeltelijk door de huid heenschemert, bijzonder wijde, kloppende ringvaten, die de beide groote bloedvaten boven en onder het spijskanaal verbinden. Iets verder naar achteren, ongeveer op het midden van de voorste lichaamshelft, merkt men in den voortplantingstijd, vooral in het voorjaar, den gordel op . Dit bij de paring noodige orgaan kenmerkt zich door huidklieren, die veel slijm afscheiden en wordt gevormd door zwelling van den rug en de zijden van 6 ? 10 ringen; zijn kleur wisselt, al naar de soort, van witachtig of geelachtig tot rood en bruin af. Ook door de plaats die de gordel inneemt, onderscheiden zich de soorten; hij begint tusschen het 20e en het 30e segment. De eieren worden gelegd in een door klieren van den gordel gevormde slijmlaag, die ringvormig het lichaam omgeeft; uit deze slijmlaag ontstaat, nadat de Worm haar van zich afgestroopt heeft, een cocon met hoornachtigen wand, die verscheidene eieren bevat, waarvan echter slechts ??n uitkomt. Gedaantewisseling komt bij de Oligochaeten niet voor. De grootste en meest verbreide, inheemsche soort is de Akker-aardworm , die soms wel 40 cM. lang wordt en dan uit 200 ringen bestaat; hij houdt zich niet slechts in de bovenste, maar ook in diepere aardlagen op. Even veelvuldig, doch gewoonlijk nader bij de oppervlakte, ontmoet men den meestal veel kleineren Gemeenen Aardworm , kenbaar aan den vorm van het kopsegment, dat van voren een inham en aan de buikzijde een overlangsche groeve vertoont. Eenzaam of tot kluwens vereenigd, slapen onze Aardwormen 's winters op een diepte van 2 ? 3 M. in den grond; zij keeren in de eerste warme lentedagen naar het tooneel hunner werkzaamheid terug, doch komen over dag zelden vrijwillig uit hunne schuilhoeken te voorschijn, daar zij het zonlicht schuwen. Vooral na warme, niet te hevige regenbuien treft men hen in de morgen- en avondschemering tot diep in den nacht buiten hunne gangen aan; zij komen aan de oppervlakte om voedsel op te sporen en om te paren.
De vreedzame, niet veel eischende Regenworm is een van de meest vervolgde dieren. De vijandschap van den mensch drukt zwaar op zijn geslacht. "In bloempotten," zegt Ritzema Bos, "mag men geen Regenwormen dulden, daar het zuurachtige vocht, 't welk zij afscheiden, in een zoo enge ruimte voor den groei der planten hinderlijk is. Hiervan kan geen sprake zijn op den akker, waarin zij echter op eene andere wijze nadeelig kunnen worden. Wel is mij herhaaldelijk voorgekomen, dat de tuinlieden hen ten onrechte beschuldigden, jonge, sinds kort ontkiemde plantjes van allerlei soort te hebben vernield, terwijl 't mij bleek, dat nu eens Emelten, dan weer Ritnaalden, Engerlingen of larven van Rozenkevertjes, bij bieten doorgaans de Bietenkevertjes, de schuldigen waren. Maar toch heb ik vaak genoeg de gelegenheid gehad, mij ervan te overtuigen, dat--vooral op vochtige plekken--de Regenwormen vele kiemplanten en andere jonge planten van allerlei soort in hunne gaten trekken om ze op te eten." Van de viervoetige dieren maken vooral de Mollen, Egels en Spitsmuizen jacht op hen. Tallooze Vogels, niet slechts die, welker voedsel uitsluitend of voor een groot deel uit levende dieren bestaat, maar ook hunne gewoonlijk zadenetende verwanten, beschouwen den Regenworm als een heerlijke versnapering. Padden, Salamanders en Tritonen loeren 's nachts bij zijn hol. Voor de Visschen, die alleen zijne in rivier- en zeeslib levende verwanten kunnen belagen, is hij een verleidelijk lokaas. Nog talrijker zijn de Wormen-etende Ongewervelde Dieren. De gewone nachtelijke bezigheid van de groote Loopkevers en Kortschildkevers bestaat in het opzoeken van dezen gemakkelijk te vermeesteren buit, die in nog meerdere mate het aangewezen wild is van hunne larven. De felste vervolging hebben de Aardwormen te verduren van de groote Duizendpooten, die, uit het hol van de voor hen vluchtende prooi komend, dikwijls midden op den dag niet schromen den strijd in het door hen gehate zonlicht voort te zetten.
De Lumbriciden zijn in ruim 100 soorten, die een 20-tal geslachten vormen, over de geheele wereld verbreid; men ontmoet ze nog op de afgelegenste eilanden, voorzoover hier omstandigheden heerschen, die hun het leven mogelijk maken. Zelfs bij den mond van de Lena komen zij voor; verscheidene soorten zijn rondom de pool woonachtig: in Noord-Amerika even overvloedig als in Europa en Siberi?. Reusachtige exemplaren worden in de keerkringsgewesten van de Oude en de Nieuwe Wereld aangetroffen: sommige soorten van het geslacht Megacolex bereiken een lengte van ruim 1 M. Andere onderscheiden zich door een zeer in 't oog vallende kleur, b.v. hemelsblauw.
De naaste verwanten van de Aardwormen--een vijftal famili?n met ongeveer 120 soorten--worden vooral wegens den afwijkenden bouw der voorttelings- en bloedsomloopsorganen in een afzonderlijke onderorde samengevat onder den naam van Modderwormen , welken zij rechtvaardigen door hun verblijf in zeer vochtigen grond, modderig water of ondiepe plassen en beken. De meeste zijn aanmerkelijk kleiner dan de Aardwormen; exemplaren van 12 cM. lengte zijn zeldzame uitzonderingen.
Bij de Slingerwormen zijn de borstels van de bovenste reeks dikwijls verlengd tot haren, die even lang zijn als het lichaam breed is; de kleur dezer diertjes wordt tot rood of bruin verhoogd door het geelroode of roode bloed, dat onder hunne dunne lichaamsbekleedselen circuleert. De slijkerige, vervuilde bodem van slooten en beken is dikwijls rood gekleurd door de aanwezigheid van uiterst talrijke, 1 ? 2 cM. lange, dunne, doorzichtige wormpjes. Deze Bonte Slingerwormen houden het voorste deel van 't lichaam verborgen in de nauwe, door hen gegraven gangen, waarboven het voortdurend heen en weer slingerende, achterste lichaamsdeel uitsteekt. Zij bekommeren zich niet om de nabijheid van den voorzichtig naderenden toeschouwer, maar verdwijnen onmiddellijk alle te gelijk in hunne kwalijk riekende schuilhoeken, wanneer een slag op het water hen verschrikt. Als men ze uit den modder trekt en in schoon water werpt, kronkelen zij zich spiraalsgewijs ineen.
Een geheel andere levenswijze hebben de volkomen doorzichtige, witachtige Waterslangetjes of Na?den . Wanneer men uit een met eendenkroos begroeiden vijver of sloot in 't wilde weg een aantal plantjes opschept, zal men, nadat hun thuis de gelegenheid werd gegeven zich over den waterspiegel te verspreiden, ongetwijfeld eenige, zoo niet vele van deze sierlijke wormpjes opmerken; met behulp van haak- en haarborstels weten zij met slangsgewijze kronkelingen hun weg te vinden tusschen de wortels van het eendenkroos en de dooreengewarde draden der conferven .
De Snuitdragende Na?s , die hoogstens 13 mM. lang wordt en veelvuldig bij ons in slooten, en poelen voorkomt, is kenbaar en dankt haar naam aan het tot een langen, vooruitstekenden draad verlengde kopsegment. Reeds R?aumur heeft opgemerkt, dat na het doormidden snijden van dezen Worm elk stuk zich tot een volkomen dier aanvult. De meest gewone wijze van vermenigvuldiging der Na?den berust op een soortgelijk verschijnsel, dat echter uitsluitend waargenomen wordt bij exemplaren, waarin nog geen geslachtsorganen zichtbaar zijn. Zonder eenige uitwendige aanleiding ontwikkelt het achterste segment zich tot een nieuw individu; het verlengt zich sterk, verkrijgt oogstipjes en later ook ringvormige groeven in de huid, doch blijft nog steeds verbonden met het oude dier, in wiens achterste segment hetzelfde verschijnsel zich herhaalt. Op deze wijze ontstaat gewoonlijk een lange reeks van Na?den, voordat de achterste en oudste zich afscheidt om een zelfstandig leven te gaan leiden; bij deze heeft dan dikwijls reeds de vervorming van het achterste segment tot een nieuw wezen een aanvang genomen. Alle op deze wijze, door knopvorming, ontwikkelde Wormen worden later geslachtsrijp en brengen dan eieren voort.
Veel soortenrijker dan de vorige en nagenoeg geheel tot de zee beperkt, is de orde der Veelborsteligen . Hunne groote borstels vertoonen zeer verschillende vormen, zijn soms "enkelvoudig", uit ??n stuk, soms uit twee beweeglijk verbonden stukken "samengesteld". In den regel ontspruiten zij in betrekkelijk grooten getale, bundelsgewijs of op een rij naast elkander, op ongelede, knobbel- of kamvormige voetstompjes , die aan weerszijden van 't lichaam een dubbele reeks kunnen vormen en dan onderscheiden worden in rug- en buikparapodi?n. Deze zijn niet zelden zoo dicht bijeengeplaatst, dat zij ??n zijwaarts gericht geheel uitmaken, al of niet in twee lobben verdeeld en hierna "tweeriemig" of "??nriemig" genoemd. Aan de voetstompjes komen dikwijls, behalve borstels, ook nog andere aanhangsels voor; deze organen, die den vorm hebben van gladde of in ringen verdeelde draden, kegels, cilinders, bladen, schubben, enz., noemt men ranken of cirren. Gewoonlijk draagt ieder segment er 2 , zelden meer. Andere aanhangsels van de segmenten zijn de kieuwen, die eveneens een groote verscheidenheid van vorm vertoonen. Soms zijn zij over een groot deel van 't lichaam verspreid , soms aan de voorste segmenten of zelfs aan den kop gehecht . De aanhangsels van den kop heeten, al naar zij aan het eigenlijke kopsegment of aan het mondsegment voorkomen, voeldraden of sprieten en voelers of tasters .--Nagenoeg alle Veelborsteligen zijn ??nslachtig; hun ontwikkeling gaat steeds met een gedaantewisseling gepaard.
Een aantal famili?n kan men onder den naam van Vrijlevende Rugkieuwigen in een onderorde samenvatten. Deze hebben een duidelijk begrensden kop en hieraan, in overeenstemming met hun vrije, rondzwervende levenswijze, in den regel goed ontwikkelde oogen en voeldraden. Een deel van het spijskanaal kan door de mondopening naar buiten gestulpt worden en een slurf vormen, die bij de diereneters met krachtige , voor 't grijpen van de prooi dienende tandplaten gewapend is. De voetstompjes zijn goed ontwikkeld, doen als roeiwerktuigen dienst en dragen borstels van zeer verschillenden vorm. Kieuwen zijn meestal aanwezig als kam- of boomvormige aanhangsels aan het ruggedeelte van de voetstompjes. De meeste leden dezer groep prijken met metaalachtige kleuren; hun huid, welker haarvormige aanhangsels alle kleuren van den regenboog weerspiegelen, schittert als een zijden kleed.
Gewoonlijk kent men den voorrang toe aan de familie der Zeerupsen , welker rugcirren, meestal om de andere, vervangen zijn door groote schubben, die den rug geheel bedekken. De kop draagt in den regel drie voeldraden: een in 't midden en twee aan de zijden. Alle hebben 2 of 4 oogen. Bij sommige geslachten vindt men behalve de gewone borstels, ook een kleed van lange haren, die even prachtig iriseeren als de vederen van de fraaiste Vogels der keerkringsgewesten en een vilt vormen, dat de rugschubben bedekt en soms geheel aan 't oog onttrekt. Dit laatste is het geval bij de Zeemuizen , waarvan een soort, de Fluweelen Zeemuis , die soms wel 15 cM. lang wordt, aan onze kust en in alle overige Europeesche zee?n veelvuldig aangetroffen wordt. Zij gelijkt veel op de Stekelige Hermione , een der algemeenste soorten in de Middellandsche Zee. Deze Wormen hebben een zeer bevallig, glinsterend voorkomen, nadat men ze door herhaald afspoelen bevrijd heeft van het vuil, dat gewoonlijk in groote hoeveelheid hun lichaam bedekt. De doornen van de schoone Hermione zijn echter meer te vreezen dan die van het Stekelvarken , daar weerhaken hen terughouden in de huid, waarmede zij in aanraking komen. Om deze wapens bekommeren de Roofvisschen zich niet veel. In het noorden worden allerlei soorten van Zeerupsen vooral door Kabeljauwen en Schelvisschen, in de Middellandsche Zee door verscheidene kleine Haaien met graagte verslonden.
Hoe fraai de leden van het 50-tal Europeesche soorten dezer familie ook zijn, nog prachtiger vertegenwoordigers heeft zij aan de kusten der keerkringzee?n.
Een typische Roofwormen-familie vormen de Nere?den --met hun slank, niet afgeplat lichaam, dat uit een groot aantal niet door rugschilden bedekte segmenten bestaat--door de rustelooze bedrijvigheid en de vlugge bewegingen, die hen kenmerken, en door het gebruik, dat zij maken van de beide tangvormige aan bovenkaken van Insecten herinnerende tandplaten, welke na het uitsteken van den schijnbaar tweeledigen slurf vrij naar voren gericht zijn. Zij schitteren met regenboogkleuren; hun eigenlijke kleur is effen blauw-, bruin-, geel- of roodachtig. In alle zee?n maken zij een belangrijk deel van de kust-fauna uit. Een van de meest bekende der bij onze kust voorkomende soorten is de 10 ? 20 cM. lange, 7 ? 10 mM. breede Zeeduizendpoot .
De tweede onderorde van de Veelborstelige Ringwormen is die der Kokerwormen , die men naar de kieuwen in 3 groepen kan verdeelen. Van de Rugkieuwigen is de Zeeworm of Zeepier een der meest bekende vertegenwoordigers. Hij kan een lengte van 22 cM. bereiken en is zeer verschillend van kleur: groenachtige, geelachtige en roodachtige tinten hebben de overhand; sommige exemplaren zijn zeer licht, andere donker, bijna zwart van kleur. Blijkbaar staat dit verschil in verband met de ongelijke gesteldheid van den bodem, daar de lichte vari?teit uitsluitend in bijna zuiveren zandgrond, de zwarte in sterk met rottende organische stoffen gemengde, bijna slijkerige aarde voorkomt. De kleine, kegelvormige kop draagt zoo min voelers als oogen. Het voorste deel van 't spijskanaal kan uitgestulpt worden tot een bekervormigen slurf zonder tandplaten. Aan het lichaam onderscheidt men zeer duidelijk drie groote afdeelingen. Het gezwollen, voorste gedeelte bestaat uit 7 segmenten, waarvan de 6 achterste aan de korte, tweevinnige voetstompjes, die aan de zijden van den rug voorkomen, borstelbundels, doch geen kieuwen dragen. Zonder scherpe scheiding volgt nu het naar achteren allengs dunner wordende, 13-ledige middendeel, aan welks voetstompjes men, behalve borstelbundels, ook bossen van roodachtige, boomvormig vertakte kieuwen opmerkt. Aan de zuiver rolronde, achterste en dunste afdeeling, welks lengte ongeveer 1/3 van de geheele lichaamslengte uitmaakt, bevinden zich geen aanhangselen.
Door aan het voorste deel van 't lichaam beurtelings den vorm van een spitsen kegel te geven en het tot een cilinder te doen opzwellen, boort deze Worm op ons zeestrand gangen van 3 ? 7 dM. diepte in het vochtige zand, met welks organische bestanddeelen hij zich voedt. De kleine, gekronkelde rolletjes, die hij door de aarsopening uitwerpt en, evenals de Aardworm, boven den ingang zijner woning ophoopt, verraden zijn aanwezigheid in den bij eb droog liggenden zeebodem. De gang heeft twee dicht bijeenliggende openingen en is gevoerd met een dun kokertje van zandkorrels, aaneengekleefd door de geelgroene vloeistof, die uit de huid te voorschijn komt. De koker, die zich onmiddellijk met helder water vult, is wijd genoeg om aan de kieuwen vrij spel te laten. De Zeepier kruipt bij de geringste schudding van den bodem door een voetstap ten spoedigste zoo ver mogelijk in zijn gang. Om haar te vangen, steekt men tusschen de beide gaten een haak in den grond tot beneden de diepte, waarop men de lusvormige kromming van den koker vermoedt; menigmaal wordt echter de haak vergeefs opgetrokken. Het naar boven gebrachte dier is nog met stukken van zijn koker bedekt.
De Zeepier bewoont nagenoeg alle kusten van Europa en Groenland; zij is bijna de eenige Worm, die handelswaarde heeft, daar men haar als lokaas bij de schelvischvangst gebruikt. Alleen op het eiland Norderney worden ieder jaar 9 1/2 millioen Zandpieren ter waarde van 7000 ? 9000 gulden met dit doel verzameld. In de maanden Maart en April vindt men naast de zandhoopjes van de Zandpier een peervormig, met een tamelijk lang steeltje in 't zand bevestigd geleiklompje, dat de lichtroode, ruim 1/4 mM. dikke eieren bevat.
Kokerbewoners zonder kieuwen zijn o.a. de Borstelvinwormen , die van alle overige leden der orde aanmerkelijk verschillen en een afzonderlijke familie vertegenwoordigen. Ook bij hen bestaat het lichaam uit drie ongelijke afdeelingen. De kop van de hiernevens afgebeelde soort is trechtervormig, aan de rugzijde uitgesneden en hier van twee voelers voorzien. De 9 volgende segmenten hebben langwerpige, platte voetstompjes, die aan den bovenrand een bundel van bruine borsteltjes dragen. Zeer opmerkelijk is de vorm van de 5 segmenten der middelste afdeeling. Aan de 3 laatste ontbreken de bovenste voetstompjes; die van de beide eerste vormen op het midden van den rug een kam met 2 op voelers gelijkende uitsteeksels, die zich ver over het voorste deel van den rug uitbreiden. De onderste voetstompjes zijn aan het eerste segment breed, naar de buikzijde omgekruld en hier vereenigd; aan de 4 overige segmenten hebben zij een driehoekigen vorm en een zijwaartsche richting. Het tweede segment is zeer sterk gezwollen en paarsachtig zwart van kleur. De achterste lichaamsafdeeling bestaat uit ongeveer 50 leden, die door de sterk zijwaarts verlengde voetstompjes zeer breed schijnen. Het bedoelde dier werd gevonden in diep water aan de kust van Normandi? en in de Middellandsche zee. Het bereikt een lengte van 22 cM. en is omgeven door een 32 cM. langen koker, van een uit verscheidene lagen bestaande, op grof, geelachtig perkament gelijkende stof. Gewoonlijk is deze koker gekromd en aan een of ander vast lichaam bevestigd. Een merkwaardig schouwspel levert de Worm, die uit zijn woning verwijderd is, niet op, althans bij daglicht, daar hij zich nagenoeg niet beweegt; in een donkere ruimte echter straalt hij een helder, blauwachtig licht uit, van voldoende sterkte om de omstanders te herkennen en op een horloge te zien, hoe laat het is. Wolksgewijs verbreidt dit licht zich door het omgevende water, daar het vermoedelijk veroorzaakt wordt door een dik, taai slijm, dat uit de huid komt en het materiaal levert voor den als woning dienenden koker. Deze kleverige stof bemoeilijkt het onderzoek van het dier, daar zij zich aan de vingers en instrumenten hecht.--Ook andere in de golf van Napels levende soorten van hetzelfde geslacht vertoonen de genoemde eigenschappen.
De derde groep van Kokerwormen wordt gevormd door de Kopkieuwigen , zoo genoemd, omdat de weeke draad- of boomvormige aanhangsels, die voor de ademhaling dienen, zich aan den kop of althans aan de voorste segmenten bevinden. Zij bewonen kokers, waaruit zij nooit vrijwillig te voorschijn komen. In overeenstemming hiermede zijn de aanhangsels van de meeste segmenten, behalve de voorste, veel minder ontwikkeld dan bij de vrij levende Veelborsteligen en is de levenswijze vreedzamer, zooals ook blijkt uit het ontbreken van tandplaten in de mondholte.
Stel, dat men ons met versch van een oesterbank losgemaakte Oesters een onregelmatige, uit zand en zandkokertjes bestaande korst, een kolonie van Zandkokerwormen gebracht heeft. De kokers , die van aaneengekleefde, fijne zandkorreltjes vervaardigd zijn, liggen ordeloos op en over elkander; elke koker heeft een vrij boven de omgeving uitstekende opening en is onafhankelijk van de overige door haar bewoonster gebouwd; later echter hebben de tusschenruimten dezer woningen zich gevuld met zand, dat een tamelijk groote stevigheid verkregen heeft, daar het doordrongen werd met een kleverige stof, een afscheidingsproduct van de hier wonende dieren. Ten gevolge van de onaangename verandering van omstandigheden hebben de Wormen zich nu in hunne schuilplaatsen teruggetrokken; achter den ingang van iederen koker ziet men een metaalachtig glinsterend deksel. Wanneer men echter de geheele kolonie in een bak met zeewater plaatst, doet de behoefte om met de buitenwereld in gemeenschap te komen zich weldra gevoelen; het deksel wordt tot in de opening naar buiten geschoven en opgelicht; twee bundels van fijne draden komen te voorschijn. De kop is nu zichtbaar, maar wordt bij de geringste aanraking onmiddellijk teruggetrokken. Het is niet mogelijk het dier nader te leeren kennen, tenzij men het kokertje openbreekt en den hevig kronkelenden Worm in een klein glas met zeewater overbrengt, waar hij weldra tot kalmte komt.
De eigenaardige vorm van den kop is een gevolg van het vergroeien der beide groote voelers , die aan hun afgeknot einde eenige reeksen van breede, ten deele getande, platte borstels dragen; op deze wijze hebben zij de geschiktheid verkregen om als een deksel of prop den ingang van den koker te sluiten. Waarschijnlijk doen ook de beide bundels van draden , die aan weerszijden onder den mond voorkomen, als ademhalingsorganen dienst; de echte kieuwen komen echter in vorm en plaatsing met die der Rugkieuwigen overeen. Het zijn de tongvormige aanhangsels, die men aan alle met voetstompjes uitgeruste segmenten waarneemt. De laatste afdeeling van het lichaam draagt geen borstels, is rolrond en vertoont ringvormige groeven.
Een van de grootste en veelvormigste famili?n van de Kopkieuwigen is die der Terebellen . Het langwerpige, maar zeer samentrekbare en weeke lichaam dezer Wormen is cilindervormig en meestal van voren het dikst. Aan den kop vindt men een dwarsreeks of twee zijdelingsche bundels van voeldraden, die bij eenige soorten, o.a. bij Terebella nebulosa, een zeer algemeene bewoonster van de Middellandsche Zee, zoo talrijk zijn, dat men ze moeielijk zou kunnen tellen. Deze organen zijn voortdurend in beweging, kronkelen zich als Slangen, worden afwisselend langer en korter en kruipen door elkander heen, als waren het zelfstandig levende wezens. Daar zij meestal een geelachtige of roodachtige kleur hebben, leveren zij, op deze wijze dooreenwriemelend, een aangenaam schouwspel op. De typische Terebellen hebben aan de voorste lichaamssegmenten verscheidene kieuwen. Bij de hiervoor afgebeelde die in de baai van Biscaye gevonden wordt en van schelpgruis en zand zeer breekbare kokertjes bouwt, merkt men 3 sierlijk vertakte boomvormige kieuwen op. Zes van deze organen vindt men bij den aan onze kust veelvuldig voorkomenden Gewonen Schelpkokerworm .
Bij de Serpulace?n zijn de kieuwen geheel aan het voorste uiteinde van 't lichaam gezeten; door de haar bekleedende trilharen wordt een strooming in 't water veroorzaakt, die aan de onmiddellijk daaronder gelegen mondopening voedsel toevoert. Het kopsegment is bij hen niet, gelijk bij de meeste andere Ringwormen, van het mondsegment gescheiden, maar er mede vergroeid. Een soort van breeden kraag begrenst den kop van achteren.--Bij de leden van het soortenrijke geslacht der Kalkkokerwormen treft men een knotsvormig deksel aan, dat door een draadvormigen steel gedragen wordt, door vervorming van 1 of 2 kieuwdraden ontstaan is en den koker sluit, nadat het dier zich er in teruggetrokken heeft. De microscopisch fijne eigenaardigheden van het deksel zijn zeer belangrijk voor het onderscheiden der soorten en leveren bovendien een zeer fraai schouwspel op, daar zij bij de eene soort uit tandjes, bij een andere uit een kroontje, bij nog andere uit stekels en dergelijk organisch snijwerk bestaan. Niet minder verschillend van maaksel zijn de kalkkokers, die deze dieren bewonen. Alle leven aanvankelijk vrij en ondergaan gedaantewisseling. Lang voordat deze afgeloopen is, zweet het jonge dier een kalkkoker uit, die aanvankelijk den vorm heeft van een aan beide einden geopenden cilinder. Naarmate het dier groeit, wordt ook zijn woning langer en wijder. Oorspronkelijk was zij over haar geheele lengte met den bodem in aanraking, aan deze zijde afgeplat, van boven echter met strepen, plooien, kanten en bij eenige soorten ook met tanden en inkervingen aan de kopopening versierd. Dikwijls verheft zich het later gevormde deel spiraalsgewijs gekronkeld boven het ondersteuningsvlak. Vooral de worteleinden der kieuwen en de kopkraag spelen bij de afscheiding van het materiaal van den koker een belangrijke rol; zij zijn in dit opzicht te vergelijken met den mantel der Weekdieren.
In alle zee?n treft men eenige van de zeer talrijke soorten van Serpula aan; alle leveren, zoodra zij den kop uit den koker steken en de kieuwen waaiervormig uitspreiden, een zeer aantrekkelijk schouwspel op. De grootste bekoring gaat uit van de meestal geel, rood of bontgekleurde kieuwdraden. Op deze tot ademhalingswerktuigen vervormde voeldraden bespeurt men bij sommige soorten eigenaardige rood- of paarsgekleurde vlekken. Boven elk dezer oogen ligt een op een steel rustend, bladvormig orgaan, dat zich bij het intrekken der kieuwen over de oogen heen legt en ter hunner beschutting dient. Ook de bloedvaten, die door de huid heenschemeren, maken een zeer fraaie vertooning. Bij sommige soorten is het bloed groen, bij andere roodachtig, bij nog andere volkomen kleurloos.
Tot de naaste verwanten van de Kalkkokerwormen behooren de Kokerscolopenders , die het deksel missen en door uitzweeting van een kleverige stof lederachtige, buigzaam blijvende kokertjes vormen, welke, met zandkorrels en schelpgruis bedekt, veel overeenkomst vertoonen met die der Terebellen. Op onze kust vindt men vrij algemeen den 2 1/2 ? 3 c.M. langen Gepluimden Kokerscolopenders .
Hoewel het aantal vrij levende en kokers bewonende Wormen, die op de vorige bladzijden den lezers zijn voorgesteld, uiterst gering is in verhouding tot de menigte, welke de zee te aanschouwen geeft, zullen wij een poging wagen om een gemeenschappelijk beeld van de levenswijze dezer dieren te ontwerpen.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page