bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Siirtolaisia: Kertomuksia Ameriikan suomalaisten elämästä by Zilliacus Konni Aho Juhani Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 693 lines and 36240 words, and 14 pages

Ik verheug mij, dat ik te Korinthe v??r mijn vertrek wat mondkost heb meegenomen, want het menu bestaat slechts uit een soort van soep, waarin vettige vezels drijven in een bruin en schuimend vocht. Voor niets ter wereld zou ik dat gerecht willen proeven, en ik stel mij tevreden met mijn koud gerecht, dat ik besproei met den harsgeurigen wijn, door het huis verstrekt. Toen ik de eerste maal dat vocht proefde, dacht ik waarlijk, dat men mij bij vergissing een medicijn voorzette. Het was te Delphi het vorige jaar, waar ik in het gezelschap was van een lid van onze school van Athene, die al aan Griekenland gewend was, en zich wel wachtte mij te waarschuwen. Het was mij, of ik terpentijn dronk. De beginselen van de wijnfabricage zijn in Griekenland nog zoo weinig bekend, dat men, om den wijn eenige jaren te kunnen bewaren, in het vat een stuk hars werpt, dat er een afschuwelijken smaak aan geeft. Vooral de roode wijn, dien de Grieken mavro crassi noemen of zwarten wijn, heeft allen natuurlijken smaak verloren door de rare toevoeging en krijgt iets scherps, dat zich voegt bij de zwaarte, die aan de zuidelijke wijnen eigen is. Voorwaar het is geen pretje, zulk een drank, die zelfs niet de verdienste heeft versch te zijn, in die warmte in een vuile herbergkamer te moeten drinken, en ik twijfel eraan, of de oude Grieken, voor wie het druivennat nectar was, zoo weinig kieskeurig zijn geweest, om hun gehemelte, aan goede en lekkere dingen gewend, te onderwerpen aan de proef van dezen harswijn, die mij al tot de minst wenschelijke nieuwigheden schijnt te behooren, door het moderne Griekenland ingevoerd.

Een honigkoek van den Hymettus vormde het dessert. Ik herinner mij, dat toen ik in de eerste tijden van mijn verblijf te Athene naar de zoo zuivere lijnen van dien berg keek, waar zoo weinig plantengroei te zien was als in de oneindige woestijn, dat ik toen verbaasd mijzelven afvroeg, wat er voor de bijen wel te halen mocht zijn op die verlaten hoogten, waar de wandelaar slechts naakte rotsen ziet zonder eenige struik of bloem. Ik zocht al sedert lang naar de oplossing van dat raadsel, toen ik in een gesprek toevallig hoorde, dat die beroemde honig eenvoudig perenstroop was, waar de bijen niets of zoo goed als niets mee te maken hadden. Maar ik wil liever blijven gelooven, dat de Hymettus van de Oudheid werkelijk bloemrijk was en dat de bijen er een ruimen oogst van suikerhoudend sap konden vinden, want anders zouden de dichters, die den berg hebben bezongen, en wat zijn ze talrijk geweest, hun verbeelding de perken te buiten hebben laten gaan.

Terwijl ik mijn maal besluit, nieuwsgierig aangekeken door het kind van den huize, dat met de beide handen op den rug v??r mij bleef staan met wijd geopende oogen, zijn er nog een paar liefhebbers van de bruine soep binnen gekomen en jagen de vogels weg, die puffend van de hitte, een schuilplaats zijn komen zoeken onder de wankele tafeltjes. Er komt geen geluid van buiten, behalve nu en dan een ongeduldigen voetstap van een der paarden van mijn rijtuig, door een beest gestoken; de stoffige weg brandt, en op het veld schroeien enkele magere grassprietjes. Wat zal het hier zijn in den tijd van hoogsten zonnestand, als het in de lente er reeds niet is uit te houden van de hitte als in een fornuis?

Vastbesloten, mij niet door de indolentie te laten overweldigen, geef ik mijn koetsier een wenk, die al brommend, want het is middag en dus het uur van rust, met zijn span het brok muur verlaat, waarachter hij wat schaduw had gezocht. En weer zijn we op weg naar Mycene.

Pas zijn we de laatste huizen van Kharvati voorbij, of de weg loopt door een kloof van indrukwekkende schoonheid. We hebben rechts van ons een diep ravijn met de ru?nen van een brug uit den Cyclopentijd, terwijl rondom ons hooge, steile rotsen zich verheffen, zoo steil, dat ze onmogelijk op hun hellingen genoeg aarde kunnen vasthouden, om nog zoo'n kleinen boom te kunnen voeden. Daar vertoonen zich veel grijze steenen en puin en iets wat op fondamenten gelijkt. Het zijn de ru?nen van de eigenlijke stad, die in het smalle dal zich uitstrekte, waar ik nu ben. De stad werd verdedigd door een lijn van muren, waarvan nog overblijfselen te zien zijn op de bergen links en langs het verdroogde riviertje. Op den achtergrond, tegen den berg geleund, in een echten kring van rotsen, aanschouw ik eindelijk de vervloekte stad, rood in het licht der ondergaande zon.

Dit tooneel van de duistere heldendaden van het geslacht der Atriden heeft wel een decoratie, die erbij past, en denkend aan de verschrikkelijke drama's, hier afgespeeld, herinner ik mij plotseling, bij Edmond About te hebben gelezen, dat hij diep was getroffen geweest door de overeenkomst, bestaande tusschen het stroeve karakter van de woeste streek en de herinneringen, die rondwaren op deze plaatsen van sombere verschrikking.

Sedert de geruchtmakende opgravingen van den heer Schliemann dertig jaren geleden, is de aandacht der archeologische wereld meer en meer op Mycene gevestigd geworden, op de goudstad, zooals Homerus haar noemde. Men heeft zoo goed losgemaakt wat er restte van de bouwwerken der acropolis, dat de toeschouwer zich werkelijk een zeer heldere voorstelling kan maken van het leven in die lang vervlogen tijden. Ziehier eerst de prachtige cyclopenmuren, gemaakt van enorme blokken van meer dan een kubieken meter, en op elkander gestapeld tot een hoogte van zes meter. Ze omringen met hun imposante massa de beroemde Leeuwenpoort, met den driehoekigen steen, waarop ruw twee leeuwinnen zijn gehouwen, die tegenover elkaar op een zuil leunen. Daardoor treedt men de vesting binnen.

Terstond begeef ik mij naar de agora, een cirkelvormig terrein met nog de concentrische rijen steenen banken, waar de leden van den raad der grijsaards plaats namen, die zoo dikwijls in de Ilias worden genoemd, en onder welks grond de graven zijn ontdekt. De weduwe van den heer Schliemann, die ik persoonlijk te Athene heb gekend, was nog diep ontroerd, toen ze mij van die opgraving vertelde. Toen de deksels der sarcophagen werden opgelicht, zag men geraamten, geheel bedekt met bladgoud, maskers van goud om de schedels, gebeeldhouwde rustingen, sieraden van de fijnste bewerking, schitterende diademen, en er ging een gevoel van onbeschrijfelijke geestdrift door de aanwezigen. Mocht men niet bezweren, dat men in de tegenwoordigheid was van de graven van Agamemnon en zijn lotgenooten in het ongeluk, volgens de overlevering in de acropolis begraven? Die hypothese heeft veel voor, en al zou ze worden betwist, toch blijft het gewicht van deze mooie ontdekking even groot en maakt van de zaal van Mycene in het museum te Athene een der schitterendste archeologische verzamelingen uit Europa.

Over de treden van een monumentale trap aan den ingang van het paleis van den koning der koningen, betreed ik een ruimte, waar nog de resten van een ronden haard zijn te zien. In deze ruimten zijn de bloedige tragedies afgespeeld, die door niets in gruwelijkheid kunnen worden overtroffen en die mij op dit oogenblik met aangrijpende duidelijkheid voor den geest komen. Met het hoofd vol oude homerische herinneringen, vermengd met gedachten aan mijn schooljaren, ga ik weer door de Leeuwenpoort, begeerig om nog, eer ik Mycene verlaat, de koepelgraven te zien, die buiten de vesting zijn opgericht, waarvan er een, naar men zegt, het lijk van Clytemnestra bevatte, die niet waardig werd gekeurd, om te rusten binnen de omheining, die door haar was onteerd.

Wat vaststaat is, dat die koninklijke graven, die in de nabijheid zijn aangelegd, van veel later datum zijn dan die uit de acropolis. Het merkwaardigste er onder, bekend onder den naam van den Schat van Atreus, is naar het zeggen van de aanvallers van den heer Schliemann niet anders dan het echte graf van Agamemnon. Het is ver van mij, partij te willen kiezen in deze oudheidkundige vraag, die niet tot mijn competentie behoort, en waarvan de oplossing in den eenen of den anderen zin niet toe of af doet tot het zeer wezenlijke belang van dit grafmonument. Een mooie laan, geopend langs de helling van den berg en door muren omringd, geleidt naar de poort van de onderaardsche ruimte; zoodra ik die ben doorgegaan, bevind ik mij in een prachtige zaal in den vorm van een bijenkorf, twaalf tot vijftien meter hoog en verwonderlijk goed onderhouden. De steenen, die op elkaar waren gezet, zijn daarna uitgehold, tot men de gewenschte bocht kreeg, en vervolgens werden in de openingen tusschen de steenen een zeker aantal kleine, spitse steenen gestoken, om aan het geheel de noodige stevigheid te schenken. Thans bestaat dit bouwwerk bijna drie duizend jaren, en ik weet niet, dat het ooit een reparatie heeft noodig gehad. Zou men hetzelfde kunnen zeggen van de gewelven onzer kathedralen of van andere bouwwerken, die nog moderner zijn en die zoo dikwijls verscholen zijn achter steigers, voor den teleurgestelden toerist het eenige, wat hij te zien krijgt?

Een tweede zaal, kleiner en lager, eenvoudig in de rots uitgehouwen en totaal donker, diende als grafkamer, terwijl de groote, die rijk versierd was, de offeranden bevatte, alsook de wapens en de sieraden van den doode. Juist dezelfde schikking vindt men terug in een ander van die koepelgraven, op enkele minuten afstands van het zooeven beschrevene en dat gewoonlijk het graf van Clytemnestra wordt genoemd, veel minder goed bewaard dan het eerste, en waar men slechts vrij onbeduidende voorwerpen in heeft aangetroffen.

Ik ben nu aan het einde van het bezoek aan deze in nevelen gehulde en prehistorische stad; nog eenmaal omvat ik met den blik alle steile rotsen met hun vergeeld gras. Overal vertoont het zaaisel zijn kracht in enkele donkergroene plekken; groote uitgestrektheden katoenboomen en korenvelden, die al goudkleurig zijn, wisselen af met tabaksvelden; de citadel van Argos steekt in de vlakte vooruit op haar rotskaap; de cyclopische massa van Tirrhyns springt alleen naar voren uit de gele velden, en heel in de verte ziet men Nauplia en zijn witte huizen, met schaduw overtogen door de rots van Palamedes, die, van hier uit gezien, door de steile helling gelijkt op de rots van Gibraltar, en eindelijk in de verte de blauwe golf, waar lichte zeilen zich op vertoonen.

De weg is stoffig, en de hagen aan de zijden zijn geheel wit; op de velden is het druk, want het oogenblik is reeds gekomen, waarop haver en rogge moeten geoogst. Boerinnen gaan voorbij met de kruik van roode aarde op den schouder; de sierlijke beweging van den arm, die lichtelijk is gebogen, doet de vormen van haar lichaam onder de lichte bedekking goed uitkomen. Met haar korte rokjes en op de bloote voeten, gaan ze drinken brengen aan de arbeiders op het land, lachend om het stof, dat ze opjagen en om den wind, die in de laatste oogenblikken heviger is geworden en die haar loop vertraagt en haar in het gezicht striemt. "Wees welkom onder ons", zoo roept mij een der vrouwen toe met haar helderen blik, "en kom eens kijken naar het werk der boeren van Argos!"

Er is daar juist een groep mannen bezig niet ver van den weg; het is nog niet laat genoeg op den namiddag, om te weigeren aan die onverwachte uitnoodiging te voldoen. Men komt om het rijtuig heen staan, er worden mij warme en vochtige handen toegestoken en daar ben ik onder de boeren verzeild, die vertrouwelijk en goedig zijn te midden van de rijpe aren op den grond. Ze hebben hier een eigenaardige manier van dorschen; ik had reeds opgemerkt, dat er langs den weg op geregelde afstanden ronde, ruw geplaveide plekken waren, en ik vroeg mijzelven af, waar die wel voor mochten dienen. Ik kreeg spoedig een antwoord, toen ik mijn vrienden aan het werk zag.

Zoodra de halmen zijn afgesneden, gewoonlijk met de sikkel, brengen kinderen ze naar den dorschvloer, waar ze worden uitgespreid. Twee paarden, gespannen voor een soort van houten kist vol steenen, waarop, ten einde het gewicht te vermeerderen en ook voor amusement, jongens en meisjes zijn gezeten, loopen aanhoudend in een kring rond en dorschen het graan. Als die bewerking is afgeloopen moet men, eer een nieuwe voorraad koren op den vloer wordt gebracht, het graan zuiveren van de onreinheden. Om dat te doen werpen vrouwen, voorzien van een soort van houten schoppen, het koren omhoog in den wind, en weldra zijn er twee hoopen gevormd, de eene van het kaf, dat eraf is gevlogen en een andere van het zwaardere, in de buurt gevallen graan. Het is een bewerking, die te verdedigen is, als de wind niet te hevig is, maar als er een frissche bries waait zooals nu, bespeur ik, dat een aanzienlijke hoeveelheid wegvliegt en dat de menschen op die wijze een goed deel van hun oogst verliezen. Als men bedenkt, dat ondanks de uitstekende hoedanigheid van sommige gronden in Griekenland de opbrengst lang niet is, wat ze moest wezen, door de zorgeloosheid en de weinige geldelijke hulpmiddelen, waardoor de boeren er niet toe komen hun gronden te verbeteren, dan kan men nagaan, wat ervan terechtkomt na zulk een weinig rationeele behandeling.

Maar de tijd is gevorderd onder deze overdenkingen; Argos is thans vlakbij. Daar verrijst de kegelvormige berg van Larissa; de wind doet van het witte klooster Panaghia op de helling klokketonen tot mij overkomen, aankondigend, dat Christus is opgestaan, terwijl hooger op den berg een frankisch kasteel in puin zijn vervallen kanteelen toont. Aarden muren, gelijk aan die uit de oasen van Soedan, dragen platte daken of terrassen. De caf?'s uit de hoofdstraat zijn vol menschen; boeren uit de vlakte en zelfs uit het binnenland van den Peloponnesus doen er zaken, en daar ze allen nog al heftig zijn, gaat het er luidruchtig toe. Maar het is gelukkig veel geraas en weinig wol, en de vuile politieagent, die in zijn blauwe uniform rondwandelt, kijkt zelfs niet om, als er aan zijn oor scherpe woorden klinken. Hij weet wel, dat ze naar alle waarschijnlijkheid geen gevolgen zullen hebben en dat er altijd nog wel tijd zal wezen, om, als het noodig wordt, een mooi verzoeningsspeechje te houden.

De eerbied van den Griek voor woorden is slechts te vergelijken met zijn liefde voor de mooie geste; de zinnen van het gewoonste gesprek gaan bij hem altijd gepaard met betoogingen door handen of armen; maar als hij in een twistgesprek is of zijn belang moet verdedigen, stijgt die hartstocht voor bewegingen tot het hoogste; het lichaam wordt voorover gebogen, de oogen puilen uit hun kassen, en men gaat meenen, dat er een vuistgevecht ophanden is, terwijl een seconde later alles tot de grootste kalmte is teruggekeerd. De opwinding heeft een gewonen uitweg gevonden.

Veel van die vermakelijke tooneelen doen zich voor terwijl ik door Argos loop, dat nu wel zeer vervallen is van zijn vroegere grootheid. Een alleenstaand gebouw, de schouwburg, die aan de stad door de Romeinen werd geschonken, is het eenig overblijfsel, dat herinnert aan de rol, die de stad heeft gespeeld. Op de halfvergane treden van dien schouwburg werd indertijd de eerste vergadering gehouden, toen in den vrijheidsoorlog het nieuwe koninkrijk gesticht was. Verschanst in de acropolis, hield Ypsilanti roemrijk stand tegen het turksche leger, en dat verscheiden dagen achtereen. Argos bewaart die kostbare herinneringen uit het mooiste gedeelte van de moderne grieksche geschiedenis als iets kostbaars, en de ligging der stad te midden van een vruchtbare streek in de nabijheid der zee moet haar een waarborg zijn, dat er weer tijden van voorspoed zullen volgen.

De bergen werpen reeds groote schaduwen over de vlakte, die ik nu in de volle breedte moet oversteken, om van Argos naar Tirrhyns te gaan. Twee vermolmde houten bruggen zijn over de bedding der Charadros geslagen en over die van de Inachos, waar nog een weinig water in is om dezen tijd van het jaar. Dan passeeren we windmolens, die luidruchtig draaien met hun groote wieken en gescheurde zeilen. Die bouwsels schijnen dan toch te zeggen, dat de boeren hun oogst niet naar de vier windstreken laten vliegen! Weldra houdt het rijtuig stil onder het afdak van een kleine khani; ik ben aan den voet van de acropolis van Tirrhyns.

Deze hoogte, alleen staand te midden van de velden en zich niet hoog boven de vlakte verheffend, ziet er niet zeer indrukwekkend uit. En toch was het volgens, de legende hier, dat Menelaus al zijn huiselijk leed ervoer. Terwijl ik door de bouwvallen dwaal, door de ruimten, waar het huisaltaar stond, waar de slaven en bedienden woonden in dat oude tijdperk van primitieve grootheid, moet ik mijzelven afvragen, hoe de menschen zulke kolossale steenen omhoog hebben kunnen krijgen, door welke hulpmiddelen zij ze op elkander hebben kunnen stapelen, en ik ben verstomd van bewondering en verbazing.

De wind blaast door de spleten van de steenen en schudt de boompjes, die met hun groene takken de resten overdekken van een voor altijd ondergegane beschaving. Mycene rechts van mij is in den nevel bijna niet te onderscheiden; de citadel van Argos v??r mij, die van Nauplia links zullen alleen worden verlicht door de laatste stralen van de ondergaande zon, die achter de bergen verdwijnt; een gevoel van onbestemde somberheid en melancholie vervult mijn gemoed; het is of het gehuil van den wind een klaagtoon is van al, wat hier gestorven is in den loop der eeuwen. Het is mij, of de grootsche stem der natuur protesteert tegen de tegenwoordigheid van den vreemde hier in deze doodenstad van reuzen, wier eeuwigen slaap men niet moet storen. Ik haast mij om uit dit neerdrukkende groote verleden weer voeling te krijgen met mijn tijdgenooten, en met een echt kinderlijke vreugde hervind ik in de khani den trouwen amaxa, die mij terug zal brengen naar Nauplia.

Een offici?ele landbouwschool, gesticht door Capo d'Istria, die hier goed ter plaatse is te midden van de vruchtbare alluviale landerijen, ligt aan onzen weg. Ik wenschte voor Griekenland, dat men erin slagen mocht, geslachten van kundige boeren er te kweeken, die voor goed zouden breken met de verouderde methoden, waar ik staaltjes van heb gezien. Maar ik durf het niet vast te gelooven; de school bestaat al meer dan zeventig jaren en ik vraag mij af, welk onderwijs de leerlingen, die er zijn opgeleid hebben genoten en hoe ze het in practijk hebben gebracht.

Nu komen de moerassige terreinen, grenzend aan de diepte van de Golf; de weg, omzoomd met mooie platanen, loopt langs de zee; Nauplia, in verdiepingen opgestapeld op de rotsen van den heuvel Itsch-Kal?, kijkt in de vlakte van Argos; hoorngeschal klinkt uit het fort Palamedes, dat, half gevangenis, half kazerne, als een zwaar blok boven ons hangt. Wij gaan door den ringmuur der stad en dan door een doolhof van straatjes, vol modderpoelen, waar mijn rijtuig met totalen ondergang wordt bedreigd en bereiken eindelijk de haven en het vreemdelingenhotel. Uit de vensters van de eetzaal bespeur ik de Golf, welker water nu paars is, terwijl een lichtrose tintje nog op de bergen hangt van Arcadi?. De wind is bijna geheel gaan liggen, en de laatste booten met witte en roode zeilen van verschillenden vorm, komen de eene na de andere aanleggen aan de kade, waar reeds, in afwachting van den nachtdienst van Paschen, de heele wereld van Nauplia tusschen de blauwe uniformen der officieren van het garnizoen heen en weer wandelt.

En terwijl ik mij vermaak met de gezellige drukte, merk ik op, dat de mannen in het algemeen, voor zoo ver ze tot het volk behooren, de roode fez dragen en de lage muilen. Er zitten er ook naast mij, die kalm de narghil? rooken, die hun wordt gebracht geheel klaar, zooals men in Europa de vertering brengt; anderen laten met de oogen in het vage de grove kralen van den rozenkrans door de vingers glijden, die in het Oosten zoo algemeen is, en welke machinale beweging meer een tijdverdrijf schijnt dan een werkelijk gebed.

De nacht is warm en helder; de klok van een kerk begint te luiden met versnelden pas; daar antwoorden andere met scherper of doffer klanken, en het is een vreemde cacophonie, waarin zich zoo nu en dan de zware tonen mengen van het carillon der kathedraal. Christus is opgestaan, en de menigte vult de kerken. Ik ging binnen in die van den Heiligen Geest, waar Capo d'Istria verraderlijk werd vermoord en maakte, als iedereen, het teeken des kruises met de aaneengesloten drie voorste vingers van de rechterhand, achtereenvolgens gebracht naar het voorhoofd en naar de borst ter rechter en ter linker zijde. Het heilige is als in alle byzantijnsche kerken gescheiden van het overige gebouw door een wand, bedekt met vrome platen, die door de geloovigen worden gekust onder aanhoudend maken van het teeken des kruises; in het midden staat het altaar, overgoten van licht en zichtbaar door een getraliede poort. De koorzangers zingen psalmen zonder begeleiding; ze zijn als de priesters in een lang zwart gewaad gekleed met hoog opgestoken haren onder de hooge cylindrische muts.

Maar daar komt de priester in zijn met goud geborduurd misgewaad; zijn lange baard en zijn spierwitte haren omringen het patriarchengelaat met de zachte en toch mannelijke trekken; hij zingt langzaam enkele woorden, en de menigte knielt met het gelaat tot den grond gebogen. Toen, terwijl het koor een litanie begint, die mij treft door haar grootschheid, worden de kaarsen aangestoken in de handen der geloovigen; daarboven in den toren worden de klokken heftig bewogen; dit is het plechtige oogenblik; de deur van het koor wordt geopend, de pope verschijnt in al zijn waardigheid met een gevolg van geestelijken op den drempel: "Broeders," zegt hij met bevende stem, "Christus is opgestaan, Christos anesti!" Dadelijk vallen de geloovigen elkander in de armen en kussen elkaar op het voorhoofd, terwijl ze met het koor meezingen het Paaschhalleluja. Buiten maken de voetzoekers lawaai, vensters worden met bengaalsch vuur verlicht, en de vreugde zal den ganschen nacht duren.

Die kreet van "Christos anesti", die door heel Griekenland vandaag weerklinkt, wekt mij vroolijk te Nauplia, zoodra deze mooie Paaschmorgen is aangebroken. De kellner van het hotel heeft terstond behoefte, zijn geestdrift te uiten. De menschen omhelzen elkaar allen onder de begroeting met dezelfde formule.

Een officier uit Athene had mij een brief van aanbeveling meegegeven voor een van zijn kameraden te Nauplia, opdat ik toegang zou kunnen krijgen tot de kazerne en de traditioneele Paaschfeestelijkheden zou kunnen bijwonen. Eer ik mij naar hem toe begaf, werp ik een blik op den obelisk aan de haven, opgericht ter herinnering aan den daadwerkelijken steun, dien Frankrijk aan Griekenland verleende in de epische tijden van den vrijheidsoorlog. Het moge waar wezen, dat de Grieken babbelachtig en oppervlakig zijn, ik merk toch met genoegen op, dat ze niet vergeten, en dat ze in hun geheugen de namen bewaren van een Fabvier en een Maison. En nadat ik dan door de breede, goed geplaveide straat heb geloopen met de rijen mooie platanen, kom ik in een labyrinth van nauwe straten, waar uithangborden met gevleugelde leeuwen aan de venetiaansche overheersching herinneren, terwijl een huis met een door sierlijk traliewerk afgesloten balkon de turksche regeering voor den geest roept.

Het fort Palamedes, dat ik natuurlijk moest bestijgen, is alleen toegankelijk van den kant der stad. Een duizendtal treden, in de rots gehouwen tusschen cactusstruiken door, voeren naar de wallen der citadel. Van een torentje uit, dat letterlijk over de huizen van Nauplia heen hangt, bewonder ik een oogenblik het prachtig panorama aan mijn voeten. Op het binnenplein der kazerne dansen de soldaten, en het feestrumoer der stad klinkt tot hier door. Daarachter het schiereiland Itsch-Kal?, dat de haven beschermt tegen den zeewind. Door de plechtigheid van het Paaschfeest ben ik verhinderd geworden, om de noodige stappen te doen ter verkrijging van de machtiging tot een bezoek aan de citadel; niet, dat ze zoo ingewikkeld zijn, maar de plaatsbureau's waren dezen morgen verlaten, en ik heb den dienstdoenden officier niet te spreken kunnen krijgen. Ik bekijk het kasteel dus van den buitenkant. Het is door de Franken gebouwd, versterkt door de Venetianen en voorzien van zeven redoutes, waarvan twee de onverwachte namen dragen van Miltiades en Themistocles. Mijn blikken bleven lang hangen aan de duizelingwekkende steilten, afdalend naar de zee, waar in de diepte het eiland Spezzia lag, terwijl tegenover mij Arcadi? gloeide in de zon en rechts de groene vlakte van Argos zich ontrolde naar de dorre eenzaamheid van Mycene.

Eindelijk begaf ik mij naar beneden en vond in de kazerne de officieren en de soldaten nog bezig met de toebereidselen van het Paaschmaal. Er brandden op het plein groote vuren, waar lammeren in hun geheel op werden gebraden. Een groote stok, door hun lichaam gestoken, rustte op twee kruiselings staande stokken, geplant in de aarde aan weerszijden van het vuur, en een soldaat deelde aan het primitieve toestel een zacht draaiende beweging mee, terwijl de anderen hem aanmoedigden met gezang, en met welbehagen onderwijl de geuren opsnoven van het gebraad. De tafels zijn klaargezet onder groene pri?elen, waar aanstonds de maaltijd zal beginnen. Behalve het lamsvleesch, het hoofdgerecht, bestaat het menu uit harde eieren, brood en sinaasappelen, alles besproeid met den harsachtigen wijn, waarvan ik zonder smaak een glas drink op de gezondheid der soldaten. De officieren meenen zeker, dat ik dien drank afschuwelijk moet vinden, maar ze kunnen op mijn gezicht geen enkel teeken van afkeuring lezen, en ze lachen er om op een manier, die mij niet weinig amuseert.

Den volgenden morgen werd ik door een telegram naar Athene en mijn werk teruggeroepen; maar eenige maanden later was een gelukkige samenloop van omstandigheden de oorzaak, dat ik een week verlof kon krijgen voor een nieuwen tocht naar het Zuiden van den Peloponnesus. Het seizoen is gunstig, om een reis van dien aard te ondernemen; niets wijst er nog op, dat de herfst nabij is, maar de drukkende warmte van Juli heeft plaats gemaakt voor prachtige Septemberdagen, zonnig en helder en op deze breedte nog lang en warm, zoodat men zich in den vollen zomer kan denken. Ik was enthoesiast over het vooruitzicht, niet langer voor eenige dagen het scherpe stof van Athene in te ademen; ik droom van groene wouden, waar beekjes murmelen, ik verlang naar de koelte, naar de zuivere lucht, die ik in vier maanden niet heb genoten en die ik hoop te vinden eerst op de zee en dan in het eenzame bergland.

Mijn licht bundeltje is dan ook spoedig gesnoerd; verscheiden blikjes, die vernuftig ter plaatse kunnen worden warm gemaakt, insectenpoeder, een paar geneesmiddelen, die men moeilijk ontberen kan in warme landen, zijn met het strict noodige, een deken en de getrouwe kodak, de lijst van mijn hebben en houden.

Ik kom aan den Piraeus, waar de "Aphrodite", een boot van de Panhelleensche Maatschappij, naar Marathonisi gaat vertrekken. In de buurt van de eetzaal aan boord heerscht evenals op de "Haghios Nikolaos", die mij vroeger naar Korinthe bracht, een walgelijke geur, en, de kooien zien er al even weinig aanlokkelijk uit. Het zou wel kunnen zijn, dat ik mij van nacht aan lastige gevechten zal moeten wijden. Het is hier zoo vuil, dat ik mij afvraag, of het dek wel ooit wordt schoongemaakt, terwijl een blik in de keuken genoeg is, om iemand allen eetlust te benemen.

En ik zal hier achttien uren moeten blijven! Wij zouden om elf uur in den morgen van den Piraeus vertrekken, maar het werd twaalf uur. De kapitein verzekerde mij, dat we een prachtigen overtocht zouden hebben. Trouwens de zeeziekte verontrust mij niet erg.

Daar roept de bel de passagiers naar de eetzaal. Ik moet mee aan tafel, hoe weinig animeerend ook de keuken hier is door het gebruik van schapevet. Na verloop van een half uur kan ik eindelijk op dek gaan, om daar den namiddag door te brengen. Reeds wordt Aegina kleiner door den afstand en laat ons van dezen kant zijn steile wanden zien, bedekt met een donkeren plantengroei. Boeren zijn op het voorschip ge?nstalleerd, sommigen zittend op veelkleurige koffers, anderen op ruwe dekens van roode wol; een van hen zingt onder begeleiding van een rustieke luit volksliedjes; en de anderen praten over de kleine gebeurtenissen van hun leven, steeds onder het aflezen van hun rozenkrans.

Bij het vulkanisch schiereiland Methana dringt de "Aphrodite" binnen in de nauwe doorgang, die Poros van Argos scheidt, waar de oranje- en citroenboomen beschut zijn door het prachtige scherm van de bergen. Er worden toebereidselen gemaakt voor een landing in het stadje, dat schilderachtig op de rotsen is gelegen en waar het eerste maritieme arsenaal van het jonge koninkrijk werd gevestigd. Booten, overvol met menschen, komen naar ons schip in groote wanorde. Pas zijn de passagiers en de goederen overhaast aan boord gebracht, of de schroef zet zich weer in beweging, terwijl ieder een plaatsje zoekt, door de vertrekkenden open gelaten. Het zal intusschen niet voor lang zijn, want deze menschen gaan naar het eiland Hyera, dat zich al gauw vertoont, als we om kaap Skyli zijn gevaren, die aan den oostkant de uiterste punt van den Peloponnesus vormt.

Een uur later gaan we Spezzia in open zee voorbij aan den ingang van de golf van Nauplia; die haven is met Salamis de voornaamste oorlogshaven, maar ze kunnen beide niet wedijveren met de groote oorlogshavens. Het was een heerlijke avond aan boord, en het gezang van de eenvoudige lieden uit het volk wiegde mijn gedachten aangenaam in zoete rust. Een poging om beneden slaap te vinden liep op niets uit, en al spoedig was ik weer aan dek, om daar den morgen af te wachten.

De dag brak aan, toen we de golf van Marathonisi voorbijvoeren en den steven naar het Noorden wendden, om tegen acht uur aan de moderne kade van de gelijknamige stad te landen. Daar word ik aan wal gezet en wandel dadelijk de stad uit naar een weg over de rotsen langs de zee, waar ik de "Aphrodite" een laatsten groet kan brengen, zooals ze daar voor anker ligt achter in de baai; de hoeven van het muildier slaan luide op de steenen, terwijl de schoenen van den agoyaat en van den gendarme, van voren opgewipt als een voorsteven van een schip, zacht voorschuiven. De brave militair ziet er niet bar uit in zijn vuilblauwe uniform, en ik moet onderweg meermalen denken, dat, als ons iets overkomt, zijn tegenwoordigheid mij van weinig nut zal zijn. Er worden mij, sinds ik in Griekenland ben, zooveel verhalen verteld van den moed der inwoners van dit land, dat ik ge?indigd ben met er niet veel van te gelooven en te denken, dat er weinig durf onder hen is en dat in het bijzonder degenen, die mij vergezellen, wel in staat zouden zijn, om in geval van gevaar met den vijand te heulen. Voor het oogenblik stellen ze zich tevreden met het zingen van een lied; om beurten heffen ze een couplet aan, en dat zal zeker wel duren tot bij kaap Matapan. Dus heb ik alle gelegenheid, zwijgend het prachtige land te bewonderen, dat we zijn binnengaan.

Een afgevaardigde naar de volksvertegenwoordiging, de Mavromichalis, die reeds meermalen minister is geweest en die te Athene een geziene staatkundige positie bekleedt, had mij dikwijls aangeraden deze reis te doen; hij zei mij, dat de bewoners van dit smalle schiereiland vreemde gewoonten hadden behouden in hun woeste schuilhoeken en dat ze verdienden, dat men hen beter leerde kennen. Toen ik dan ook besloten was, te gaan, zocht ik den heer Mavromichalis op, toen minister van Binnenlandsche Zaken, en hij kondigde mijn reis niet enkel aan de autoriteiten aan, maar moedigde zijn partijgenooten aan, mij vriendelijk te ontvangen. Ik stelde die daad te meer op prijs, omdat de gesprekken, die ik met den staatsman had gehad, mij voldoende op de hoogte hadden gebracht van de sociale toestanden in het zonderlinge land.

De Mainoten, die zich de rechtstreeksche afstammelingen noemen van de Spartanen die voor de barbaren vluchtten, hebben van die vermeende voorvaderen het onbuigzame karakter en de strenge zeden. Ze hebben krachtig weerstand geboden aan de Turken, die hen nooit hebben kunnen onderwerpen. Al den tijd van de ottomaansche overheersching was er een aristocratie van familiehoofden, zooals de Mavromichalissen, die tegenwoordig in hun salons te Athene de reeks hunner voorvaderen in de kleeding der Palikaren vertoonen, en betwistten elkander het bergland in een onophoudelijken strijd, bestaande in vendetta's, roof- en moordpartijen. Toen we door het kleine dorpje Mavrovoeni reden, merkte ik op, dat enkele huizen van schietgaten zijn voorzien. De mannen kijken mij aan met een trotsch en vijandig voorkomen.

Al spoedig hebben we het riviertje de Vardoenia achter ons gelaten, en op den Passaheuvel bespeur ik de overblijfselen van een kasteel, dat oudtijds bestemd was, de aanhoudende opstanden in het land te beteugelen, dan een ander, waar niemand zich vertoont, en we verlaten de nabijheid der zee, om aan zijn voet het voorgebergte af te snijden, dat in kaap Pagania uitloopt. Tusschen kleine eiken en wat heidekruid loopt de weg, en aan alles is te merken, dat de streek weer armer wordt.

In de schaduw van een niet uitgegroeiden den houden we stil en ik gebruik een vluchtig ontbijt, terwijl mijn oog rust op de ingesneden toppen van den Taygetos, wijkend naar het Zuiden nu onder den naam van Kako Voeni, dat is "slechten berg". En inderdaad dit is een somber land, een opeenhooping van steile rotsen onder de brandende zon, met hier en daar kloven en afgronden, waarboven arenden en gieren zweven. Den geheelen namiddag volgden we de hellingen van dit reusachtige en woeste bergland, waarbij we slechts twee of drie dorpen passeerden, arme gehuchtjes eigenlijk, en door afgelegen kloven gingen met een dicht struikgewas en vele donkere grotten. Het gevoel van eenzaamheid komt over mij; ook mijn metgezellen loopen zonder spreken voort. Het begint duister te worden, als we Lagia passeeren, en aan de zee is het volkomen nacht. Zij schittert, waar ze tegen de rotsen slaat in het koude licht der maan, en met een gevoel van echte verlichting bereik ik tegen zeven uur in den avond de eerste huizen van Porto-Quaglio.

Terwijl de agoyaat bezig is een onderkomen te zoeken voor het muildier, en de gendarme naar zijn collega's is gegaan, stap ik de zaal binnen van de herberg, waar het lekker ruikt naar gebraden kwartels. We waren juist in den tijd van den vogeltrek, waarbij dit geurige wild, dat hier overvloedig is, komt uitrusten op de uiterste punt van Europa, eer het zijn vlucht neemt naar Egypte. Ik profiteer dankbaar van de gelegenheid; eenige harde eieren en de onvermijdelijke harswijn, waaraan ik trouwens reeds gewoon raak, voltooien het geurige maal, en dan ga ik opzoeken wat met een stoutmoedig euphemisme mijn bed zou kunnen worden genoemd, een eenvoudige houten krib, goed voorzien van stroo. Maar het kan mij weinig schelen, de vermoeienissen der beide laatste dagen zijn zoo groot geweest, dat een diepe slaap, niet door eenig onaangenaam gesteek afgebroken, dadelijk mijn oogleden sluit.

Om zes uur in den morgen wacht mijn muildier mij reeds, geheel gezadeld, aan de deur van de eenvoudige herberg te Porto-Quaglio, waar ik den nacht heb doorgebracht. Ik haast mij, het zadel te bestijgen. En terwijl de schuine stralen der zon reeds de ontmantelde kanteelen van het kasteel vergulden, dat de stad beheerscht, rijd ik den chaos binnen van de granietbergen aan kaap Matapan; omgevallen menhirs, grotten en holen, waar de zee bruisend binnen dringt, en een sterke reuk van wier en zeegras in de holten tusschen de zwarte rotsen. Het rijden is moeilijker geworden door de hevigheid van den wind, die den voet der gesteenten met schuim omzoomt; daar is eindelijk het uiteinde van het donkere voorgebergte, waar de zeemeeuwen met groote, witte vleugels hun doordringend geschreeuw doen hooren.

De verlaten zee heeft overal witte koppen, en het kleine kapelletje "ton hagion Asomaton", dat tegenwoordig op de plek staat van het beroemde heiligdom, gewijd aan Neptunus, schijnt te hangen boven een donkeren afgrond. En als ik mij verwijder, geheel onder den indruk van de grootsche doodschheid van deze plaatsen, die getuigen waren van zooveel zeerampen, maakt mijn agoyaat, wiens gevoelens met de mijne schijnen samen te stemmen, devotelijk een kruis, met oogen vol afschuw.

Een uur later is opnieuw de voet van de landengte bereikt, en langs een verschrikkelijk moeilijk voetpad stijgen we weer langs de westkust omhoog, en gaan in de richting van kaap Grosso, die den horizon afsluit met haar hoogen marmeren muur. Deze strook lands, ingesloten tusschen de zee en de gekanteelde toppen van den Taygetos, is het merkwaardigste deel van het land der Mainoten, een streek, bedekt met lage struiken en myrten, waar het strand overal kleine kreken vertoont en veel rotsachtige kapen vol holen, plaatsen, waar de zeeschuimers hun buit verborgen. Het zijn door de zon geroosterde bergen, met veel woeste kloven, waar zich, hangend boven afgronden, verborgen in de groeven tusschen het gesteente, arme dorpjes verschuilen, echte arendsnesten, schuilplaatsen van roovers, het tooneel van vendetta's met bloed en tranen, en geboorteplaatsen van helden.

Overal ziet men versterkte kasteelen en torens met kanteelen, pyrgoi geheeten, voorzien van schietgaten. Het verbaast mij nu niet langer, dat het een dergelijk land is gelukt, door de eeuwen zijn volkomen onafhankelijkheid te bewaren, en dat men er thans nog de oorspronkelijke woestheid van land en bewoners aantreft. Alles verraadt die bij de Mainoten, vanaf den trotschen trek van hun magere gezichten, omlijst door wapperende haren en met een langen knevel, waarboven de oogen fonkelen, tot de plechtige manier van loopen, de groote physieke kracht en de wijze, waarop ze de wapens dragen, die ze nooit afleggen. Te Kyparisso, te Alika, in alle dorpen die ik doorreis, kijkt men mij vast aan, zonder nieuwsgierigheid, zooals een man zijns gelijke aanziet, en dat is iets, waar mijn reizen mij niet aan aan hebben gewend, sedert ik in Griekenland ben.

Wij houden stil om te ontbijten aan den rand van die groote hoogvlakte, die zich uitstrekt van de kaap tot den voet der bergen, en terwijl ik mijn blik laat weiden over het azuur van de golf van Koroni, in de verte eindigend in kaap Gallo, die met haar zusters, kaap Matapan en kaap Mal?e de laatste vormt van de drie vingerspitsen dier grove hand, die de Peloponnesus is, herinner ik mij alles, wat de heer Mavromichalis mij heeft verteld van zijn woeste kiezers. Ze zijn dapper en trouw en hebben opgehouden, onder elkander, zooals ze eertijds deden, bloedige gevechten te leveren; maar de politieke strijd neemt nog onder hen een zoo heftigen vorm aan, dat men zich midden in een barbaarsch land waant, zoodra de tijd der verkiezingen is genaderd. In hun wezen rebellisch, wars van alle gezag, verdragen ze slechts met moeite het stelsel van den verplichten militairen dienst, en de afstammelingen van die helden uit den vrijheidsoorlog hebben de grootste moeite, zich te schikken naar de tucht, hoe weldadig die ook zij, van het regiment. Met den geest nog vol van het heidensch bijgeloof, gelooven ze aan de godheden van de zee, aan die Nere?den, die hun holen en grotten bewonen, aan de orakelspreuken, door de rookende ingewanden t? ajattelivat, niin olisi h?nen hyv? maineensa pilalla. Ja samalla olisivat my?skin lopussa kaikki h?nen kauniit tulevaisuuden toiveensa, kun h?n kotiin tultuaan ostaisi itselleen oman tilan. Monta kertaa oli h?n jo todentakaa tuuminut l?hte? uutta paikkaa etsim??n, mutta aina olivat nuo kaksisataa dollaria, jotka h?n ainakin tahtoi ennen sit? ansaita, est?neet h?net sit? tekem?st?. Kohta olisi h?nell? taas viisikymment? s??st?ss? ja silloin aikoi h?n itse vied? ne Statestreetiin eik? antaakaan niit? Tuomisen viet?v?ksi niinkuin edellisell? kerralla. H?n aikoi puhutella konttoriherroja ja kysell? kaikenlaista, voidakseen tulla toimeen hotellista l?hdetty?kin, sill? siit? oli h?n selvill?, ett? ell'ei Tuominen j?tt?isi h?nt? rauhaan, niin menisi h?n tiehens?, vaikka t?ytyisikin palvella puolesta palkasta.

Odotettu p?iv?, jolloin summa oli t?ysi, tuli ja Tuominen oli luvannut seurata h?nt? konttooriin. Ensin oli Leena estellyt sanoen, ett? oli joutavaa menn? kahden asialle, jonka h?n itsekin voisi hyvin kyll? toimittaa. Mutta kun is?nt? tahtoi tulla, niin t?ytyi Leenankin suostua, ja kun he l?htiv?t liikkeelle aamup?iv?st?, niin oli Tuominenkin selv? ja sent?hden yst?v?llinen eik? tehnyt kiusaa.

Leenan asia toimitettiin pian ja hyvin ja Tuominen ehdotteli, ett? he menisiv?t k?velem??n Broadwaylle, jossa liikkui paljon ihmisi? kauniissa syysilmassa. Leena ihmetteli ihmettelem?st? p??sty??nkin koreita myym?l?it? ja ikkunoissa olevia koreita tavaroita, kunnes alkoi p??t? py?rrytt?? ja h?n tunsi olevansa enemm?n uuvuksissaan kuin kuuman kes?isen p?iv?n niitetty??n. Ja h?n ihastui iki hyv?ksi, kun Tuominen vei h?net konditoriin, joka oli h?nest? aivan k?sitt?m?tt?m?n komea ja hieno, ja tarjosi h?nelle j??tel?? ja lasin lik??ri?. Eik? Leena tiennyt, mit? ihmettelisi enemm?n, tuotako kaunista huoneustoa ja tarjouksia vaiko is?nt??ns?, joka liikkui t??ll? niin vapaasti ja h?ik?ilem?tt? n?iden hienojen ihmisten keskess?, ett? Leena tunsihe oikein moukkamaiselta semmoisen suuren herran seurassa.

-- S??li sit? kuitenkin on, ajatteli h?n, ett'ei kukaan ota huolta pit??kseen semmoisesta miehest?. Jos vaan kuka saisi h?net pysym??n erill??n viinasta, niin tulisi h?nest? pian rikas, ja onhan se muuten jo nyt aivan kuin herrasmies.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top