bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: De Chineesche Filosofie Toegelicht voor niet-Sinologen 1. Kh'oeng Foe Tsz' (Confucius) by Borel Henri

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 861 lines and 61650 words, and 18 pages

Een zijner grillen zou zijn ondergang zijn. Hij had n.l. eens, enkel om zijn macht aan zijn bijzit te toonen, de buskruitseinen laten ontbranden, waarna zijn groot leger van mandarijnen in allerijl op zijn noodsignalen afkwam. Toen hij echter later werkelijk in nood was, en weer de seinen ontbrandde, daagde het leger niet op, dat het weer voor een aardigheid hield.

Onderhoorig aan Shang bestond in die tijden een koninkrijk Chow. Aan het hoofd van dezen staat stond W?n Wang, koning W?n, een der groote, wijze mannen uit de chineesche geschiedenis, een ideaal-vorst van Confucius. W?n Wang trachtte Cheu Sin door eerbiedige raadgevingen te waarschuwen, maar werd daarvoor in de gevangenis geworpen, en niet dan met groote offers weer door zijn zonen bevrijd. W?n Wang was voor zijn rijk wat Yaou en Shoen voor het keizerrijk waren geweest, een toonbeeld van rechtvaardigheid en toewijding voor zijn volk. Hij werd daarin ondersteund door een Wijze, Kiang Tai Koeng, dien hij als een' tachtigjarigen, armen grijsaard, in een bosch had gevonden. Geen wonder, dat W?n Wang ten laatste de tyrannie van Cheu Sin niet langer kon aanzien, en besloot, tegen hem op te staan en het rijk te bevrijden. V??r hij dit plan kon volvoeren stierf hij. Zijn oudste zoon Woe Wang volgde hem op. Woe Wang was het evenbeeld van zijn' vader in vorstelijke deugden, en bovendien een groot veldheer. Evenals vroeger Th'ang, beschouwde Woe Wang het als een bevel van den hemel, dat hij het rijk van den tyran moest bevrijden. Niet alleen het volk van Chow, maar ook dat van de naburige staten viel hem bij. Met een groot leger trok hij tegen Cheu Sin op, en versloeg hem in een veldslag. Cheu Sin vluchtte in zijn eigen luxueuze paleis, dat hij in brand stak, en stierf den glorieuzen dood, dien driehonderd jaren later ook Sardanapalus zou sterven.

Woe Wang nam nu bezit van den troon, en werd de eerste keizer der Chow dynastie .

Deze tijd van Cheu Sin, W?n Wang, Kiang Tai Koeng, en Woe Wang leverde de stof voor de mooiste romans en legenden der chineesche middeleeuwen, zooals de ,,Toeng Chow Ljeh Kwoh," de ,,Fung Shen" enz. en hunne heldendaden en oorlogen worden dagelijks over geheel China op het chineesche tooneel voorgesteld. In de Shoe King vindt men er de getrouwe geschiedenis bovendien van opgeteekend. In de Shi King vinden wij W?n en Woe eveneens verheerlijkt. Deze eerste Chow vorsten werden het model voor het nageslacht in al hun daden en bewegingen. Het decorum, dat zij in acht namen in het dagelijksch leven werd in de L? Ki vereeuwigd en als wet gesteld. Gelijk met W?n en Woe behoort Woe's jongere broeder te worden genoemd, die den titel droeg van Chow Koeng, of de hertog van Chow. Deze hertog van Chow was zulk een ideaal voor Confucius, dat hij bezorgd en onrustig was, als hij in langen tijd niet van hem gedroomd had. Toen zijn oudere broeder Woe ernstig ziek werd, twee jaren na zijn overwinning op Cheu Sin, liet de hertog van Chow drie aarden altaren maken, ??n voor zijn vader, ??n voor zijn grootvader en ??n voor zijn overgrootvader, en smeekte hen om van den Hemel uit Woe te bewaren, en liever hem zelf in zijn plaats te doen sterven. Woe werd inderdaad genezen.

De hertog van Chow diende zijn broeder als raadsman in alles, en het rijk kwam wederom in den bloeitijd, als in de tijden van Yaou en Shoen. Behalve om vele goede instellingen, is de hertog van Chow ook beroemd om het uitvinden van het kompas.

??n maatregel nam Woe, die tot groot verderf van het rijk zou leiden. Hij verdeelde namelijk het rijk in een groot aantal kleine staatjes, met Chow als hoofdstaat. Aan het hoofd van deze staatjes stelde hij zijne eigen familieleden aan, zijne gunstelingen, en afstammelingen der oude koningen. Dit had later het noodlottige gevolg, dat de vorsten dier staatjes zich als geheel onafhankelijk beschouwden, zich niet meer om den koning van Chow bekommerden, en onderling onophoudelijk oorlog voerden. De feudale vorsten waren steeds begeerig op elkanders goed. In Confucius' tijd , waren er twee en vijftig.

Z?? ging door dien maatregel van Woe ten laatste de oude, pure monarchie verloren.

Woe regeerde niet lang. Na zijn dood werd het rijk in twee groote deelen verdeeld, waarvan de hertog van Chow er ??n kreeg.

Na den hertog van Chow regeerden achtereenvolgens Kioe Ch'in en King Ching, onder welken het rijk steeds in een periode van bloei bleef tot 1079 v. C.

Met King K'ang begon het rijk te vervallen, en de suprematie van Chow verzwakte al meer en meer onder diens opvolgers Chaou en Muh Wang. In den tijd van Confucius bestond het heerscherschap van Chow over de andere staten feitelijk alleen nog maar in naam. De hoofdstad van Chow, die door Woe in het tegenwoordige Sin An Toe was gevestigd was in Confucius' tijd verplaatst naar L? . De vorst, die in Confucius' tijd regeerde, heette King, en het rijk bestond in zijn tijd, zooals ik reeds zeide, uit twee en vijftig staten, onder welke dertien groote. King was in naam heerscher over het geheele rijk, maar had bijna geen macht meer buiten Chow. Confucius leefde dus in een tijd van uiterst verval, toen de glorie van het huis Chow reeds lang voorbij was, en het rijk geheel en al verwarring en degeneratie was.

HET LEVEN VAN CONFUCIUS.

In den tijd van Confucius was China niet, zooals nu, ??n groot keizerrijk, verdeeld in door onderkoningen onmiddellijk aan den keizer onderdanige provinci?n, maar het bestond uit verschillende staten, welker koningen en hertogen vrij wel oppermachtig waren in hun eigen land. De voornaamste van deze staten was Chow, gelegen in een gedeelte van de tegenwoordige provincie Honan. In 't Noorden grensde het aan het machtige Tsin, bestaande uit de tegenwoordige provincie Shan Si en een gedeelte van Chihli; in 't Zuiden aan T'soe, en in 't Oosten waren een aantal kleinere staten, waaronder Ts'i, Loe, Wei, Soeng en Ching; en aan de Westzijde van de Gele Rivier was Ts'in. Bij de stichting van de Chow dynastie, had koning Woe al die verschillende staten weten te brengen onder het beheer van zijne bloedverwanten, zijn aanhangers, en de nakomelingen der oude koningen. Zoolang koning Woe regeerde ging alles goed, en had Chow eene suprematie over de andere rijken, maar toen onder zijne opvolgers Chow zelf verzwakte, ontstond er tusschen de verschillende staten een eindelooze strijd. Toen Confucius werd geboren, in 551 v. C., was China dan ook in een toestand van wanorde zooals nooit te voren geheerscht had. Hij leefde in het zwartste, ongelukkigste tijdperk van zijn land. Volgens oude schrijvers stamde hij af van keizer Hwang Ti , maar volgens de nieuweren leefde de stamvader van zijn geslacht in het begin van de Chow dynastie . Zijn vader was Shoeh Liang Heih, een militair mandarijn, om zijn dapperheid en kracht in dien tijd zeer beroemd. De eerste vrouw van Shoeh Liang Heih baarde hem geen zonen, waarom hij op zeventigjarigen leeftijd een andere vrouw nam, uit de familie Yen, genaamd Ching Tsai. Evenals bij de meeste geboorten van wijzen en goden, b. v. bij die van Lao Tsz' en Kwan Yin, heeft men de geboorte van Confucius aan wonderen toegeschreven. Zoo wil men, dat Ching Tsai in een droom vijf oude mannen zag naderen, die een dier leidden, gelijkende op een kleine koe, met ??n hoorn, en bedekt met schubben, als een draak. Dit beest, een K'i Lin--een der vele wonderdieren uit de chineesche oudheid, als de draak, en de feniks--knielde voor Ching Tsai neder, en liet een juweel uit den bek vallen met de inscriptie: ,,De zoon van de essence van het Water zal de verdorrende Chowdynastie opvolgen en een koning zijn zonder troon". Ook werd Ching Tsai gezegd, naar een grot te gaan, genaamd ,,De holle moerbezieboom". In den nacht, dat zij daar het kind baarde, hielden twee draken de wacht ter rechter- en linkerzijde en twee vrouwelijke geesten besprenkelden het kind met geurige wateren. Op den top van het hoofd had het kindje een bizondere uitgroeiing in vorm gelijkend op den berg K'ioe waarom het ,,K'ioe" werd genoemd. De geheele naam was K'ioe Choeng Ni. De geboortedag was den 21en van de 10e maand van het 21e regeeringsjaar van den hertog Siang van Loe, d. i. het 20ste jaar van keizer Ling, of 551 v. C.

Confucius werd geboren in het district Tsow van den staat Loe, waar zijn vader Heih gouverneur van was. Deze plaats correspondeert ongeveer met het departement Yen Chow, in het tegenwoordige Shan Toeng. Van zijn eerste jeugd is weinig bekend. Uit een van hem geciteerd gezegde in het 2e hoofdstuk van 't werk ,,Loen Y?" weten wij, dat hij op zijn 15e jaar met serieuze studie begon, en uit een ander, in het 9e hoofdstuk van dat werk, dat hij, toen hij jong was, ook wel in veel dingen bekwaam was, maar in ordinaire.

Toen hij 19 jaar was trouwde hij met een meisje van de Kien Kwan familie, uit den staat Soeng, die hem een jaar daarna een zoon schonk. Hertog Ch'aou zond hem als felicitaties twee karpers. Daarom gaf hij dit kind den naam Li Poh Yu . Het huwelijk van Confucius was zoo ongelukkig, dat hij ten laatste van zijne vrouw scheidde. Dit is een zeer vreemd geval als men weet, hoe ideaal hij zich in zijn geheele filosofie de betrekking tusschen man en vrouw voorstelde. Ook blijkt nergens iets van eene meer dan gewone gehechtheid aan zijn zoon. En toch was de Hiao--de ouderlijke en kinderlijke liefde--de basis, waarop hij de regeering van het geheele rijk wilde grondvesten. Door velen wordt de koelheid van Confucius tegen zijn zoon echter aan een bizondere, gereserveerde waardigheid toegeschreven.

Op zijn 20e jaar ging Confucius in eene officieele betrekking, en wel als bewaarder van de graanschuren, en ??n jaar daarna werd hij bevorderd tot opzichter over de publieke landerijen. Hij achtte deze ambten zelf niet bizonder hoog, en volgens Mencius zeide hij hieromtrent: ,,De ossen en schapen moeten vet en sterk en uitstekend zijn; dat is alles, waar ik voor heb te zorgen." Op zijn 22e jaar ging hij uit den dienst, en werd een publiek onderwijzer. Dadelijk kreeg hij een groot aantal leerlingen. Hoe klein het salaris ook was, dat zijn pupillen konden geven, nooit weigerde hij zijn onderwijs. Maar met domme en onwillige leerlingen wilde hij niets te doen hebben, en hij zeide: ,,Ik open de waarheid niet voor een, die geen begeerigen ijver toont. Als ik ??n hoek van een onderwerp heb aangetoond en mijn toehoorder kan daar de drie andere niet uit begrijpen, dan herhaal ik mijn les niet."

Dit laatste moet elke lezer van Confucius goed in het oog houden. Want bij de studie van de confucianistische werken is het veel meer wat er niet staat dan wat er staat, dat hij moet begrijpen. Confucius' gezegden waren in de hoogste mate laconiek. Hoewel niet zoo sterk als bij Lao Tsz', vindt men in de gezegden van Confucius meer de hoofdwaarheden van zijne filosofie,--die dan ook gedrukt zijn,--dan den geheelen gecompliceerden gedachtengang van die filosofie zelve, dien men zich er bij moet denken. De lectuur der oude chineesche klassieken is niet, zooals b. v. die van Plato, een gewillig, oplettend volgen van eene in letters duidelijk te volgen logica, maar een voortdurend voelen naar de onzichtbare idee?n, achter de in de chineesche karakters uitgedrukte volzinnen.--Z?? bestaat het eerste hoofdstuk van het werk Choeng Yoeng slechts uit 109 chineesche karakters, waarin, of beter waarachter de geheele filosofie van dat werk in essence moet gevoeld worden. De andere hoofdstukken zijn slechts verduidelijkingen, maar het ,,diepe" zooals de chinees het noemt, de essence van alles, ligt in het eerste hoofdstuk. Z?? ligt ook de geheele filosofie van Lao Tsz's ,,Tao Teh King" in de 59 karakters van het eerste hoofdstuk. Het lezen van chineesche klassieken is heel dikwijls daardoor een intu?tief voelen, slechts geleid door enkele zekerheden en zichtbaarheden in de zoo uiterst weinige karakters. En uren aan uren eenzame studie zijn meestal noodig om de geheele port?e te doorgronden van in weinige seconden op te lezen karakterreeksen. Een groote moeilijkheid is daarbij nog dikwijls, de zinnen behoorlijk af te ronden, die noch door komma's, noch door punten zijn aangegeven, en waarvan de juiste rythmus enkel door het bewegen van de idee kan worden bepaald.

Toen Confucius 28 jaar oud was, leerde hij boogschieten, een in die tijden eervol bedrijf. Een jaar daarna kreeg hij lessen in muziek van den beroemden musicus Siang.

Daar hij altijd eene bizondere vereering had gehad voor de stichters der Chow dynastie, was het een zijner liefste wenschen, een reis naar den staat Chow te doen. Ten laatste kwam die wensch tot vervulling. De roem van zijne wijsheid was toen blijkbaar ver verbreid, want toen de hertog van Chow van zijn voorgenomen bezoek hoorde, zond hij hem een wagen met paarden. Twee dingen waren het, die hem tot L?, de hoofdstad van Chow, zoo sterk aantrokken. Ten eerste, de studie van den regeeringsvorm, de inrichting der paleizen en den aard der ceremoni?n van de oude keizers der Chow dynastie, en ten tweede de aanwezigheid in die plaats van Lao Tan, meer bekend als Lao Tsz', die daar bewaarder van het archief was.

Een bizonder curieuze gebeurtenis, die ontmoeting van de twee grootste mannen van de chineesche oudheid, die de hoofden zijn van twee groote filosofische systemen, en zoo essentieel van elkaar verschilden! Zij geeft dan ook in de gesprekken, die de wijzen met elkander hielden, precies dat verschil aan. Confucius was opgetogen over wat hij in Chow zag, en na alles gezien te hebben riep hij uit: ,,N? begrijp ik de wijsheid van den hertog van Chow, en hoe zijn huis eens tot het keizerschap kwam!" En aan zijn volgelingen zeide hij: ,,Zooals wij een glas gebruiken om de vormen der dingen te onderzoeken, z?? moeten wij de oudheid bestudeeren om het tegenwoordige te begrijpen." In de zaal van den voorvaderlijken tempel was een metalen beeld van een man met drie krammen op den mond. Op de achterzijde daarvan was gegrift: ,,De ouden waakten over hun spraak, en evenals zij moeten wij praatzuchtigheid vermijden." Toen keerde Confucius zich tot zijne discipelen en zeide: ,,Merkt dit op, mijne kinderen! Deze woorden zijn waar, en spreken tot onze rede". Hij sprak ook veel over muziek met den Chow'schen geleerde Ch'ang Wang, en men wil dat deze van hem gezegd heeft: ,,Ik heb bij Choeng-Ni menig kenteeken van een wijze opgemerkt. Hij heeft rivier-oogen en een draken-voorhoofd--de echte kenteekenen van Hwang Ti. Zijn armen zijn lang, zijn rug is als een schildpad, en hij is negen voet zes duim hoog--de echte gelijkenis van Th'ang den gelukvolle. Als hij spreekt prijst hij de oude koningen. Hij gaat het pad der nederigheid en hoffelijkheid. Hij heeft van ieder onderwerp gehoord, en onthoudt met een sterk geheugen. Zijn kennis van dingen lijkt onuitputtelijk. Hebben wij niet in hem de rijzenis van een wijze?"

Hetzelfde jaar keerde Confucius terug naar Loe, waar hij spoedig een gevolg kreeg van drieduizend discipelen. Kort na zijn terugkomst brak een opstand uit. De drie clans van Kie, Shoeh en Meng, die vroeger onder elkaar gestreden hadden, vielen hertog Chaou van Loe aan , die genoodzaakt was, naar het naburige rijk Ts'i te vluchten. Confucius, die den hertog trouw was, en de wanorde in zijn land niet kon aanzien, volgde hem. In het werk ,,K'oeng Tsz' Kia Y?" staat het volgende incident vermeld, dat voorviel op zijn reis naar Ts'i: ,,Toen hij langs den grooten weg ging, ontmoette hij eene vrouw, die weende bij een graf, en, medelijden met haar gevoelende, zond hij zijn discipel Tsz' Loe om naar de oorzaak van haar verdriet te vragen. ,,Gij weent of gij verdriet na verdriet hebt ondervonden."--,,Dat is ook zoo," antwoordde de vrouw. ,,Mijn schoonvader is hier gedood door een tijger, en mijn man ook; en nu heeft mijn zoon hetzelfde lot getroffen." Toen vroeg Confucius: ,,Waarom gaat gij dan niet van deze plaats heen?"--,,Omdat hier geen tyrannieke regeering is," antwoordde de vrouw. Toen Confucius dat hoorde zeide hij tot zijne discipelen: ,,Mijne kinderen, onthoudt dit. Een tyrannieke regeering is woester dan een tijger." In het boek L? Ki, de Canon van het Decorum, wordt dit verhaal bevestigd.

In Ts'i, waar een hertog, later koning regeerde, van wien Confucius later zeide: ,,hij had duizend spannen, elk van vier paarden, maar op den dag van zijn' dood prees het volk hem om geen enkele deugd," maar waar een eerste minister was van uitstekende bekwaamheid Gan Ying, werd aan het hof nog de muziek van den ouden, wijzen keizer Shoen gespeeld. Toen Confucius in Ts'i aankwam, en die muziek hoorde, werd hij er zoo door aangedaan, dat hij in drie maanden geen vleesch kon eten.

,,Ik had niet gedacht," zeide hij, ,,dat muziek ooit zoo uitstekend als deze gemaakt kon worden." De hertog King, die Confucius verscheidene malen raadpleegde, was z?? met hem ingenomen, dat hij hem de stad Lin-kjoe wilde geven, die rijke inkomsten opleverde. Confucius, die, blijkens het boven aangehaalde gezegde uit de ,,Loen Y?", weinig met den hertog ophad, sloeg dit geschenk af, en zeide tot zijne discipelen: ,,Een superieur mensch neemt alleen belooning aan voor door hem bewezen diensten. Ik heb advies gegeven aan hertog King, maar hij heeft er niet aan gehoorzaamd; en nu wil hij mij die stad geven! Hoe ver is hij er van, mij te begrijpen!"

Eens vroeg de hertog hem over regeering, en kreeg het merkwaardige antwoord: ,,Er is regeering als de vorst vorst is, en de minister minister; als de vader vader is, en de zoon zoon." De hertog werd meer en meer met hem ingenomen, en wilde hem voorgoed aan zich verbinden, maar de minister Gan Ying bracht hem hier van af, zeggende: ,,Die geleerden zijn onhandelbaar en kunnen niet nagevolgd worden. Zij zijn trotsch en lekker met hun eigen inzichten, zoodat zij niet tevreden zijn met inferieure betrekkingen." Hoewel de hertog in zijn hart Confucius meestal gelijk moest geven, vond hij het--zooals dat ook n? nog overal gaat--eigenlijk lastig, zulk een Mentor bij zich te hebben, en zeide: ,,Ik ben oud; ik kan deze leer niet gebruiken."

Toen keerde Confucius terug naar zijn vaderland Loe. Gedurende vijf jaren bleef Loe ten prooi aan bloedige oorlogen. Hertog Chaou bleef in Ts'i, en na zijn' dood kwam niet zijn rechtmatige erfgenaam, maar een ander lid zijner familie, genaamd Ting, in zijne plaats. Zijne regeering beteekende weinig, daar de drie clans Kie, Shoeh en Meng doorgingen onder elkaar en met hunne onderhoorigen te vechten. Confucius ging gedurende die vijftien jaren niet in staatsdienst, maar wijdde zich geheel aan de studie van de ,,Shi King", het Boek der Odes, en de Shoe King ,,Het Boek der Historie", en aan het vormen van discipelen.

In het jaar 501 v. C. werd de orde nagenoeg hersteld, en toen aan Confucius de magistratuur van de stad Choeng-Toe werd aangeboden, nam hij haar aan. Dit was de eerste gelegenheid, die hij had, om zijne principes van eene ideale regeering in toepassing te brengen, en de resultaten waren schitterend. Hij nam afdoende maatregelen tot behoorlijke voeding van het volk, en voor de betrachting der ceremoni?n voor de dooden. Aan ouden en jongen werd verschillend voedsel aangewezen, en de lasten voor oude en jonge koelies moesten verschillend zijn. Mannen en vrouwen moesten gescheiden gaan op straat. Iets, dat op straat was gevallen, werd niet opgeraapt. De binnenste doodkisten moesten vier duim dik zijn, de buitenste vijf. Graven moesten op hoogten gelegen zijn; er mochten geen wallen boven opgericht worden, en geen boomen er om heen. Op de markten was geen loven en bieden, maar ??n vaste prijs. Enz. Enz.

Binnen een jaar tijds was zijn naam hierdoor zoo beroemd, dat alle vorsten van de omliggende staten zijne maatregelen wilden overnemen. De hertog Ting, zeer verrast over den buitengewonen bloei van Choeng Toe, vroeg aan Confucius, of op die manier ook het geheele land kon geregeerd worden. En Confucius antwoordde: ,,Wel zeker; en niet alleen de staat Loe, maar het geheele keizerrijk." Toen werd hij bevorderd tot tweeden Superintendent van openbare werken, in welke betrekking hij zich bizonder onderscheidde op het gebied van agricultuur. Ten laatste werd hij minister van Justitie. Deze enkele benoeming was reeds voldoende, om de misdaad te vernietigen. Het was als in de gelukkige tijden van Yiau en Shoen. Er waren geen misdadigers, en de strafwet was overbodig. Dat Confucius een buitengewoon moedig man was, die den dood durfde trotseeren, toonde hij in 499. Er zou eene vriendschappelijke samenkomst plaats hebben tusschen de hertogen van Loe en Ts'i, in het plaatsje Shih k'i. Confucius was ceremoniemeester. Het doel van de samenkomst was het sluiten van een verbond. Maar de hertog van Ts'i had een verraderlijken overval beraamd, en op een gegeven teeken viel een bende der halfwilde bewoners van Shih k'i den hertog van Loe aan. Confucius had dit echter voorzien. Hij snelde toe, sprak den hertog van Ts'i aan met zulke waardige woorden, dat deze vol schaamte zijne huurlingen terugriep, en slaagde er in, zijn' vorst in veiligheid te brengen. Ten laatste kwamen, door Confucius' wijze bemiddeling, de twee rijken toch nog tot een verdrag, waarbij Loe al de indertijd door Ts'i veroverde landen terugkreeg.

Twee jaren bleef Confucius minister van Justitie. Hij was altijd zeer bescheiden, en schaamde zich niet, in ernstige gevallen steeds de adviezen van anderen te vragen. Steeds was de publieke opinie met hem in al zijne uitspraken. Een beroemd geval, dat zich in die tijden voordeed, was het volgende: ,,Een vader bracht een aanklacht in tegen zijn' zoon. Confucius liet daarop beiden in de gevangenis opsluiten. Toen men hem hierover interpelleerde, en men hem vroeg, waarom hij, die de Hiao als eerste deugd van den mensch noemde, den ontaarden zoon niet strenger strafte, antwoordde hij: ,,Als de meerderen hun plicht niet doen en toch hunne minderen ter dood brengen, is dat onrecht. Deze vader heeft zijn' zoon niet geleerd, om Hiao te hebben; als ik naar zijn aanklacht luisterde zou ik dus den onschuldige dooden. Misdaad is niet eigen aan de menschelijke natuur, en daarom zijn de vader van een gezin en de regeering van den staat verantwoordelijk voor de misdaden tegen de Hiao en de openbare wetten. Als een koning slordig is in het uitvaardigen van wetten, en dan absoluut straft naar de letter, dan speelt hij de rol van een zwendelaar; als hij de belasting willekeurig vergaart zonder waarschuwing te geven, is hij schuldig aan verdrukking; en als hij het volk ter dood brengt zonder het onderwezen te hebben, begaat hij een wreedheid."

Het was dan ook Confucius' hoofddoel, het volk te leeren en te onderrichten door voorbeeld, wijze lessen en rechtvaardige wetten. Bij het berechten van overtredingen bedacht hij altijd, dat de staat sedert zoovele jaren in groote wanorde was geweest, en het volk dus geen gelegenheid had gehad tot leeren. Hij handhaafde den in China thans nog heerschenden regel: ,,In het maken der wetten kan men niet streng genoeg zijn, in hare toepassing niet zacht genoeg". Hij stelde bovendien zich zelf altijd ten voorbeeld aan het geheele volk. Dit maakte hem bij velen gehaat, die dit verwaand en trotsch vonden, en dit was een van de redenen, waarom Lao Tsz' hem niet bizonder hoog achtte, maar het had toch stellig zijn goede zijde. In de tegenwoordigheid van zijn vorst was hij vol eerbied en reverentie, ofschoon niet verlegen. Als hij voorbij den troon ging, al was deze ledig, bogen zijn beenen onder hem, en veranderde zijn gelaatskleur. Als hij den koninklijken schepter moest dragen, boog zijn lichaam, alsof het zulk een kostbaren last moeilijk kon dragen. Als hij ziek was, en de prins kwam hem bezoeken, lag hij met het hoofd naar het Oosten, in zijne staatsiekleederen, met den gordel. Als hem een gave in gekookt vleesch werd gegeven door zijn vorst maakte hij eerst zijn mat netjes in orde, en proefde ?ven van het eten; als het ongekookt was offerde hij het aan de geesten zijner voorvaderen; als het geschenk bestond uit levende dieren hield hij ze in leven.

In alles, tot in de kleinste bizonderheden van zijn leven handhaafde hij een statig decorum. Al zijne bewegingen waren om zoo te zeggen gestyleerd. En dit alles deed hij zeer stellig, opdat het volk het vooral zou zien. Een mensch, de drager van het principe van den hemel, moest zich ook bewegen met waardige bewegingen en statige gebaren. Er is dan ook op de geheele aarde geen volk, dat zoo volleerd is in decorum als het chineesche. De studie van het chineesche decorum is eene studie apart, waar jaren voor noodig zijn.

De drie grootste oorzaken van de nog steeds niet geheel verbeterde wanorde in het rijk, telkens uitbrekend, waren de drie hoofden van de clans Kie, Meng en Shoeh. Eindelijk, door fijn beleid, en vooral gesteund door de raadgevingen van een zijner discipelen, Tsz' Loe, slaagde Confucius er in, de steden Pe, van de clan Kie, en How, van de clan Shoeh, tot onderwerping te brengen. Tot op dien tijd waren deze steden als de onneembare kasteelen van roofridders geweest, waarin zij, na gepleegde wandaden, altijd een veilig toevluchtsoord vonden. Alleen Ch'ing, de stad der M?ngs, bleef zich verzetten.

Het geheele volk werd, ten tijde van Confucius' regeering, ten goede veranderd. Trouw en vertrouwbaarheid werden de karaktertrekken der mannen, kuischheid en zachtheid die der vrouwen. De staat Loe werd zoo bloeiend en machtig, dat van heinde en ver vreemdelingen toestroomden om onder zulk eene gelukkige regeering te leven.

Ten laatste wekte de regeering van Loe de jaloezie en de bezorgdheid op van den hertog van het naburige Ts'i. ,,Met Confucius aan het hoofd van het gouvernement," zeide hij, ,,zal Loe de suprematie hebben over de staten, en Ts'i, dat het dichtste bij is, zal opgeslokt worden. Laten wij het gunstig stemmen door een afstand van territorium." Maar een zijner ministers begreep, dat de hoofdzaak was, in Loe een breuk tusschen Confucius en hertog Ting te veroorzaken. De wijze, waarop dit werd beproefd, bewees, dat de Ts'ische minister een bizonder helderen blik en heel wat menschenkennis bezat. Tachtig mooie meisjes, bedreven in zang en dans, werden uitgekozen, en met honderd twintig van de beste paarden, die in het rijk konden worden gevonden, als een geschenk aan hertog Ting aangeboden. Zij werden eerst geschaard buiten de stad, en het hoofd van de zoo invloedrijke Kie familie ging vermomd uit om hen te zien. Bij het aanschouwen van zooveel schoonheid vergat Kie Hwan de wijze lessen van Confucius, en haalde den hertog om naar die tractatie te komen zien. Ook deze werd er door verbijsterd.

De vrouwen werden in de stad geleid, en hiermede was de wijsheid voorgoed verloren. In drie dagen gaf de hertog niet eens audi?ntie aan zijne ministers.

,,Meester!" zeide Confucius' discipel Tsz' Loe, ,,het is uw tijd om te gaan."

Maar Confucius k?n het nog niet gelooven, dat z?? licht zijne wijsheid door vrouwenlachen was verslagen, en hij hoopte, den hertog nog tot inkeer te brengen. Binnenkort zou namelijk de groote ceremonie van de offering aan den Hemel plaats hebben. Maar toen bij die plechtigheid hertog Ting in zijn haast om er doorheen te wezen op allerlei wijzen het decorum--de L?--schond, zag Confucius in, dat het rijk was verloren. En aarzelend, met kleine passen, alsof hij nog telkens een afgezant wachtte om hem terug te roepen, ging hij heen.

Dit moet het groote tragische moment in Confucius' leven zijn geweest, het moment, waarin de innigste, heiligste wijsheid van een mensch ?f voorgoed uit elkander breekt tot starren dood, ?f zich boven de mis?re van het leven eeuwiglichtend verheft, en gewijd wordt tot onsterfelijkheid.

En al ware de geheele filosofie van Confucius ??ne absurde dwaling geweest--wat zij niet was--of ??n systeem van diep-verdorven slechtheid, dan zou hij n?g een groot man zijn geweest, een groote onder de grooten der wereld, omdat hij in dien merkwaardigen tijd, toen het werk, waaraan hij jaren en jaren had gearbeid, verloren ging, en hij eenzaam en vreemd stond in de koude wereld, die hem verguisde, en die hij groot had willen maken, t?ch ook zelfs geen oogenblik aan zijn eigen zielewijsheid twijfelde, en zeer w?l doorzag, dat het onsterfelijke niet kon zijn verslagen door wereld en menschen. Dit sublieme geloof in de wijsheid van eigen ziel is het geloof van martelaren en heiligen, en in elken godsdienst, welke ook, gewijd en adorabel.

Confucius bleef onwankelbaar in het geloof aan zijn leer. ,,Als eenigen onder de vorsten mij wilden gebruiken," zeide hij, ,,zou ik in den loop van twaalf maanden iets belangrijks hebben kunnen doen, en in drie jaar zou de regeering volmaakt zijn." Zijn discipel Tsz' Koeng had al eens tegen hem gezegd: ,,Uw principes zijn uitstekend, maar zij zijn onaannemelijk in het keizerrijk; zou het daarom niet goed zijn, ze wat te verminderen?"

,,Een goed landbouwer," antwoordde Confucius, ,,kan zaaien, maar hij kan geen oogst verzekeren. Een handwerksman kan uitstekend zijn in zijn handwerk, maar hij kan geen markt voor zijn goederen bezorgen. En op dezelfde wijze kan een Ki?n Tsz' zijne principes cultiveeren, maar hij kan ze niet aannemelijk maken."

Toen Confucius Loe verliet ging hij naar den staat Wei . Hij was toen zes en vijftig jaar. Kiang Yoeng in zijn ,,Leven van Confucius" verhaalt, hoe hij zijne melancholie en zijn droefheid uitte in de volgende verzen:

,,De wind huilt door de valleien; de motregen valt dik en snel. De jeugdige bruid gaat huiswaarts door de velden, omringd door de menigte. Hoe is het, o! azuren Hemel, dat ik aldus word voortgedreven, om door het land een weg te vinden, zonder vaste woonplaats? Duister, duister zijn de zielen der menschen! Woorden komen vergeefs tot hun geslacht! Mijn leeftijd haast ten einde. Ouderdom verschijnt, troosteloos."

Toen Confucius, vergezeld van een aantal zijner discipelen, in de stad Ie kwam, op de grenzen van Wei, kwam de grenswachter hun tegemoet en zeide, als vermeld staat in de ,,Loen Y?", op troostenden toon: ,,Mijne vrienden, waarom zijt gij zoo bedroefd dat uw Meester zijn betrekking verloren heeft? Het keizerrijk is lang zonder Tao geweest; de Hemel gaat uw Meester gebruiken als een bel met houten tong."

Toen Confucius in Wei kwam, werd hij goed ontvangen, kreeg huisvesting in de hoofdstad bij een' mandarijn, en de regeerende hertog, die evenwel een bandeloos vorst was, gaf hem een vast inkomen van 60000 maten graan, hetzelfde dat hij in Loe had genoten. Hij bleef slechts 10 maanden, en wilde toen naar de staat Ch'in gaan. Confucius leek bizonder veel op den beruchten Yang Hoe, die indertijd rooftochten in het land had ondernomen, en toen hij in de stad K'wang in K'ee Foeng kwam, werd hij voor dien vijand aangezien en door het verwoede volk aangevallen. Zijne discipelen waren zeer ontsteld, maar Confucius stelde hen gerust met de kalme woorden: ,,Was, na den dood van koning W?n, de waarheid niet hier in mij gehuisvest? Als de hemel had gewild dat deze zaak der waarheid zou te niet gaan, zou ik, een toekomstige sterveling, niet in zulk eene betrekking tot haar zijn gekomen. Als de Hemel de waarheid nog niet laat ondergaan, wat kan het volk van K'wang mij dan doen?" Hij slaagde er dan ook in te ontvluchten. Dit incident gaf hem echter aanleiding, zijn reis naar Ch'in op te geven en naar Wei terug te keeren. Aldaar teruggekomen woonde hij bij den mandarijn Kioe Pih Yuh.

Hertog Ling had in dien tusschentijd een vrouw getrouwd uit het huis van Soeng, genaamd Nan Tsz'. Deze vrouw, berucht als zij was om haar slechtheid en haar intrigues, was zoo verlangend Confucius te zien, dat zij hem bij zich liet ontbieden. Confucius weigerde haar verzoek niet, en bezocht haar. Volgens de regelen van het decorum was zij verborgen achter een scherm. Zijn discipel Tsz' Loe was hevig verontwaardigd, dat Confucius zich met zulk een beruchte vrouw had afgegeven. In de ,,Loen Y?" staat vermeld, dat hij den Meester hierover interpelleerde. En Confucius antwoordde met den sedert beroemd geworden eed: ,,Indien ik hierin iets slechts heb gedaan, moge de Hemel mij vernietigen! moge de Hemel mij vernietigen!"

Confucius kon op den duur aan een hof als dat van Wei niet lang met behoud van zijn waardigheid blijven. Op zekeren dag reed de hertog met de vrouw Nan Tsz' in 't openbaar door de straten van de hoofdstad, en beval Confucius in een wagen achter hem te volgen. Het volk begreep dadelijk, wat de vorst hiermede bedoelde, en welke positie hij aan den wijze toekende, en het riep ontevreden uit: ,,Lust v??rop, en de deugd achteraan!" Toen was Confucius beschaamd, en hij zeide smartelijk: ,,Ik heb nog niemand gezien, die de deugd even liefheeft als de schoonheid."

Toen zag hij in, dat hij niet in Wei kon blijven, en ging op weg naar Ch'in, een staat ten Zuiden van Wei. Op zijn gewone reizen vergat hij nooit, ceremoni?n te verrichten. Z?? verrichtte hij eene ceremonie onder de schaduw van een pruimeboom op den weg in het staatje Soeng, dat hij door moest trekken. In Soeng leefde toen een mandarijn, Hwan T'oey, die reeds lang vijandig was aan Confucius en zijn leer. Deze zond nu een bende op hem af, om den boom te vellen en den wijze te dooden. De discipelen waren hevig verschrikt, maar Confucius bleef kalm, en sprak de schoone, later in de ,,Loen Y?" vereeuwigde woorden: ,,De Hemel heeft de deugd in mij voortgebracht; Hwan T'oey!--Wat kan hij mij doen?" Toch was hij met zijn discipelen genoodzaakt te vluchten naar den staat Ch'ing, en in die vlucht werd hij van zijne discipelen gescheiden. Zijn discipel Tsz' Koeng kwam v??r hem in Ch'ing aan, en toen hij daar overal naar zijn' Meester vroeg, antwoordde iemand hem, met de voor Confucius' persoonlijkheid karakteristieke woorden: ,,Er was een man, staande bij de oostelijke poort, met een voorhoofd als Yaou, een nek als Kaou Yaou, zijn schouders even hoog als die van Tsz' Ch'an, maar beneden het middel drie duim lager dan de lengte van Yu, en met geheel en al het troostelooze voorkomen van een verdwaalden hond." Tsz' Koeng vond daarna zijn Meester spoedig uit, en toen Confucius hoorde, hoe hij was beschreven, had hij er veel pleizier over, en zeide: ,,De lichamelijke gestalte is maar een ding van weinig belang, maar te zeggen dat ik als een verdwaalde hond was--die is goed! die is goed!"

Ofschoon men hem in Ch'ing niets in den weg legde, was de regeering volstrekt niet van plan hem te onderscheiden en te gebruiken. Na verloop van korten tijd, in 493 v. C., was Confucius weer in Ch'in. In Ch'in was het echter niet rustig, daar de troepen van den staat Woe daar gedurig invallen deden. Daarom besloot Confucius ten laatste maar weer naar Wei terug te gaan. Er is in zijn geheele geschiedenis, en ook aan sommige zijner gezegden in de ,,Loen Y?" te bemerken, dat hij een onverklaarbare voorliefde voor hertog Ling en den staat Wei had, niettegenstaande de vernedering, die hij daar had ondergaan. Hij had een soort id?e fixe dat Wei door den hemel was voorbestemd om zijn modelstaat te worden, hoewel daar geen enkele reden voor bestond. Toch heeft hij tot op het laatste dat voorgevoel behouden, en hij is gestorven zonder er ook maar een schijn van verwezenlijking van te hebben gezien.

W?l terecht zei hij dan ook eens van zich zelf: ,,Ik heb de getrouwheid van een hond, en als een hond word ik behandeld. Maar wat doet de ondankbaarheid der menschen er toe? Zij zal mij niet beletten, al het goed te doen dat ik kan. Als mijne lessen onvruchtbaar blijven zal ik ten minste in mij zelf den troost hebben, dat ik trouw mijn plicht heb gedaan."

Op zijn tocht naar Wei werd Confucius in de plaats P'oe tegengehouden en niet losgelaten, dan toen hij zijn woord gegeven had, nooit meer naar Wei te gaan. Dat hij een andere opvatting van een eed had dan de westersche bleek uit de woorden, die hij toen tot zijne discipelen sprak: ,,Het was een gedwongen eed. De geesten hooren dien niet." Hij ging daarom toch door naar Wei. Hertog Ling ontving hem heel beleefd, maar luisterde evenmin naar hem als te voren.--In den staat Tsin was in dien tijd een opstand uitgebroken. De mandarijn Peih Heih had zich meester gemaakt van de stad Choung Mow, en verdedigde die tegen zijn wettigen heer. Peih Heih liet Confucius bij zich ontbieden, en hier werd hij voor 't eerst aan 't wankelen gebracht. Daar hij in Wei toch niet geapprecieerd werd, en geen verwezenlijking vond van zijn idealen, wilde hij dan maar naar den oproerigen Peih Heih gaan, bij wien hij zeker was, waardeering en voldoening te vinden. Had hij aan zijn plan gevolg gegeven, dan zou hij zijn eigen principes verzaakt hebben. Maar hij zelf had indertijd aan zijn discipelen geleerd, dat de leerling, die v??r alles eerbied en gehoorzaamheid was verschuldigd, toch verplicht was, hem, waar noodig, gepast op zijne fouten te wijzen, en Tsz' Loe redde hem. Hij zeide tot zijn Meester: ,,Meester, ik heb u hooren zeggen, dat als een man in eigen persoon schuldig is aan kwaad doen, de Ki?n Tsz' niet met hem kan samengaan. Peih Heih is in rebellie; wat zal men er van zeggen, als gij tot hem gaat?"

En in het antwoord van Confucius was al de opgekropte teleurstelling van zijn leven: ,,Ja, die woorden gebruikte ik. Maar zegt men niet, dat als een ding werkelijk hard is, het gemalen kan worden zonder fijn te worden; en dat als het werkelijk wit is, het in een donkere vloeistof kan gedompeld worden zonder zwart te worden gemaakt. Ben ik een bittere pompoen? Moet ik ergens langs den weg worden opgehangen zonder gegeten te worden?"

Maar het eind er van was, dat hij zijn drogreden inzag, en niet naar Peih Heih ging.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top