bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: The Life of Rev. David Brainerd Chiefly Extracted from His Diary by Brainerd David Edwards Jonathan Editor

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 220 lines and 26636 words, and 5 pages

VROUWENKIESRECHT

Handboekjes Elck 't Beste

Onder leiding van L. Simons

Uitgegeven door De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur Amsterdam

Dr. ALETTA H. JACOBS

F. S. VAN BALEN-KLAAR

VROUWENKIESRECHT

INLEIDING.

"De afgevaardigde, die prijs stelt op zijn mandaat, moet bewust of onbewust, letten op hen, die bij de stembus invloed hebben, en het is onmogelijk dat de Kamer doorgaand even goed kan letten op de belangen van hen, die geen stem hebben."

"Het is onmogelijk op onpartijdige wijze voor de belangen van het geheele volk te zorgen, als de Kamerleden niet de zekerheid hebben, dat alle deelen van het volk zich van hun standpunt uit door middel van het stembiljet in de Kamer kunnen uitspreken."

Handelingen van de Tweede Kamer 1886/1887.

De groote beteekenis van het kiesrecht voor de bezitters, vooral zoolang zij met uitsluiting van anderen, dit recht als een voorrecht bezitten, wordt door de bezitters maar al te goed begrepen. De tegenstand, dien meestal elke uitbreiding van kiesrecht van de zijde der kiezers ondervindt, vindt hierin zijn oorzaak. Men deelt een voorrecht niet graag met anderen, vooral niet als het daardoor steeds meer van zijn waarde inboet. Hoe beperkter toch het kiesrecht, des te grooter is zijn beteekenis. Uitbreiding van kiesrecht komt alleen dan tot stand, wanneer door een groot aantal niet-kiezers de uitbreiding dringend geeischt wordt en een of ander invloedrijke politieke partij, die dan in den regel niet aan het bewind is, zich er voor verklaart en later, als de regeering in hare handen komt, wel gedwongen wordt de gedane belofte na te komen.

In den regel wordt overal elke kiesrechtuitbreiding zoo lang mogelijk tegengehouden en wordt zij den regeerders als het ware afgedwongen. Herhaalde malen ging zoo'n afdwinging met brandstichten en bloedvergieten gepaard, of, zooals o.a. nog dit jaar in Belgi? geschiedde, gaat men tot een algemeene werkstaking over, die het land millioenen kost. Ons land heeft, dank zij den kalmen aard onzer landgenooten, nooit zulke heftige tooneelen voor een kiesrechtuitbreiding beleefd; ook hebben onze politici nooit tot het uiterste oogenblik gewacht, voor zij een nieuwe groep kiezers tot de stembus toelieten. Met langzaam tempo is het mannenkiesrecht in ons land steeds uitgebreid en staat thans het algemeen mannenkiesrecht hier voor de deur.

Elke uitbreiding van mannenkiesrecht maakt den toestand voor de vrouw slechter. Dit ligt voor de hand. Door het leger der kiezers, der machthebbenden, te versterken, maakt men de positie der uitgeslotenen machteloozer. Met voorbeelden aan de praktijk ontleend, is dit trouwens aantoonbaar. Niet alleen in andere landen is geconstateerd, dat elke uitbreiding van mannenkiesrecht de rechten der vrouwen heeft bekort en dat in de landen met algemeen mannenkiesrecht de wettelijke positie der vrouwen het slechtste is, maar ook voor ons land geldt dat--vooral met betrekking tot haar recht op arbeid, haar recht om in eigen onderhoud te voorzien--de vrouw, telkens als een nieuwe groep kiezers tot de stembus werd toegelaten, een deel van hare vrijheid moest inboeten. Zoo werd zij uit een heele reeks beroepen, waarin zij zich met moeite een plaats had weten te veroveren, verdreven en werden andere, nog v??r zij er kon binnentreden, wettelijk voor haar gesloten.

Wel wordt dikwijls door bezitters van het kiesbiljet beweerd, dat de niet-bezitters er een te groote waarde aan hechten, dat de macht er van schromelijk wordt overdreven, dat men door middel van het kiesbiljet geen wet tot stand kan brengen, of de invoering van ongewenschte maatregelen kan tegengaan, maar dezulken toonen alleen dat zij van hun kiesbiljet nog nooit een goed gebruik hebben gemaakt. Wanneer men het kiesbiljet uit een individueel oogpunt beschouwt en er een individueel gebruik van maakt, dan kan er geen groote kracht van uitgaan. Een enkel op zich zelf staand persoon kan met zijn kiesbiljet niet veel tot stand brengen. Eerst als een min of meer groote groep kiezers er een gezamenlijk gebruik van maken, komt de groote macht van het kiesbiljet duidelijk aan het licht. Om daarvan een goed voorbeeld te hebben, ga men slechts na wat de werklieden in ons land, sedert zij in 1887 voor een deel en in 1896 voor een grooter deel tot de stembus werden toegelaten, in dien betrekkelijk korten tijd met dat stembiljet reeds tot stand hebben gebracht. V??r dien tijd was het alsof de regeering de belangen en behoeften der werkliedenklasse niet kende, en wat sterker is, het was alsof de werklieden zelve toen hunne belangen niet begrepen. Eerst na de werklieden, zij het dan nog slechts voor een deel, tot de stembus werden toegelaten, begonnen in ons land de vakorganisaties eenige beteekenis te krijgen. In organisatie, in een gezamenlijk optreden voor gezamenlijke belangen, wordt aan het kiesbiljet de kracht verleend. In zulk een organisatie kunnen gemeenschappelijke belangen onderling worden besproken en in duidelijk geformuleerde eischen worden belichaamd, die dan bij de stembus gewicht in de schaal leggen, omdat zij dan komen van een groote groep kiezers, die het gezamenlijk in de macht hebben om den afgevaardigde zijn zetel te doen behouden of hem te doen vallen. De reeks wetten en bepalingen, die de werklieden in ons land aan het bezit van het kiesbiljet danken, hebben tal van groote verbeteringen in hunne wettelijke en maatschappelijke positie aangebracht, terwijl zij aan dat bezit ook danken, dat de regeering en de gemeenteraden, waar die zelf als werkgever optreden, op weg zijn modelwerkgevers voor hen te worden.

Doch buiten en behalve deze tastbare voordeelen, die het kiesrecht met zich brengt, moet men er ook nog in anderen zin groote beteekenis aan hechten. Zoo bezit het een groote opvoedende kracht. Al heel spoedig ziet elke kiezer in, dat hij als alleenstaand persoon met zijn kiesbiljet niet veel kan uitrichten, en daarom gaat hij er toe over zich bij een bestaande organisatie aan te sluiten. En mocht hij zelf dit belang niet spoedig genoeg inzien, dan zijn de organisaties daar om hem er van te overtuigen, want elke organisatie wenscht een groot aantal leden, vooral als deze het kiesrecht hebben en bij de verkiezingen de macht der organisatie kunnen vergrooten. Het is natuurlijk hier niet de plaats om in den breede aan te toonen, waardoor het lid zijn van eene organisatie uit zich zelf al reeds opvoedend werkt. In het gezin kan men tot huiselijke deugden worden opgevoed, in het vereenigingsleven doet men meestal de indrukken op, die iemand tot een goed maatschappelijk mensch vormen. Het "allen voor een en een voor allen," dat zich verder moet strekken dan tot eigen familiegroep, leert men in hoofdzaak alleen buiten het gezin en het meest in het vereenigingsleven.

Men kan echter aan het kiesrecht ook nog eene symbolische beteekenis toekennen. Het kiesrecht stempelt den bezitter tot een vrij, een mondig burger. Het verheft hem boven zijn niet-kiesgerechtigden medeburger, die als geestelijk minderwaardige, niet in staat wordt geacht zijn kiesrecht naar behooren te kunnen vervullen.

Tot zulke niet-kiesgerechtigde burgers, tot zulke minderwaardigen in den lande, behooren in Nederland alle vrouwen. Toch mag daaruit niet de gevolgtrekking gemaakt worden, dat men de vrouwen in het algemeen geestelijk zoo minderwaardig beschouwt, dat men haar niet in staat acht het kiesrecht naar behooren te vervullen. Veeleer moet het niet-kiesgerechtigd zijn worden toegeschreven aan het feit dat de vrouwen, door den ontwikkelingsgang der maatschappij, buiten het politieke leven zijn geraakt en dat er tot voor betrekkelijk korten tijd geen sterke drang uitging van de vrouwen om er weder in te worden opgenomen.

Dat mijn, hier voren uitgedrukte bewering, dat met elke kiesrechtuitbreiding der mannen de rechten der vrouwen worden ingekort op feiten berust, blijkt uit de Engelsche geschiedenis duidelijk. In de 19e eeuw werd het kiesrecht van de Engelsche mannen drie keer uitgebreid, telkens werd het aantal kiezers ongeveer verdubbeld. Het was in 1832, 1867 en in 1884 en tegelijkertijd of kort daarna werden vrouwen eenige belangrijke rechten ontnomen. In 1835 werd door invoeging van het woord "mannelijk" het kiesrecht voor de gemeenteraden, hetwelk de vrouwen v??r dien tijd bezaten, haar ontnomen. In 1894 verloren zij het recht als "eigenaars" bij verschillende aangelegenheden te stemmen en in 1899 verloren zij het recht om in armbesturen te zitten. In 1902 ontnam men haar het recht om in schoolbesturen te worden gekozen. Na een zwaren strijd hebben zij nu al deze rechten herwonnen, maar de vele wetten, die in dien tijd aangenomen zijn, waarbij vrouwen uit vele beroepen gehouden of anderen voor hen gesloten worden, zijn legio en niet zoo gemakkelijk te niet te doen.

Langen tijd waren Amerika en Engeland de eenige landen waar de Vrouwenkiesrechteisch gehoord werd. Onder de Europeesche landen behoort Nederland tot een der eerste landen, die dit voorbeeld volgden. Ook in ons land ging de eerste eisch tot uitbreiding van mannenkiesrecht gepaard met het ontnemen van dit recht aan de vrouw. De voorstellen tot grondwetswijziging in 1881 ingediend, waarin de eisch voor het uitgebreider mannenkiesrecht was geformuleerd, gaven tevens aan om dan in elk artikel met betrekking tot kiesrecht en verkiesbaarheid voor het woord "Nederlander" het woord "mannelijk" te plaatsen en ook daar waar het woord "Nederlander" door het woord "ingezetene" is vervangen. Door deze bijvoeging toonde men duidelijk aan, dat bij de oude grondwet de vrouw niet van het kiesrecht was uitgesloten en dat Burg. en Weth. van Amsterdam, het Kantongerecht in Amsterdam en de Leden van den Hoogen Raad in den Haag, onwettig handelden, toen zij in 1883, toen nog de oude grondwet van kracht was, afwijzend beschikten op een verzoek om op de kiezerslijst geplaatst te worden van eene vrouw, die aan alle eischen, aan een kiezer gesteld, voldeed. Bij de oude grondwet waren de vrouwen niet van het kiesrecht uitgesloten, zij verloren dit recht bij de eerste groote uitbreiding van mannenkiesrecht.

Toch duurde het nog tot 1894 alvorens in ons land eene vrouwenkiesrechtvereeniging tot stand kwam. Het waren eenige leden van de Vrije Vrouwenvereeniging die de mannen en vrouwen samenbrachten, door wie in den aanvang van 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werd gesticht. Deze vereeniging die nu bijna 20 jaren gewerkt heeft om de vooroordeelen te overwinnen, waarmede elke nieuwe beweging te kampen heeft, bezit thans bloeiende afdeelingen over heel het land en telt hare aanhangers bij duizenden.

Op dit oogenblik zijn er in alle werelddeelen en in bijna alle landen van Europa vereenigingen, die strijden voor invoering van vrouwenkiesrecht, en die aangesloten zijn bij den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Alleen in Spanje, Griekenland en Perzi? zijn de vrouwen met hare organisaties nog niet zoo ver om zich bij den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht te kunnen aansluiten, maar het is toch bekend dat ook daar reeds vele vrouwen samenwerken om invloed te krijgen op het staatsbestuur.

Deze, thans in alle landen geuite, wensch der vrouwen om aan den regeeringsarbeid deel te nemen, vindt zijn grond in hoofdzaak in de tegenwoordige taak der regeeringen. Bij de sociale wetgeving, die thans overal aan de orde is, wordt ten eerste de onderlinge verhouding der menschen wettelijk geregeld en ten tweede beweegt de regeering zich daarbij op een terrein, waar van oudsher de werkkring der vrouw lag. In beide gevallen willen de vrouwen recht van medespreken hebben. Zij meenen dat waar bijv. de verhouding geregeld wordt van werkgever tot werknemer, de vrouwelijke deelnemers aan den arbeid mede gehoord dienen te worden; dat waar de verhouding van man tot vrouw of van ouders tot kinderen geregeld wordt, de vrouw als echtgenoote of moeder dient mede te spreken; zij voelen het als een groote onrechtvaardigheid dat in zulke gevallen de verhouding ??nzijdig geregeld wordt, door aan een van de beide partijen het recht van medezeggenschap eenvoudig te onthouden.

En waar de regeering zich tegenwoordig bemoeit met het verzorgen van ouden, armen en zieken, met kinderbescherming, kinderopvoeding en kindervoeding, met wetten voeding en huisvesting betreffende en nog tal van andere moederlijke bemoeiingen meer, daar meent de vrouw, dat zij zich de haar opgelegde taak op aarde, er de moederrol te vervullen, niet verder uit handen mag laten nemen. Het ligt toch voor de hand dat de vrouwen, die van oudsher zich met al deze zaken hebben belast, die daarvoor eene roeping gevoelen en die zich ter wille van dit werk hebben laten terugdringen van andere arbeidssferen, zich verplicht gevoelen om bij de wettelijke regeling er van de moederstem te laten medespreken.

De woorden, waarmede de heer Carl Bonde, Bisschop van de Luthersche Kerk te Stockholm, tijdens het Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht aldaar in 1911, zijne rede over dit vraagstuk eindigde, dat "de tijd voor invoering van vrouwenkiesrecht reeds lang is gekomen en de regeeringen in alle landen met deze invoering niet meer te vroeg maar wel te laat kunnen komen," verdienen in parlementen ernstig overwogen te worden.

V??r men op het gebied van sociale wetgeving verder gaat, dient men eerst de vrouwen het kiesrecht te geven.

HET BELANG VAN HET KIESRECHT VOOR DE ONGEHUWDE VROUW.

Wanneer men met anderen, hetzij mannen of vrouwen, spreekt over de wenschelijkheid van de invoering van vrouwenkiesrecht, dan wordt vrij spoedig toegegeven, dat althans de ongehuwde vrouw, die haar eigen brood verdient, aanspraak zou mogen maken op het bezit van het stembiljet. Laat mij er terstond bijvoegen dat men dan gemeenlijk het oog heeft op de vrouwen uit den beschaafden stand, die in eene ambtelijke betrekking, of in de z.g. vrije beroepen werkzaam zijn. De reden waarom men aan die categorie van vrouwen het kiesrecht zou willen geven, berust voor het grootste deel op het rechtvaardigheidsgevoel.

Waarom ook niet?

Waar bij post en telegrafie, in de regeeringsbureaux, ten stadhuize, op belastingkantoren, de vrouwelijke ambtenares werkt naast haar mannelijken ambtgenoot, waar de leerares naast den leeraar, de onderwijzeres naast den onderwijzer voor de klasse staat, daar springt wel allereerst de billijkheid in het oog van den wensch om bij gelijke opleiding,--dus gelijke bekwaamheid--ook dezelfde staatkundige rechten te bezitten.

Nog sterker sprekende voorbeelden zijn, van dit gezichtspunt uit beschouwd, aan te voeren.

Wanneer men de vrouw uitsluit van het bezit van staatkundige rechten, omdat zij niet de noodige bekwaamheid tot de uitoefening daarvan zou bezitten, dan komt men tot de volgende dwaze tegenstellingen.

Daar is de directrice van een Hoogere Burgerschool voor meisjes, die dus aan het hoofd staat van een groote onderwijsinrichting, eene betrekking waarvoor veel studie werd vereischt, en voor de vervulling waarvan allerlei andere bekwaamheden, als menschenkennis, tact, organiseerend talent, enz. worden verlangd. Als het er echter op aankomt een lid voor den gemeenteraad of een volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer te kiezen, dan acht men den concierge van hare inrichting daartoe beter geschikt dan haar, alleen omdat hij een man is!

N?g sterker komt de inconsequentie welke men begaat door de vrouw van het kiesrecht uit te sluiten, uit in het volgende geval.

Genoeg voorbeelden om te doen zien, dat het, bij de positie die tegenwoordig door de ontwikkelde, beschaafde vrouw in onze maatschappij wordt ingenomen, in hooge mate onrechtvaardig is, haar het kiesrecht te onthouden, en dat dit leidt tot groote wanverhoudingen en inconsequenties.

Het is immers een bekend en erkend feit, dat de belangen van die groepen der bevolking het best worden behartigd, welke door middel van het kiesrecht invloed hebben op de samenstelling der vertegenwoordigende lichamen. Wie dacht er b.v. aan sociale wetgeving, v??rdat het kiesrecht zoover was uitgebreid dat ook een breede schare van arbeiders werd toegelaten tot de stembus?

Wie zal er omgekeerd aan denken de afzonderlijke vrouwenbelangen naar eisch te behartigen, zoolang geen enkele vrouw het kiesrecht bezit?

Niet anders is het gesteld bij het Lager Onderwijs. Ook daar verdient in den regel de onderwijzer meer dan zijn vrouwelijke collega, en men durft als eenig argument tegen deze ongelijke bezoldiging aan te voeren, dat een meisje niet zooveel behoeften heeft als een jonge man!

Doch zoolang de vrouw het stembiljet niet bezit, zal in dezen staat van zaken geen verandering zijn te brengen, eenvoudig omdat de vrouwen het middel missen om invloed te oefenen op de samenstelling der wetgevende macht, en zij zelve haar belangen niet kunnen verdedigen in gemeenteraad of Tweede Kamer.

Men ziet het, de wettelijke eischen zijn volstrekt niet onbereikbaar voor vrouwen; zelfs die van het ontzet worden van de verkiesbaarheid kan voor haar niet gelden! Dat daarentegen het niet-verkiesbaar zijn in eenig regeeringslichaam) een beletsel zou kunnen wezen om de bedoelde ambten naar behooren te vervullen, weet ieder die eenigszins bekend is met de werkzaamheden die er aan zijn verbonden. Bovendien is het niet verkiesbaar zijn geen schande; de ontzetting uit de verkiesbaarheid natuurlijk wel; deze twee ongelijksoortige grootheden kunnen daardoor evenwel nimmer op ??n lijn worden gesteld. Een vrouwelijke gemeentesecretaris kan men zich dan ook evengoed denken als een mannelijke, vooral daar z??r vele vrouwen getoond hebben uitstekend geschikt te zijn voor organiseerend en administratief werk. En voor het beheer over geldmiddelen zijn de vrouwen zeker niet minder geschikt dan de mannen; nauwkeurigheid en zuinigheid zijn te allen tijde nog veel meer specifiek vrouwelijke eigenschappen geweest dan mannelijke. En wat de vervulling van het burgemeestersambt betreft: sedert eenige jaren staat in Engeland dit ambt ook voor vrouwen open, en over die vrouwelijke functionarissen schijnt men daar best tevreden te zijn. Willens en wetens heeft men dus in 1904 de gemeentewet in het nadeel der vrouwen veranderd.

Evenzoo is in datzelfde jaar 1904 bij de herziening van de Wet op het Notarisambt art. 23 gehandhaafd, waarbij bepaald wordt, dat een vrouw geen getuige mag zijn bij het opmaken van een notarieele acte. Toch waren er talrijke adressen bij den Minister van Justitie ingediend met verzoek deze voor de vrouw zoo kwetsende bepaling te schrappen. En al wederom rijst de begrijpelijke vraag: zou men ook aldus hebben gehandeld indien de vrouw zich als kiezeres had kunnen doen gelden?

Wat nu betreft het feit dat in vele ambtelijke betrekkingen slechts de lagere rangen voor de vrouwen openstaan dient o. a. gewezen te worden op de arbeidsinspectie, waar de adjunct-inspectrice in rang steeds blijft beneden den adjunct-inspecteur. Men heeft in 1909 voor deze vrouwelijke ambtenaren de examen-eischen verlaagd, zonder daarom haar werkkring in belangrijkheid te doen verminderen. De lagere eischen die men toen echter voor het examen aan haar ging stellen, waren voldoende motief om haar salaris aanzienlijk te verminderen, en veel lager te stellen dan dat van den adjunct-inspecteur. Verder op den dienst bij Post- en Telegrafie, waar ook slechts de lagere rangen door vrouwelijke ambtenaren kunnen worden bezet. Men is in dezen tak van dienst zelfs op dit moment nog bezig om meerdere belemmerende bepalingen ten opzichte van de vrouwen in het leven te roepen. Konden tot nu toe de vrouwen nog werkzaam zijn als commies, en konden zij het beheer hebben over kleinere post- en telegraafkantoren, thans Juni 1913 is door den betrokken Minister het besluit genomen, en door het Hoofdbestuur van Post- en Telegrafie gepubliceerd, dat in het vervolg geen vrouwen meer zullen worden toegelaten tot het examen van commies. Van 1914 af zullen dus ook de hoogere rangen, die tot nu toe w?l bereikbaar waren, nog bovendien voor de vrouwen zijn afgesloten.

Is er sterker bewijs te leveren voor de bewering dat enkel het bezit van het kiesrecht de vrouwen zal kunnen vrijwaren voor een dergelijk driest ingrijpen in hare bestaansvoorwaarden? Zelfs al komt wellicht een andere regeering het besluit van den reactionnairen minister te niet doen, zoo blijft de vrees toch steeds bestaan, dat bij verandering van bewind de zaak weer opnieuw ten nadeele van de vrouwen wordt geregeld.

Doch genoeg over deze zijde van het vraagstuk.

Hoe staat het echter met de vrouw die in de meer gangbare beteekenis van het woord loonarbeidster is; heeft ook zij behoefte aan het kiesrecht?

Wanneer men zich op het standpunt stelt, dat wie belang heeft bij de wetgeving, ook in staat moet worden gesteld er invloed op te oefenen, dan heeft wellicht niemand meer dan juist de loonarbeidster behoefte aan het stemrecht. Zij, die door den drang der omstandigheden werd gedreven naar werkplaats en fabriek, kantoor of winkel, eensdeels omdat in het gezin niet genoeg werk meer is te vinden voor veel vrouwenhanden, anderdeels omdat bij de noodzakelijkheid om datgene te koopen wat vroeger in het gezin werd vervaardigd, het loon van den vader alleen niet meer voldoende was om in de levensbehoeften te voorzien,--kwam daar binnenvallen op de arbeidsmarkt, en haar deel opeischen van het werk, zonder dat er een plaatsje voor haar open was. Dat gaf natuurlijk een geweldige botsing en een strijd van belang. De vrouw werd door de mannelijke werkers volstrekt niet met open armen ontvangen en had veel moeite zich een bestaan te veroveren. Toch gelukte haar dit in zeer vele gevallen, omdat zij arbeidzaam is en handig, en een zeer bruikbare werkkracht bleek te zijn. Doch in vele gevallen kan ook de arbeidster slechts werk krijgen of behouden, indien zij bereid is haar arbeidskracht voor minder loon te geven dan haar mannelijke concurrent. Doet zij dit, dan is zij dikwijls een zeer gewilde werkkracht voor den werkgever, en de concurrentie tusschen mannen en vrouwen wordt heviger dan ooit.

Doch nu komt de arbeidswetgeving een woordje meespreken. De arbeid van jeugdige personen en vrouwen wordt volgens wettelijke bepalingen geregeld; men vindt dat deze arbeid bescherming behoeft. Uitstekend; om uitbuiting te voorkomen en de volksgezondheid te bevorderen is het goed dat de wetgever ingrijpt. Maar wat is voor de vrouw-arbeidster het gevolg van al die bescherming, waarbij men haar oordeel niet vraagt, waarbij zij geen stem heeft in het kapittel? Dat zij en haar arbeid z?? hevig worden beschermd, dat het verkrijgen van goed betaald werk haar in vele gevallen onmogelijk wordt gemaakt.

De voorstanders van de afzonderlijke bescherming van vrouwenarbeid behoeven zich geen illusies te maken, dat zij daardoor de loonarbeid der vrouw zullen doen verminderen, en dus, naar hun beweren althans, de gezondheid der vrouwen zullen sparen. Integendeel: van de fabriek, uit winkel of werkplaats verdreven, waar zij te voren een ordentelijk loon genoot, waar de arbeidsinspectie zorgt voor licht en ruimte enz., zal zij moeten omzien naar ander werk, en dit veelal vinden onder veel ongunstiger omstandigheden. En anders zal zij haar werkkracht moeten geven aan de huisindustrie, en d??r zeker iederen kans op een menschwaardig bestaan verliezen en hare gezondheid er bij inboeten.

Men begrijpe het toch goed, dat de vrouw niet uit liefhebberij naar fabriek of werkplaats trekt. Zij moet toch in haar levensonderhoud voorzien, evengoed als de man! En overal vindt zij belemmeringen. Niet enkel dat de groot-industrie haar een goed deel van den gezinsarbeid ontnam; in vele vroeger bij uitstek vrouwelijke vakken wordt zij door den man verdrongen. Ziehier enkele voorbeelden.

Onze vensters worden gewasschen door mannen; zelfs neemt men mannen aan voor het schoonmaken van winkels en magazijnen en laat door hen in uur- en vakarbeid verrichten, wat voorheen door de dienstbode of schoonmaakster in huisdienst werd gedaan.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top