Read Ebook: The Life of Rev. David Brainerd Chiefly Extracted from His Diary by Brainerd David Edwards Jonathan Editor
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 220 lines and 26636 words, and 5 pages
Onze vensters worden gewasschen door mannen; zelfs neemt men mannen aan voor het schoonmaken van winkels en magazijnen en laat door hen in uur- en vakarbeid verrichten, wat voorheen door de dienstbode of schoonmaakster in huisdienst werd gedaan.
In onze co?peratieve keukens bestaat voor een groot deel het personeel uit mannen, en er moet heden ten dage nog strijd gevoerd worden om het klaarmaken van den maaltijd, wanneer dit in het groot geschiedt, evengoed aan vrouwen toe te vertrouwen als wanneer het in ieder gezin afzonderlijk gebeurt!
Hoe anders zou het echter gaan wanneer de Kamerleden achter zich wisten de vrouwelijke kiezers, wanneer het bestaan van hun zetel mede afhankelijk was van de wijze, waarop zij de vrouwenbelangen hadden behartigd. Haast overbodig is het hier nog bij te voegen, hoe vrouwelijke Kamerleden, het belang der meisjes meer gevoelende, meer kennende ook, met meer warmte en kans op succes de zaak in de volksvertegenwoordiging zouden bespreken en verdedigen. Eerst d?n ook zou met eenige kans op succes kunnen worden aangestuurd op het stichten van afzonderlijke vakscholen voor meisjes, waar een bij uitstek vrouwenberoep dit noodig maakt, en waar de bestaande industriescholen niet voldoende zijn.
Dat de loonarbeid van vrouwen niet gering is, moge blijken uit enkele cijfers.
In eene vergadering van vakvereenigingen te Lancashire in Engeland zeide eens de secretaris van den Weversbond: "Mijn oordeel moet gewicht in de schaal leggen, want ik vertegenwoordig hier de vereeniging met het grootst aantal leden." Doch de secretaris van den Timmerliedenbond voegde hem toe: "Welke kracht gaat er van uwe vereeniging uit, het zijn enkel vrouwen. Mijn bond mag niet groot zijn, maar al de leden hebben het kiesrecht, dat is meer waard."
Dat de wetten, welke buiten medewerking van de vrouw worden gemaakt, in verreweg de meeste gevallen in haar nadeel zijn, daarvan zijn voorbeelden genoeg te noemen. Bij de ouderdomsverzekering wordt zij eenvoudig buitengesloten; bij de arbeidswetgeving drukt haar de ongelijke bescherming; bij de ongevallenwet vallen een groote categorie van loontrekkende vrouwen buiten hare bepalingen, n.l. de dienstboden.
Eveneens zijn bij de thans door de Kamer aangenomen wet op de ziekteverzekering de dienstboden uitgesloten.
Over het vakonderwijs werd hierboven reeds gesproken. Toch moge het hier nog even worden herhaald, dat bij de regeling van dat onderwijs steeds in de eerste plaats aan jongens wordt gedacht. Het afzonderlijke vakonderwijs voor meisjes is nog zeer onvoldoende geregeld, terwijl de ambachtsscholen nog maar bij groote uitzondering en ook dan gewoonlijk eerst na veel onvermoeide pogingen van de zijde der vrouwen, voor meisjes hare deuren openen.
Natuurlijk valt niet te bewijzen, en is het zelfs niet waarschijnlijk dat alle vrouwen in ons land over de hierboven genoemde aangelegenheden eene gelijkluidende meening zouden hebben. Zelfs is het mogelijk dat vrouwen, konden zij zitting nemen in de Tweede Kamer, verschillend over de wetsontwerpen die den arbeid der vrouwen regelen zouden stemmen. Doch eene gelijkgezindheid over enkele bepaalde punten bestaat bij de mannen evenmin; alleen, men vindt het alleszins billijk, dat zij een woordje meespreken wanneer over hunne belangen, hunne bestaansvoorwaarden wordt onderhandeld.
Al is het duidelijk dat in de allereerste plaats die categorie?n van ongehuwde vrouwen welke loonarbeid verrichten, behoefte hebben aan het bezit van kiesrecht, omdat hare bestaansvoorwaarden daarmede zoozeer samenhangen, zoo moet men niet meenen, dat het verkrijgen van het stembiljet voor een andere schare van ongehuwde vrouwen, wier gunstiger financi?ele positie haar niet noodzaakt om met werken haar brood te verdienen, een onverschillige zaak zou zijn. Vooreerst beheeren toch de meesten van deze vrouwen haar eigen geldzaken. Reeds enkel daarom zijn alle belastingkwesties voor haar van groot belang. Misschien volgt wel niemand zoo goed als de rentenier de belastingwetgeving; ja zelfs is wellicht niets van zoo grooten invloed op het uitbrengen van zijn stem als het standpunt dat de candidaten voor Gemeenteraad of Tweede Kamer innemen tegenover de belastingkwestie, of de wijze waarop zij de gelden uit gemeente- of rijkskas wenschen te besteden. Alleen reeds om in deze zaken invloed te kunnen oefenen, zou hij niet gaarne het kiesbiljet missen; en met reden. Waarom zou dit dan anders zijn waar het vrouwen betreft? Voor haar toch is het van niet minder belang, hoe de vermogens- en successiebelasting geregeld worden; of beschermende rechten de productiekosten en de prijzen der levensbehoeften zoodanig zullen verhoogen, dat hare tot nu toe voldoende inkomsten aan renten enz. in het vervolg ontoereikend zullen blijken te zijn. Het verschil in sexe heeft toch met deze zaken niets te maken?
Doch ook verreweg de meesten van deze vrouwen, al moeten zij niet werken om den broode, verrichten daarom wel arbeid. Zij zijn het vooral die zich wijden aan filantropischen en socialen arbeid. En hoe menigmaal komen zij juist op dit terrein in aanraking of in botsing met de wetgeving!
Zij doen in de praktijk ervaring op over de leemten in de armenwetgeving; zij zien wat er verbeterd moet worden ten opzichte van volkshygi?ne en van de woningtoestanden. Zij ook ondervinden bij hun werken ten behoeve van de verwaarloosde of misdadige jeugd, hoe de wetten menigmaal ontoereikend, of zelfs een belemmering zijn om te helpen. In hun dagelijksch werk, bij huisbezoek enz. enz., leeren zij de behoefte kennen aan goed geschoolde ziekenverpleegsters; zij zien de ellenden van den alcohol, doen in zeer vele gevallen ondervinding op omtrent onze verouderde en onrechtvaardige huwelijkswetgeving, en leeren begrijpen dat zij slechts met het kiesbiljet in handen krachtigen invloed zullen kunnen oefenen om afdoende verbetering te helpen brengen in al deze toestanden. Ook deze vrouwen hebben dus het kiesrecht noodig, in het belang van de uitoefening van haar dagelijksch werk; zonder dat bezit gevoelen zij dat haar arbeid veelal vruchteloos of althans zeer weinig afdoend zal zijn.
HET KIESRECHT EN DE GEHUWDE VROUW.
Hoe staat de gehuwde vrouw tegenover het kiesrecht?
Zeer treurig is het daarentegen met hare rechtspersoonlijkheid gesteld. Zeker, het huwelijk maakt de vrouw meerderjarig, ook al heeft zij den daartoe bij de wet vereischten leeftijd nog niet bereikt. Doch met die meerderjarigheid treedt tevens een toestand van onmondigheid in, zooals geen ongehuwde vrouw ooit leert kennen. Voor de wet verliest zij zoo goed als geheel haar eigen persoonlijkheid, om deze te doen opgaan in die van haar echtgenoot.
Wij zullen op een andere plaats in dit hoofdstuk gelegenheid te over hebben, om op dit punt terug te komen. Het constateeren van het feit zij op dit oogenblik voldoende om te verklaren, dat in veler oogen de gehuwde vrouw tegenover het kiesrecht een zeer bijzondere plaats inneemt.
Bij mannen en bij vrouwen bestaat deze meening. Vandaar dan ook, dat onder degenen die de billijkheid en noodzakelijkheid erkennen van het verleenen van kiesrecht aan de ongehuwde vrouw, nog velen zijn die het voor de gehuwde onnoodig of verkeerd achten.
Evenwel komen steeds meerderen van die eerstgekoesterde meening terug, ??k onder de politici. Stond b.v. de Liberale Unie in het jaar 1908 nog op het standpunt, dat slechts aan de ongehuwde vrouw het kiesrecht behoorde te worden verleend, reeds in Juni 1910 werd op dat besluit teruggekomen en wil deze partij het thans evenzeer toekennen aan de gehuwde vrouw.
Weliswaar voor een groot gedeelte om deze reden, dat men in de gehuwde vrouw ziet de meest volledige vrouw, en van haar, als zoodanig, de meeste invloed ten goede verwacht op de wetgeving, wanneer het haar zal gegeven zijn, zitting te nemen in onze vertegenwoordigende lichamen. Doch al valt ontegenzeggelijk deze veranderde opinie te waardeeren, zoo betreft zij nog veel te veel in de eerste plaats het passieve kiesrecht, terwijl de vrouw in de voornaamste plaats behoefte heeft aan het actieve kiesrecht, waarbij de gehuwde evenveel, zoo niet meer belang heeft als de ongehuwde.
Maar de belangen van de gehuwde vrouw liggen besloten in die van haar echtgenoot, zoo hoort men beweren. Hij treedt op als vertegenwoordiger van het gezin, en zal dus als kiezer voor de belangen daarvan opkomen, bijgevolg ook voor die van zijn vrouw. Laat ons zien wat er van deze bewering valt te aanvaarden.
Ongetwijfeld zullen--??k in de wetgeving--voor echtelieden vele belangen parallel loopen. Doch niet steeds, en bij lange na niet alle. Evenmin zal de man steeds in voldoende mate de belangen van zijn vrouw behartigen. Ware dit zoo, dan was er reeds lang verandering gekomen in onze huwelijkswetgeving, die, waren de zeden niet beter dan de wetten, voor de vrouwen werkelijk ondragelijk zou zijn.
Weliswaar is ook het meerendeel der mannen de overtuiging toegedaan, dat onze huwelijkswetgeving schromelijk verouderd is, en volstrekt niet meer in overeenstemming met de tegenwoordige toestanden. Doch niettegenstaande deze sedert jaren bestaande overtuiging, heeft men in ons parlement nog nooit den tijd kunnen vinden om die zaak in behandeling te nemen. De aandrang van de vrouwelijke kiezers zal eerst gevoeld moeten worden, wil men met wetsvoorstellen komen.
Laten wij even in het kort nagaan, welke de voornaamste grieven zijn die de gehuwde vrouw heeft tegenover hare wettelijke positie.
De gehuwde vrouw volgt de nationaliteit van haar man; zij kan geen verzoek tot naturalisatie doen. Dus, een vreemde vrouw die in het huwelijk treedt met een Nederlander, is door deze daad vanzelf Nederlandsche geworden; evenzoo verliest een Nederlandsche vrouw die met een vreemdeling huwt haar recht op Nederlanderschap.
Dit is op zich zelf reeds erg genoeg; doch bij het aangaan van een huwelijk met een vreemdeling kan de vrouw tenminste vooraf weten, dat zij hare nationaliteit prijs geeft. Erger wordt het evenwel, wanneer de man zich tijdens het huwelijk om de een of andere reden in het buitenland vestigt en de nationaliteit van zijn nieuw vaderland aanneemt. De vrouw moet dan zonder meer die andere nationaliteit volgen, en kan zoodoende buiten haar wil gedwongen worden te leven onder de wetten van een land welke voor de vrouwen slechter zijn dan die van haar eigen land waren.
Zoo kan deze bepaling omtrent de nationaliteit van de gehuwde vrouw niet alleen voor haar grievend zijn, omdat zij hare persoonlijkheid wegcijfert, maar zij kan ook oorzaak wezen, dat zij wettelijk in een n?g slechter positie geraakt, dan zij vroeger reeds was.
De vrouw kan niet in rechten verschijnen zonder bijstand van haar man, zelfs niet al is zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd, of al is zij openbare koopvrouw.
Slechts als de gehuwde vrouw een arbeidsovereenkomst heeft, wordt hierop een uitzondering gemaakt, art. 160 en 165 B. W. Doch waar het strafzaken betreft heeft de vrouw den bijstand van haar man niet noodig; dan verklaart de wet haar weer op eens voor mondig en zelfstandig. Zonderlinge tegenstrijdigheid, inderdaad.
Een gehuwde vrouw mag geen erfenissen of legaten aanvaarden, geen schenkingen aannemen.
Behalve bij de wet op het arbeidscontract--dus als zij in beteekenis dier wet is werkgeefster of werkneemster--is de handteekening van de gehuwde vrouw niet geldig; zij kan zonder schriftelijke toestemming van haar man geen verbintenissen aangaan, zelfs niet al is zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd. Evenmin kan een gehuwde vrouw schenkingen doen of goederen in bewaring geven, zonder toestemming van haar man; art. 163 B. W. is voor haar steeds de groote hinderpaal.
De man heeft de beschikking over de bezittingen van zijn vrouw; behalve wanneer zij onder huwelijksvoorwaarden is getrouwd, heeft hij het recht op al hare inkomsten en op de opbrengst uit hare goederen. En niet enkel op de opbrengst harer goederen; bij de nieuwe auteurswet wordt den man zelfs de beschikking gelaten over het geld dat zijn vrouw met geestelijken arbeid verdient. Een gehuwde schrijfster, een schilderes, een beeldhouwster, een componiste, zij allen mogen het verdiende honorarium niet als haar eigendom beschouwen, maar moeten het volgens de wet storten in de gemeenschapskas, waarover de man het wettelijk beheer heeft.
Dat bij het maken van deze auteurswet voor de intellectueele vrouw geen rechtvaardiger voorwaarden waren te verkrijgen, stuitte af op de bepalingen van ons huwelijksgoederenrecht. Althans, hierachter verschuilden zich de tegenstanders van meerder vrijheid voor de vrouw. En hare verdedigers legden zich maar al te gemakkelijk neer bij de bezwaren van den minister. Immers, geen vrouwelijke kiezers zouden hen ter verantwoording roepen!
Geeft ons huwelijksgoederenrecht ongetwijfeld tot de meeste klachten aanleiding, waar het de rechtspositie der getrouwde vrouw geldt, ook in andere opzichten heeft deze zich over de bepalingen in ons burgerlijk wetboek te beklagen. Waar het de rechten tegenover de kinderen betreft, staat de moeder nog verre achter bij den vader.
Evenmin als de gehuwde loon-arbeidster, kunnen de getrouwde ambtenares en onderwijzeres het kiesrecht langer ontberen als middel tot zelfverdediging. Wie kent niet het beruchte wetsvoorstel-Heemskerk waarbij wordt voorgesteld aan de rijksambtenares en aan de onderwijzeres ontslag te geven bij het aangaan van een huwelijk. Ook deze wetsvoorstellen heetten te zijn ingediend ter bescherming van het gezin, opdat de kinderen de moederzorg niet zouden behoeven te missen.
In dat geval mocht de bepaling minstens voorbarig heeten. Of alweder: wanneer de man alleen eens niet genoeg verdiende, of ziek werd, of indien door het geld dat de vrouw verdient de kinderen beter lichamelijk verzorgd zouden kunnen worden, beter opleiding zouden kunnen ontvangen en daardoor later krachtiger zouden staan in den strijd om het bestaan, die ook hen wacht? Of,--en dit komt ??k voor--wanneer de vrouw eens absoluut geen aanleg had voor huishoudster of kinderopvoedster, en door haar arbeid buitenshuis in staat zou zijn dit werk aan meer bevoegde en bekwame handen toe te vertrouwen?
Hoe men de zaak ook beziet, een dergelijk wetsvoorstel is een driest ingrijpen in de vrijheid, in de bestaanszekerheid van duizenden volwassen, denkende, met verantwoordelijkheidsgevoel begaafde menschen, een maatregel van geweld vooral, waar hij wordt genomen tegenover weerloozen, die door het gemis van alle politieke rechten geen middel tot verzet bezitten. Maar zelfs al stelt men zich op het standpunt dat het noodig is om de gehuwde ambtenares naar het gezin terug te wijzen--en ook onder de vrouwen zijn er, die deze meening zijn toegedaan--gaat het dan wel aan om in dezen te handelen geheel buiten de vrouwen om, en als van ouds te komen met het machtwoord: gij zult dit of dat, gij moogt niet zus of zoo, in stede van te vragen: hoe wilt gij dat deze zaken zullen worden geregeld, en de vrouw door middel van het kiesbiljet in staat te stellen zelve invloed te oefenen op de regeling van hare naaste belangen, zelve de hand te hebben in de bepaling van haar levenslot?
Ongetwijfeld zal ook het beruchte wetsvoorstel-Heemskerk worden begraven, nu de groote verkiezingen in vrijzinnigen geest zijn uitgevallen; immers bevat o.a. het manifest van de vrijzinnige concentratie in November 1912 uitgevaardigd, de volgende zinsnede: "Zelfs wil men door een algemeen wettelijk voorschrift de vrouw-ambtenares die in het huwelijk treedt, straffen met ontzetting uit haar betrekking in rijksdienst of bij het onderwijs." Doch reeds vroeger werd door een vrijzinnig minister een voor de gehuwde vrouw nadeelig Kon. Besluit ingetrokken, dat door een reactionnair minister was uitgevaardigd, n.l. het Kon. Besluit van 2 Maart 1904, waarbij aan vrouwelijke ambtenaren bij Post en Telegrafie die in het huwelijk treden, ontslag wordt gegeven. Dit Kon. Besluit werd uitgevaardigd onder het Ministerie-Kuyper, doch weer ingetrokken in Oct. 1907 door Minister Kraus . Nadat echter het vrijzinnige kabinet was afgetreden, hebben de vrouwelijke ambtenaren wederom voortdurend in een toestand van onzekerheid geleefd. Zoo diende o.a. het Kamerlid Passtoors reeds in December 1907 een motie in, waarbij de intrekking van het Kon. Besluit van 2 Maart 1904 wordt betreurd, en waarin de wenschelijkheid wordt uitgesproken, dat wettelijk zal worden vastgesteld de invloed dien het huwelijk der vrouwelijke ambtenares zal hebben op de voortduring van haar ambt.
Verder werd meer dan eens van regeeringwege goedkeuring verleend aan gemeenteraadsbesluiten tot ontslag van eene gehuwde onderwijzeres, zelfs wanneer Gedeputeerde Staten van het betrokken gewest hunne goedkeuring aan de beslissing van den gemeenteraad hadden onthouden. En zoo zal het steeds gaan, zoolang de vrouwen beroofd blijven van het bezit van politieke rechten. Wat de eene regeering haar toestaat, zal de andere haar weer ongestraft kunnen ontnemen; immers van de vrouw-nietkiezer, hangt niet het behoud of het verwerven van een Kamerzetel af, en men kan naar willekeur over haar welzijn beschikken, zonder door haar ter verantwoording te worden geroepen.
Doch ook voor de gewone huismoeders, voor haar die zich uitsluitend met de huishouding en de opvoeding der kinderen bezighouden, is het stembiljet een niet langer te ontberen bezit geworden.
Over den aandrang die van de vrouwen zelve dient uit te gaan ter verbetering van onze huwelijkswetgeving, en de hulp die zij daarbij zullen hebben te verleenen, werd reeds in het begin van dit hoofdstuk gesproken. Doch behalve deze, zijn er zooveel andere zaken die de gehuwde vrouw ter harte gaan, en waarbij hare belangen gemoeid zijn.
Daar is onze belastingwetgeving. Hoe de gelden der gemeenschap zullen besteed worden, daarbij heeft zij evenveel belang als ieder staatsburger. Hoe de verdeeling der lasten zal zijn, daarvan hangt voor een groot deel de welvaart van haar gezin af. Het was niet zonder reden dat, toen de Tariefwet van Minister Kolkman dreigde, een krachtige beweging onder de vrouwen ontstond om dit naderend onheil te helpen afwenden, en dat bij tienduizendtallen door haar werd geteekend op een adres aan de Tweede Kamer, waarbij aan dit lichaam werd verzocht deze heillooze wet niet aan te nemen, daar zij de welvaart van de groote meerderheid der gezinnen bedreigde.
Eveneens heeft de gehuwde vrouw belang bij de sociale wetgeving. Het kan haar niet onverschillig zijn of haar man schadeloos wordt gesteld, wanneer hem in zijn werk een ongeval overkomt; zij heeft er belang bij, hoe groot de premie zal zijn voor ziekteverzekering en of er, behalve voor uitkeering van ziektegeld, ook wettelijk voor geneeskundige hulp wordt gezorgd. Als er ouderdomspensioen zal komen, heeft zij er belang bij of dit m?t of zonder premiebetaling zal zijn. Met het kiesbiljet in handen, kan zij ook bij de oplossing van deze vraagstukken invloed oefenen. Zonder kiesrecht heeft zij lijdelijk af te wachten wat over haar en haar gezin besloten wordt. En als dan wordt besloten dat ook voor de ouderdomsverzekering wekelijks weer een gedeelte van het loon voor premiebetaling af moet, dan moet zij van het veelal karige loon die percenten afzonderen en kan zij--weduwe geworden--haar alle rente zien ontgaan en blijft haar geen andere keus dan bedelen of van de openbare armenzorg afhankelijk zijn.
Voor de moeder echter, die reeds om al de hierboven genoemde redenen behoefte heeft aan het kiesrecht, doen zich nog veel krachtiger redenen gelden die het bezit van politieke macht voor haar onontbeerlijk maken; onontbeerlijker, naarmate de staatszorg zich steeds verder gaat uitstrekken.
De moeder behoort in het gezin; zij is de opvoedster bij uitnemendheid voor hare kinderen. Dit machtwoord klinkt alom, en men gebruikt het te pas en te onpas. Doch terzelfder tijd komt de moderne wetgever ingrijpen in dat gezinsleven en ontneemt steeds meer van dat opvoedingswerk aan de moeder. Hij komt met de onderwijswetgeving en bepaalt hoe en door wie het onderwijs zal worden gegeven. Hij beslist over openbaar en bijzonder onderwijs; bepaalt wie het toezicht zullen houden; regelt het vakonderwijs en zegt wat de kinderen noodig hebben om goed toegerust het maatschappelijk leven in te treden. Hij komt met de leerplichtwet en zegt hoe lang de kinderen verplicht zullen zijn de lagere school te bezoeken. Er worden op de scholen maatregelen genomen ter bevordering van de volksgezondheid; er zullen schoolartsen zijn en schoolbaden. Er wordt gesproken over kindervoeding en -kleeding van overheidswege. Zeer waarschijnlijk is de tijd niet ver meer, waarop van regeeringswege ook het voorbereidend onderwijs zal worden geregeld en er door de overheid wetten zullen worden gemaakt die betrekking hebben op de verzorging van zuigelingen. Trouwens, in andere landen is men reeds zoover; meermalen herdachten verschillende propagandisten voor vrouwenkiesrecht met begrijpelijke ironie het feit, dat in Parijs eerwaardige magistraatspersonen zich bezig hielden met de bespreking hoe lang de slang van een zuigflesch behoort te zijn!
Ongetwijfeld is het uitstekend, dat de Staatszorg zich uitstrekt over al deze belangrijke zaken; maar waarom blijft men nu niet consequent, en roept hierbij de hulp in van haar, die men immers acht te zijn kinderverzorgsters bij uitnemendheid--de moeders?
Doch tot heden bleef men in gebreke dit te doen. Het is nu noodig geworden dat de moeders zelve er voor opkomen om haar aloude rechten met betrekking tot kinderverzorging en -opvoeding te behouden. Zij mogen zich deze eerste moedertaak niet laten ontnemen en gevoelen steeds meer, dat zij mede de verantwoordelijkheid hebben te dragen voor het lichamelijk en geestelijk welzijn der toekomstige geslachten.
Te allen tijde heeft de vrouw deelgenomen aan den maatschappelijken arbeid, en zij heeft dit gedaan op de wijze zooals dit van haar werd verlangd, en zooals de omstandigheden het vereischten. Toen het noodig was, dat zij het land bebouwde om het gezin van voedsel te voorzien, heeft zij het gedaan. Later spon zij het garen waarvan de linnen en wollen stoffen onder haar toezicht werden geweven; zij bakte brood, brouwde het bier en maakte de kaarsen voor huiselijk gebruik; zij bezorgde de wasch en de inmaak, bereidde geneesmiddelen tegen allerlei vaak voorkomende ongesteldheden, kortom, zij kwam tijd te kort om alles te verrichten van de groote massa arbeid die door haar of althans onder haar leiding moest worden gedaan.
En wanneer de staatszorg zich steeds verder uitstrekt en zijn intrede doet in fr?belschool en kinderbewaarplaats, wanneer ook de schoolhygi?ne steeds vorderingen zal maken en consequenter toepassing vinden, dan zal daarbij de hulp der moeders onmisbaar blijken.
Doch hierover spreken wij nog nader in een volgend hoofdstuk.
WELK BELANG HEEFT DE MAATSCHAPPIJ BIJ DE INVOERING VAN VROUWENKIESRECHT?
Dit motto--men zou het haast kunnen noemen het motto van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, omdat het op de meeste van hare gedrukte stukken staat--geeft reeds een stellig antwoord op de vraag welke dit hoofdstuk tot titel draagt. Wanneer men iets beweert, dient men het echter ook te bewijzen. Wij zullen dan thans trachten te bewijzen, dat bovenstaand motto zuivere waarheid bevat.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page