bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Ragatz en Pfeffers De Aarde en haar volken Jaargang 1868 by Anonymous

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 82 lines and 12125 words, and 2 pages

"A COMEDY OF ERRORS"

SEVEN ACTS

SPOKESHAVE

ALIAS

OLD FOGY

SUPPLEMENTED BY

"SIR WINDBAG CONSULTS COUNT LUIE," "AN IMAGINARY OFFICIAL CONSULTATION," "A DEMOCRATIC WAKE," "A COUNCIL OF WAR" AND "A SOLEMN CONCLAVE"

OLD FOGY

LUZON PRESS

E. J. HABERER, PUBLISHER. 1914

A COMEDY OF ERRORS

BY SPOKESHAVE

ACT I

Dramatis Personae

ACT II

Dramatis Personae

I feel a mighty task doth bear me down. When distance held the burden in its hand, It seemed, that, like a vessel on the stock, 'Twould easy, when the holding blocks were moved, Slip gently down into the sea of states; But now that nearness stares me in the face, Wearing prophetic grin, methinks, I see Deep obstacles which bar the slippery ways, On which the ship must glide to waters deep. A ship to safely sail in troubled seas, Must boast a captain skilled in wat'ry lore. But he were helpless, if the vessel's crew Have not the cunning which of years is born. Alas, from out the black and threat'ning sky, One star alone of all the eyes of Night Doth faintly pierce the gloom and light our way To safe solution of the knotty point. If but the Captain wear a stately mien And walketh deck with slow and kingly tread, Lieutenants skilled, by filthy lucre bribed, May box the compass and so save the ship. But who shall Captain be? Ah there's the rub. There many be who fain would walk the deck, Though he who bears the burdens of day Forsooth should then be decked with laurel crown. But there be schemers, working in the dark, Who ready stand to grasp the hanging fruit While he who plants and watereth the tree With itching jaws may ne'er its fruitage taste. Caesar hath said that Francos aid will lend, To further us in working our designs, And yet fear whispers to mine anxious mind Honor hath made his soul its dwelling place. Hence "graft," even to aid his upward climb To higher honors, findeth not his ear. As he hath gold, methinks the chink of coin Charmeth him not; belike 'twould poorer men. As skilled musician fingereth the harp, So must I play up vier zitplaatsen te ontwijken, die in vollen draf komen aanrijden en u bij een kromming van den weg zouden kunnen verrassen. Van tijd tot tijd ziet men landlieden voorbijkomen, met blauwe of roode regenschermen, die zij nooit verzuimen mede te nemen, terwijl zij u in de volkstaal of in het fransch groeten, zonder dommen glimlach en zonder belachelijke nieuwsgierigheid; reizende muzikanten, met contrabassen en koperen instrumenten beladen; burgerlijke en boersche families; moeders en jonge dochters, zoo zwitsersche als duitsche, met blozende aangezichten, en van wie men gevoelt dat zij gelukkig zijn deze heldere, frissche lucht te mogen inademen.

Voorbij een door de natuur in de rots gevormden boog ontmoet men eenige arme drommels op krukken, die u aankondigen dat men het oude benedictijner klooster van Pfeffers nadert. Niets droefgeestigers, van nabij zoowel als van ver, dan het voorkomen van dat drie- of viertal gebouwen, zonder de minste kunst, die in de lengte zich in de steeds enger wordende bergpas van Pfeffers uitstrekken en haar geheel en al vullen. Indien men nog verder den loop der Tamina wil nagaan, zonder het klooster te betreden, moet men den berg tamelijk hoog bestijgen en niet tegen een vermoeiende klimpartij opzien. Deze weinig beteekenende gebouwen, het klooster, dagteekenen van de zeventiende eeuw. Na de opheffing der kloosters door de zwitsersche regeering, dat is te zeggen omstreeks 1840, heeft men ze als zieken-inrichting verpacht. En inderdaad is het meer een gasthuis dan een gewoon badh?tel. De pachter heeft geen cent uitgegeven om het een vroolijk voorkomen te verschaffen, en hij heeft gelijk gehad: het zou iets onmogelijks zijn geweest. Reeds bij het binnentreden wordt men door een onaangename lucht getroffen; vervolgens komt men in een langen, gewitten, laag gewelfden, vochtigen gang, waar het geen dag en geen nacht is; de deuren aan weerszijden geven slechts het uitzicht op zwarte keukens en naakte eetzalen, waar een groot aantal zoo mannelijke als vrouwelijke bedienden ronddribbelen, allemaal goede, beste menschen, maar die niet veel aantrekkelijks hebben. Oude klokken laten van tijd tot tijd een dof geluid hooren: zij schijnen uit gewoonte hare voormalige dienst te doen en hare oude meesters tot de vroegmis of den vesper op te roepen. Hoe dieper men doordringt, des te meer voelt men zich tegelijk door een killen en verstikkenden adem aangegrepen. Men zet den voet in kamertjes die eertijds als cel hebben gediend, en waar men nu, naar men wil, tot driehonderd pati?nten kan logeeren. Het zijn wezenlijke zieken, die voor de deuren dezer kleine cachotten, als magere, bleeke, strompelende schimmen opdagen, terwijl het hun blijkbaar hindert dat men hen ziet. Hier is niets dat tot vroolijkheid stemt.

In het eigenlijke h?tel, Hof-Ragatz, komen zij, die voor genot op reis gaan; meer om rust te zoeken, den zuiveren dampkring en de schoonheid van het oord te genieten, dan wel om een ernstige badkuur te ondergaan. Maar hier in dit klooster: nieuwsgierige vraagallen! vraagt geen der gasten van Pfeffers naar zijne gezondheid. Onvermijdelijk zoudt gij een lijst hooren: kwaadsappigheid, gevoel van zwakte, hartklopping, maagpijn, benauwdheden, zwaarmoedigheid, slechte bloedsomloop, huiduitslag, volbloedigheid, aandoening der slijmvliezen... op zeer weinig uitzonderingen na al de kwalen waaraan de menschheid onderhevig is. Hij, die werkelijk in een lijdenden toestand verkeert, bekommert zich weinig om de schoone landschappen, ontwijkt het gezelschap der gelukkigen in Ragatz, trotseert de verveling, en slaat zijn tent hier in het kloostergebouw, zoo dicht mogelijk bij de bronnen, op.

Om deze beroemde bronnen te bezoeken, moet men een kaartje van een franc en een gids hebben.

Als de laatste deur van het laatste gebouw opengaat is de indruk onbeschrijfelijk. Hier zijn de versregels van onzen Klijn

De logge poort barstte op:--ontzaglijk oogenblik! Daar stond ik vastgeklemd, daar half versteend van schrik,

volmaakt van toepassing. Eene jonge engelsche dame die haar echtgenoot bij den arm hield, ging een paar schreden voor mij uit; zij verloor haar flegma geheel en al en slaakte een kreet, waarin bewondering en ontzetting om den voorrang streden. Aan de beide boorden van de Tamina schieten geweldige rotsen op, alsof ze leven en zich bewegen: die van den rechter oever zich op die van den linker stortende, en deze zich buigende als om te vluchten, maar hier en daar zich pijnlijk krommende onder de ruwe aanvallen harer vijandinnen: het is een strijd van reuzen in de onderwereld!

Op sommige plekken zien deze rotsen er bleekwit als spoken uit: op hare ruwe, afgeknotte zijden ontwaart men geen grassprietje, zelfs geen zweem van mos. Een onwillekeurige, instinctmatige siddering maakt dat gij een paar schreden achteruit gaat, uit vrees dat zij naar beneden zullen tuimelen. Het onregelmatig uitgetande, afgebrokkelde gewelf, door hare breede randen gevormd, is verbazend hoog. Van afstand tot afstand ontwaart men door eenige ronde openingen den blauwen hemel, eenige zonnestralen, op gouden dunne draden gelijkende, en enkele heesters; de tegenstelling doet u huiveren: men zou wenschen liever eensklaps daar boven verplaatst te zijn. De ooren worden niet minder dan de oogen door een angstige gewaarwording overmeesterd. De Tamina bruist en buldert woedend tusschen de opgestapelde rotsbrokken door; hare schuimende vallen, hare beurtelings witte of sombere wateren stuiven met woest geraas den helschen afgrond uit. Te midden van deze wanorde en dit oorverdoovende geweld gaat men eenige honderde schreden voort op een soort van nauwen, vochtigen, houten trap, zoo goed mogelijk van leuningen voorzien, langs de rotsen aan de linkerzijde, en bereikt men een punt, waar men boven zich door het gewelf een grooter opening ontwaart. Men stuit voor een kleinen muur met twee lage deuren, waaruit een dikke rook u tegenwalmt; een dezer deuren geleidt naar de hoofdbron, den Ketel. Eer men er binnen gaat is het geraden zich gedeeltelijk te ontkleeden, om te voorkomen dat men in een bad van zweet geraakt, en een fakkel voor zich uit te laten dragen. De gang is zeer nauw. Een vijftig schreden verder blijft men op den drempel van een druipsteenrots staan, zes tot acht voet in diameter en met het water der bron gevuld, wier hitte zeven-en-dertig graden van den honderdgradigen thermometer bedraagt. De andere deur geleidt naar een kleine nis; waar op een peilschaal de afwisselende hoogte van het water der bron is aangewezen. Twee geweldig groote pijpen, op slangen gelijkende, komen uit de rots te voorschijn en voeren het water, de een naar het klooster, de ander naar Hof-Ragatz heen.

De reizigers, die elkander in dit somber verblijf ontmoeten, zijn ernstig gestemd en bewaren een diep stilzwijgen. Het is inderdaad iets geheel anders dan men zich voorgesteld had! Zwitserland levert niets verschrikkelijkers op. Zeker verhaal, dat men elkander in het oor fluistert, draagt er niet weinig toe bij om het verschrikkelijke nog verschrikkelijker te maken. Eenige jaren geleden bevond zich een heer met zijn vrouw en kinderen op het houten staketsel, dat rondom de rots heenloopt. Zij waren met hun negenen en in twee groepen verdeeld. Een der meisjes wilde van de eene groep naar de andere snellen. Plotseling laat een steen van het gewelf los en valt haar op het hoofd. De vader schiet toe, grijpt zijn kind juist op het oogenblik, dat het in den woedenden stroom dreigt neer te storten, en draagt het op zijne schouders tot aan de groote zaal van het h?tel: helaas! er was geen hulp meer noodig... Het meisje sluimert op het kerkhof van Ragatz, in de nabijheid van den ouden Schelling.

Ik kan mij dit verschrikkelijke voorval maar niet uit de zinnen zetten, terwijl ik bij het verlaten van het klooster de naburige hellingen opklauter. Verlangend om over deze vreeselijke gewelven voort te schrijden, betreed ik een pad, dat door zijn steilte doet duizelen en eertijds naar het dorp Pfeffers voerde, en het verwondert mij, bij het zien loslaten van eenige stukken steen, die voor mijne voeten naar beneden rollen, dat men hier, zoowel als in geheel Zwitserland, niet meer ongelukken te betreuren heeft. Aan den rand dezer afgronden hebben zich boomen geplant en dringen hunne wortels de rotskloven in. Moet niet de grond, ten gevolge van zware regens en schokkende stormwinden doorweekt, de losgewerkte steenen naar beneden in den afgrond laten tuimelen? Toch verzekeren de oudste lieden dat de dood van dat meisje het eenige ongeluk is, waarvan zij ooit hebben hooren spreken.

Bij mijn terugkomst vroeg de kellner van Hof-Ragatz, of ik het dorp Pfeffers had bezocht. Een dorp? Neen.--Hij wees mij de ligging op de kaart aan en na den maaltijd begaf ik mij langs een heerlijken weg, die, achter het h?tel, over de zijden van den berg heenslingert en door fraai geboomte beschaduwd wordt, derwaarts. Hoe hooger men stijgt, des te verder waart het oog naar alle kanten over het breede Rheinthal. Nabij den top kan men een weinig uitrusten in de schaduw van de bouwvallen eens ouden torens. Het dorp is niet verre verwijderd: men heeft daar nog een oud benedictijner klooster, dat thans in een krankzinnigengesticht is herschapen. Terwijl ik voorbijging ontdekte ik een half dozijn dezer arme ongelukkigen achter de getraliede vensters; zij lieten eensklaps dien doordringenden lach hooren, die mij diep door de ziel ging, te akeliger te midden van deze prachtige natuur. Het dorp, in een frissche vallei gelegen, loopt langs de andere zijde van den met pijnboombosschen overschaduwden berg naar beneden. Een poos lang vertoefde ik onder de warande van de herberg "de Duif", om daar rustig de laatste uren van den dag te genieten, en eerst in den nacht keerde ik te Ragatz terug. Er lag over het landschap een ernst, die tot diep nadenken stemde.

Een uitzicht uit het uitmuntende h?tel, een der besten die in Zwitserland bestaan, is een waar genot; eene beschrijving er van bijna onmogelijk--en toch mag ik er niet van zwijgen, omdat de indruk van het geheel mij telkens medesleept en ik dien wil trachten te bewaren. Voor mijne voeten strekt zich eene breede vlakte uit, overdekt met landelijke woningen, vruchtboomen, golvend graan en groene grasperken. Die vlakte wordt doorsneden door den Rijn, die uit de omstreken van Spl?gen, ongeveer dertig mijlen van hier, neerdaalt en te midden van die vruchtbare velden henenglijdt, in het onschuldig en zoet gevoel zijner jeugd, zonder het minste voorgevoel van den gevaarlijken sprong, waaraan hij te Schaffhausen zal moeten gelooven, van de stijve millionairs, waarvoor hij zich zal moeten bukken onder de brug van Bazel, van de romantische avonturen, die hem wachten tusschen Bingen en Keulen, en van zijn droevig uiteinde in Katwijk's dorre duinen.

Op zijn anderen oever verheffen zich amphitheatersgewijze de bloeiende heuvels van het kanton van Graauwbunderland, en boven die heuvels de rotsachtige en steile top van de Falknis, wier tooverachtige aanblik voldoende is om reeds in den morgen al uwe plannen voor den dag in duigen te doen vallen, even als die bergen van magneet, waarvan de oude reizigers spreken, welke de schepen deden vastliggen door het daaraan bevestigde ijzerwerk tot zich te trekken.

Zij die de zee niet anders gezien hebben dan in het voorbijgaan langs een of ander strand, kunnen zich niet verbeelden dat hare eindelooze watervlakte ieder oogenblik eene verbazingwekkende verscheidenheid van tafereelen kan aanbieden. Hun die niet tusschen de bergen geleefd hebben, is het eveneens onbekend welk eene verandering er op het voorhoofd dier schijnbaar zoo gelijkvormige reuzen plaats heeft.

Zee?n en bergen, ontzettende wonderen der natuur, er ligt in de beschouwing van uw verheven schoon eene onuitsprekelijke bekoorlijkheid, waarvan geen woorden een denkbeeld kunnen geven! Hij die zijn geest met uwe aanschouwing heeft vervuld, wendt er zich slechts met verblinding, neen met aanbidding van af, maar waagt het niet uwe heerlijkheid te schetsen!

De Falknis, wier puntige top boven de haar omringende bergen uitsteekt, even als de spits van een gothische hoofdkerk boven de muren eener stad, lokt mij gedurig tot de aanschouwing van een nieuw tooneel uit. Nu eens is haar kruin bij het aanbreken van den dag verzilverd als de schedel van een grijsaard; dan weder verheft zij zich zwart en donker als een vuurtoren in de schaduw, wanneer zijne lichten zijn uitgedoofd. Onophoudelijk hoopen de wolken zich op haar kruin op. Somtijds ontrollen zij zich in dunne vlokken, een sjerp gelijk, langs hare zijden; op een anderen tijd, door een onstuimigen wind voortgezweept, vliegen en stormen zij over de rotsen als gewiekte ruiters; wederom later bedekken zij haar top met een azuren sluier, die zich in het blauw des hemels verliest. Ieder oogenblik doet zich de Falknis aan het oog in een geheel ander karakter voor, even als een door een geheimzinnigen geest bezield beeld, waarop de glans eener vroolijke gedachte de uitdrukking eener diepe droefheid vervangt.

Tijdens mijn verblijf alhier bracht ik een bezoek aan den eerwaardigen deken van Ragatz.

Men herkent de een eind van de kerk gelegen woning des pastoors aan een houten hek en een kleine met wijngaarden beplante laan, die naar de overwelfde bleekroode deur van het huis geleidt. Ter rechter- en linkerzijde kronen twee kleine alo?s, het bewijs dat men in de buurt van Itali? is, twee kunstelooze pijlers; daaronder staan eenige fuchsia's en een paar vijgeboomen. Ik trok aan een koperen schelknop, en voor een venster der eerste verdieping vertoonde zich het gelaat eener tamelijk bejaarde vrouw, die mij iets vroeg in een beter te begrijpen dan te verstaan duitsch patois.--Ik antwoordde dat ik den deken wenschte te spreken.--Terstond werd de deur geopend. De goede vrouw wees mij daarop de deur waar ik zijn moest, aan het einde van den gang, welks gewitte muren met eenige weinig beteekenende godsdienstige prenten versierd waren.

De deur van het vertrek stond open. De deken was bezig het een of ander in een register te schrijven, zoodra hij mij zag trad hij mij te gemoet.

Hij was een kleine min of meer zwaarlijvige grijsaard, op wiens open gelaat verstand en goedheid te lezen stonden. Hij droeg geen tonsuur, maar zijne grijze haren waren midden op het hoofd gescheiden. Hij sprak zeer verstandig en met gevoel, en had zachte oogen; hij was in het zwart, maar zijne kleeding dagteekende niet van vandaag of gisteren.

Na eenige ontschuldigingen over mijn wellicht ontijdig bezoek, dat voor hem van geen belang kon zijn, bekende ik dat alleen een zekere nieuwsgierigheid mij tot hem gevoerd had.

"Ik heb," zeide ik tot hem, "op het kerkhof een marmeren gedenkteeken zien, ter nagedachtenis van Schelling opgericht. Het is dan toch waar, dat deze voor zijn overlijden tot de katholieke kerk is overgegaan?

"Neen, hernam de deken; de begraving op ons kerkhof heeft dat gerucht ten onrechte verspreid. De protestanten zijn te Ragatz nog lang niet talrijk. Wel is waar zijn zij de rijksten van de gemeente, de logementhouders, de kooplieden en industri?elen, en ongetwijfeld zal er een tijd komen dat ook zij hun kerk en kerkhof zullen hebben, maar tot op dezen dag begraven zij hunne dooden in den gewijden grond der katholieken. Doorgaans woon ik die laatste plechtigheid bij en spreek ik eenige afscheidswoorden, die altijd met liefde worden aangehoord. Dat is dan ook de reden dat gij Schelling's graf naast dat der onzen hebt aangetroffen. De beroemde hoogleeraar was ruim een maand hier. Hij was bijna tachtig jaar; men koesterde de hoop dat de baden zijn leven nog wat zouden helpen rekken. Zijn vriend, de rechtsgeleerde Savigny en diens familie, alsmede Brentano, waren met hem medegekomen. Mevrouw de Savigny, die evenals een harer zonen katholiek is, had mij gaarne bij Schelling willen toelaten; maar dit zou den schijn kunnen gehad hebben van onbetamelijk indringen mijnerzijds.--

Hebt gij, dus vervolgde hij, onder de versiersels, die rondom Schelling's beeltenis staan, die pijlbundels wel opgemerkt, zooals men ze veelal op de grafmonumenten van krijgsbevelhebbers aantreft? Het zijn de wapens van het kanton. Ons Bestuur heeft op deze wijze hulde willen brengen aan den grooten wijsgeer en aan wijlen den koning van Beieren, die de graftombe heeft laten oprichten. Voor een jaar of wat bezocht de koning Ragatz. Hij is katholiek. Zoodra hij was aangekomen, is hij alleen naar het graf van zijn ouden leermeester gegaan, is daar met ontbloot hoofd op de knie?n gevallen en heeft er een geruimen tijd gebeden. Vervolgens is hij mij een bezoek komen brengen, en heeft hij mij den naam gevraagd van de persoon, die zoo zorgvol het graf van zijn vroegeren Mentor met groen en bloemen heeft versierd. Ik noemde hem mijne zuster . Hij verzocht mij haar te laten roepen en bedankte haar allervriendelijkst.

"Eenige maanden later zond hij mij,.... maar sta mij toe even dit kastje te openen."

Hij haalde daaruit een wijwatersbakje te voorschijn, ongeveer drie palm hoog en met een fraai schilderstukje op ivoor, Jezus en de Heilige Maagd voorstellende. Achterop stond een opschrift in het duitsch: "Geschenk van den koning van Beieren, Maximiliaan, aan Elisabeth Federer, voor de zorgen door haar aan het graf van Schelling gewijd."

"Dit is niet alles, voegde de deken er bij. De koning had een mijner gebreken, mijne kwade gewoonte van te snuiven, opgemerkt. Hij had er niets van gezegd, maar zie eens."

En hij liet mij een fraaie gouden snuifdoos zien, waarop de gekroonde initialen des konings gegraveerd waren.

"Het schijnt dat gij die niet dagelijks gebruikt," zeide ik glimlachend.

"Goud! neen, mijnheer. Ik ben de zoon van een boer; mijne zuster is eene boerin, en bijna al mijn parochianen zijn boeren."

Hij deelde mij voorts eenige bijzonderheden omtrent Schelling mede, die ik hier voorbijga. Al zijne woorden ademden verdraagzaamheid en zachtheid.

Deze goede geestelijke heeft reeds lang te Ragatz zijn verblijf.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top