bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Short Story-Writing: An Art or a Trade? by Fagin N Bryllion Nathan Bryllion

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 279 lines and 34744 words, and 6 pages

De kamerdienaar reikt het over en gaat naar het dressoir, waar hij in een kristallen glas eenig water schenkt, in hetwelk hij het bepaalde aantal druppels uit het fleschje mengt en dat hij den Prins aanbiedt. Deze heeft intusschen den brief opengebroken en doorloopt den inhoud.

"Hier zijn uwe druppels, Uwe Hoogheid," zegt de kamerdienaar.

"Ba! hoe zuur!" zegt de Prins, nadat hij het glas heeft leeggedronken. "De dokter heeft veel van Mijnheer den Raadpensionaris," voegt hij er hardop denkend bij. "Die verstaat ook de kunst om wrange druppels toe te dienen."

"Of bittere," verbetert de kamerdienaar.

"Karel," gaat de Prins voort, alsof hij die woorden niet gehoord heeft, "zeg den Heer Van Zuijlestein, dat ik hem verzoek hier te komen. Ik moet hem spreken."

Terwijl de kamerdienaar het bevel van zijn jongen meester volbrengt, leest deze nogmaals den brief over. 't Is of de lezing hem vermoeit;--toen hij gedaan heeft, houdt hij de magere, witte hand voor de oogen en blijft in gepeins zitten. Het binnentreden van zijn goeverneur stoort hem in zijne overdenking.

"Gij liet mij roepen, Willem!" begint deze. "Weder die ongelukkige hoofdpijn! Waarom niet nog wat te bed gebleven?"

"Omdat ik het in het dons niet langer kon susteneeren," geeft de Prins ten antwoord. "Ik hoopte, dat het wat beter zou worden, als ik op was. Lees echter dezen brief, dien ik daareven ontving."

De goeverneur neemt den brief en voldoet aan den wensch van den Prins.

"Dat is het uitdrukkelijk verlangen van Hare Koninklijke Hoogheid, Willem," antwoordt Zuijlestein. "Zij meldt u dat in den brief."

"Alles goed en wel," herneemt de Prins. "Maar ik kan vandaag niet gaan. Het is mij onmogelijk. Met zulk een hoofdpijn kan ik niet reizen. Het hoofd klopt mij als een hamer. De oogen branden mij in 't hoofd. Elke beweging, die ik maak, is mij een pijniging. Laat Widerts schrijven, dat ik heden niet kan komen, maar dat ik, wanneer het morgen passabel is, zoo vroeg mogelijk zal vertrekken."

"Er is niets aan te veranderen," geeft Zuijlestein ten antwoord. "Het vertrek der Prinsesse Royal is op morgen gefixeerd, en als wij vroeg genoeg op reis gaan, kunnen wij haar tot aan het schip accompagneeren. Hare Hoogheid zal echter zeer gefrustreerd zijn, daar zij u zeker gaarne den laatsten dag bij zich had gehad."

De Prins antwoordt niet; het is of hij aan de belangstelling zijner moeder twijfelt.

"Zeg Karel, dat hij Widerts roepe," herneemt hij. Zuijlestein schelt en deelt Karel het bevel van Zijne Hoogheid mede.

"Moeder had mij wel vroeger kunnen schrijven," herneemt Willem Hendrik eenigszins bitter.

Op dit oogenblik komt 's Prinsen Raad en schrijver Widerts binnen, en de Prins geeft hem den inhoud van den brief aan zijne moeder op.

"Meld Harer Hoogheid vooral, dat ik haar zelf zou geschreven hebben," eindigt de Prins, "indien de furieuze hoofdpijn mij daarin niet verhinderde."

Widerts zet zich aan de tafel om den brief te schrijven.

"Ik kan vandaag geen les nemen, Zuijlestein," gaat de Prins voort. "Ik heb gepoogd wat te studeeren, maar de letters dansen mij voor de oogen. Laat dus mijne meesters afzeggen, en 't vooral Professor Borneus weten, opdat hij geen vergeefschen tocht doe."

"Rust en kalmte zijn de beste medicijnen voor u, Willem," herneemt de goeverneur. "Gij weet het, wat de dokter u gisteren nog zeide. Wij zullen hem straks wel hier hebben, en hij zal u wel ordineeren, om naar bed te gaan."

"Ik heb reeds zijn druppels ingenomen. Zij zijn bijtend, scherp zuur."

"Medicijnen zijn niet altijd aangenaam, Willem. Maar zij zijn weldadig voor het lichaam. Ook onze hemelsche Vader geeft ons wel eens bittere medicijnen te slikken, om onze ziel te cureeren."

"Ik heb er reeds van moeten innemen," antwoordt de Prins op somberen toon. "Ha, Widerts, reeds gereed!" herneemt hij op minder treuriger wijs tot zijn schrijver en Raad. "Laat hooren, wat gij geschreven hebt."

Widerts voldoet aan 's Prinsen verlangen en leest den in 't Fransch geschreven brief voor . De Prins zet zijne handteekening onder den brief en reikt dien zijn secretaris over om hem te sluiten, te verzegelen en van adres te voorzien.

Deze laatste had 's Prinsen bed verlaten. Karel was alleen met hem in de kamer. 't Scheen, dat de zieke eenigszins kalmer werd.

"Dek mij wat beter toe, Karel," zeide hij, "en verhaal mij eens van dat Haagsche oproer, waarvan gij laatst spraakt, toen wij juist gestoord werden. Ik heb er behoefte aan, dit nu te hooren."

"Indien Uwe Hoogheid mij belooft, stil en bedaard te blijven liggen en zoo weinig mogelijk te spreken," hernam de kamerdienaar, terwijl hij de met zijde gevoerde deken terecht schikte en den Prins een nieuwe compres op 't hoofd legde.

"Dat beloof ik u, Karel," antwoordde de Prins, en de kamerdienaar begon:

"Kan die knaap zoo mooi op de trompet blazen?" vraagde de Prins. "Waar had hij dat geleerd?"

"En wat gebeurde er verder?"

Met genoegen had de Prins naar het verhaal van zijn kamerdienaar geluisterd. Hij viel weldra daarna in een gerusten slaap.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Een zeeman, die nog al wat te vertellen heeft.

Keeren wij thans naar de woonkamer van Pieter Dirksz terug. Zijn broeder Klaas, de zeeman met zijn gebruind gelaat, zijn heldere oogen die goedhartig uit de beenige kassen zien, zijn reeds hier en daar grijs geworden bruin, krullend haar, de baard en snorren om wang en kin, de groote, breede handen, die wel aan een mulat schijnen te behooren, doen terstond in hem den man herkennen, die lang aan weer en wind is blootgesteld geweest. Ook aan zijn spreken merkt men dadelijk den zeeman op, daar hij tal van spreekwoorden in den mond heeft, van welke de meeste hun oorsprong aan het zeeleven te danken hebben: vele daarvan echter zijn spreuken uit vader Cats.

"Go? morgen!" begint hij, toen hij zonder eenige de minste komplimenten binnentreedt. "Hoe maak je 't, Pieter? En hoe varen je kinderen? Wel seldrement! is dat zoeken. Ik wist niet meer, waar ik mijn boeg moest wenden, en ik dacht, dat ik mijn bakzeil al moest in halen. Maar 't is met jou ook al, zooals vader Cats zegt: kunst baart gunst."

"Wij zijn allen gezond, Klaas," antwoordt Pieter. "En 't schijnt, dat jij ook niet onder dokters handen bent."

"Eilacy! Geen beter banket, dan gezond en vet, zegt Cats. Met mij is 't: een blij gemoed en matig goed is wonder zoet. Maar vertel mij eens, hoe 't je zoo voor den wind is gegaan; want je bent me een groote mijnheer geworden. 'k Wist niet of ik wel zou bijdraaien, toen ik daar voor zoo'n mooien winkel stond."

Pieter Dirksz verhaalt zijn broeder, wat er met hem in die twee jaren is voorgevallen.

"Nu," hervat deze. "Onder 't zeil is 't goed roeien. Wanneer je zulke bescherming hebt, is 't geen wonder ook. Als je door zulk groot volk gepraaid wordt, heb je maar op sleeptouw mee te varen. En nou zal ik je eens vertellen, wat er al met mij in die twee jaren gebeurd is."

"Dat is goed, Klaas," herneemt Pieter Dirksz. "Maar zou je eerst niet wat gebruiken?"

"Als je er dan op staat, Pieter, geef me dan een oorlam. Je weet wel wat ik meen, een goed glas brandewijn. Maar een ferm glas, hoor; want zoo'n kleintje is maar mondtergen."

"Is die niet vroeger een jaar in ons land geweest, om zich met de zeewezen bekend te maken?"

"Wel mogelijk. Je wordt meest gebeten door je eigen honden. Intusschen--onze De With, die de voorhoede kommandeerde, dacht: goede moed is het halve teergeld! Met zijn "Brederode", het schip, waarop Tromp zoo menige zege op den vijand bevocht, stort hij zich als een leeuw door de regenbui van kogels heen, die ons van drie kanten te gemoet worden gezonden. Ik sta aan het roer zoo bedaard als ik hier zit, terwijl de blauwe boonen mij om de ooren fluiten."

"H?, oom!" roept Pieter uit. "En werdt u niet bang?"

"Nu, dat was ferm, oom!" roept Pieter verheugd uit. "Dat had hij net verdiend, om hier het zeewezen te leeren en dan zijn kunst tegen ons te gebruiken."

"Dat is nu tot daaraan toe, jongen! Uilen vliegen met geen bonte kraaien, en Wrangel was van ouder tot ouder een Zweed en moest dus zijn land voorstaan. De vice-admiraal intusschen beveelt mij te wenden, voort gaat het, en "pang, pang, pang!" sturen wij het schip van Bielkenstjern insgelijks wat blauwe boonen in de romp. Maar twee Zweedsche schepen kwamen hem te hulp en nu was het ??n tegen drie."

"Dat is valsch," valt Pieter zijn oom in de rede. "Een tegen een is het altijd bij ons jongens, als wij vechten. Drie tegen een is geen partuur."

"Maar, Piet," herneemt oom Klaas, "in den oorlog vraagt men niet naar partuur; daar doet men zijn best om elkander te vernielen. Onze dappere vice-admiraal intusschen was geen kat om zonder handschoenen aan te tasten. Hij gaf hun het lapje vrij duur, hoor; want het was hier terecht: blo? Jan, do? Jan. Een der beide aanvallers vloog in de lucht, de andere liet ons zijn achtersteven zien en koos het hazenpad; alleen Bielkenstjern bleef vechten als een leeuw. Maar wat wilde het ongeluk? De snelle stroom deed de beide schepen wegdrijven en aan den grond geraken. Het roer zat als gemetseld. Dat merkte een Zweed. Men moet het ijzer smeden, terwijl het heet is, dacht hij, en gaf ons de volle laag."

"Dat was laf!" roept Pieter uit, terwijl zijne oogen vlammen schieten. "Een weerloozen vijand mag men niet aanvallen."

"Je weet alweer niet, hoe het in den oorlog toegaat, Pieter," herneemt de oom. "En onze De With toonde maar al te goed, dat hij niet weerloos was; want twee uren lang hield hij het uit, ofschoon ons schip door de kogelgaten wel een zeef geleek en zoo lek was als een mand. Maar, wat drommels jammer was en mij geweldig speet: twee kogels troffen den dapperen vice-admiraal. "Jongens! houdt moed!" riep hij. En de jongens hielden moed, dat verzeker ik je. Maar tegen de Bierk? is het kwaad vechten. De Zweden enteren onzen "Brederode" en springen er in menigte op over. De arme De With, door bloedverlies uitgeput, kan niet meer staan. Hij valt op de knie?n en zwaait nog den degen, terwijl hij volstandig weigert zich over te geven. Eindelijk is hij geheel en al uitgeput, men grijpt hem aan en sleurt hem van het schip. Stervend vestigt hij nog de brekende oogen op zijn vaartuig. En ziet, zijn wensch wordt vervuld: "de Brederode" valt geen vijand in handen: het water dringt door de menigte van kogelgaten heen, het schip zinkt als een baksteen."

"Dat was ferm!" vindt Pieter, terwijl hij in de handen klapt. "Nu had die leelijke Zweed er toch niets bij gewonnen."

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top