Read Ebook: Majesteit by Couperus Louis
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 1840 lines and 80969 words, and 37 pages
MAJESTEIT
DOOR LOUIS COUPERUS
ZEVENDE DRUK
EERSTE DEEL.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over Lipara, anders eene stad als marmer wit; lange witte villa-reien aan zuidblauwe zee; eindelooze elegante wandelkaden daarvoor, met palmen, die groen verlakt aftrilden op een atmosfeer van levend blauwen ether;--dreef, zwaar, van onwe?r zwoel en van tragedie, eene sombere lucht vol grauw, als een gevaarte aan den hemel. En die grauwe lucht was vol geheim, was vol van toekomst, van vreemde toekomst; ze stortte geen onwe?r uit, maar bleef hangen over de stad; ze sloeg alleen vale schaduwen ne?r over de blankheid harer paleizen, over de breedte harer pleinen en straten, over de blauwte van hare zee, heure haven, waar de schepen recht, stil, angstig, opboomden naar omhoog.
Wit, vierkant, massief, in het groen der Elizabethparken, in het intimere mysterie van zijn eigen groot platanenpark--het park der beroemde platanen van Lipara, boomen van roem--lag het Imperiaal, het keizerlijk paleis, quasi Moorsch met witte arcaden van puntbogen, lag het als de stedekroon zelve der hoofdstad; ?en groot juweel van architectuur, van die stad, al lag het er midden in, afgesloten door al dat parkengroen.
De keizerin, Elizabeth van Lipari?, zat in den intimen salon harer vertrekken aan den rechtervleugel; ze zat met eene hofdame: gravin H?l?ne van Thesbia. De vensters waren open; ze openden op het park; de beroemde platanen rezen daar, knoestig-oud, breed, angstig, roerloos met hunne uitgeknipte bladeren, waartusschen eene dofgroene schemering zeefde op de gazons ne?r, die liepen, zacht en gelijk gerold, naar de verte weg, als strak-gespannen, einde- en eindeloos uitgemeten fluweel, weg naar eene violette verschiet-verte; met, ergens, als ??ne gillend witte vlek, ?en beeld.
Een groot zwijgen suisde uit het park zijne vreemde hoorbaarheid van stilte naar binnen; het suisde rond om de keizerin. Zij zat daar, glimlachend; zij luisterde naar H?l?ne, die las; zij poogde te luisteren, zij verstond niet altijd. Eene nerveuze vrees was in haar, omving haar geheel als met een niet zichtbaar net van mazen, onbreekbaar. Die vrees was om haren man, hare kinderen: haren oudsten zoon, hare dochters, haren jongsten jongen. Die vrees, ze kroop over het tapijt, onder hare voeten; ze hing van het plafond, boven haar hoofd; sloop om haar rond, door geheel de kamer. Die vrees was in het park; ze kwam van ver, uit de violette verschieten; langs de gazons streek ze en over de open vensters klom ze naar binnen; ze viel uit de boomen; uit de lucht, de grauwe lucht van onwe?r, viel ze ne?r. Door Lipara, door heel Lipari?, het geheele rijk, trilde die vrees, trilde ze naar binnen, in de keizerin, vulde ze haar geheel...
Toen haalde Elizabeth diep adem, en glimlachte. H?l?ne had, bij een zin, tot haar opgekeken, met een licht effect van stem en oogen voor den dialoog in den roman; daarom glimlachte de keizerin en luisterde ze nu we?r. De angst bleef in haar, maar ze doofde dien met veel berusting, berusting in wat zijn zo?, zijn moest.
De roman, dien H?l?ne las, was Dani?le Cortis, een werk, dat opgang maakte aan het hof, omdat de prinses Thera het mooi had gevonden. Zorgvuldig en vol intonatie las de gravin voor; de arabesken van het Italiaansch ontspitsten aan hare lippen met eene elegance van heel puntig Venetiaansch glaswerk, bloemerig en doorglanzend. En de keizerin verwonderde zich er om, dat H?l?ne zoo mooi kon lezen en niet scheen te voelen dien angst, die toch overal omsloop, als een spook.
Er werd geklopt aan de deur van de antichambre, een lakei opende en eene hofdame verscheen tusschen de porti?re, met eene buiging.
--Zijne Hoogheid, prins Herman... diende zij aan met eene stem, die wat weifelde, als wist zij, dat dit namiddaguur van de keizerin bijna heilig was.
--Verzoek den prins hier te komen! antwoordde de keizerin; hare stem klonk hoog vriendelijk en toch innemend sympathiek;--wij wachten den prins al zoo lang...
De deur bleef open, de hofdame ging, de lakei wachtte bij de porti?re, onbewegelijk, tot de prins komen zo?. Zijn stevige tred klonk, gauw naderend aan, door de antichambre en aangenaam kwam hij binnen, vriendelijkheid op zijn gezond rood gezicht, pleizier van we?rzien in zijn groote grijze oogen, waarin een zwarte pupil blonk. De lakei deed de deur achter hem toe.
--Tante!
De prins trad, met zijne beide handen toegestoken, naar de keizerin; zij was opgestaan, evenals H?l?ne, en zij kwam hem een pas tegemoet, zij nam zijne beide handen aan en duldde, dat hij haar op beide wangen hartelijk zoende.
H?l?ne boog.
--Freule van Thesbia... groette de prins.
--Eindelijk dus! zei de keizerin, schertsend ontevreden; ze schudde haar hoofd, maar ze kon niet anders dan vriendelijk blijven kijken naar zijn prettig mooi, gezond gezicht. Waarom heb je niet z?ker willen telegrafeeren wanneer je kwam? Othomar was dan aan het station geweest, maar nu...
Ze haalde, ongelukkig glimlachend, hare schouders op, als om te zeggen dat het nu niet anders had kunnen zijn, of zijne ontvangst was maar tel quel geweest...
--Tante! sprak Herman; de klank van zijne stem wilde zeggen, dat hij dit nooit van Othomar zo? willen eischen; ik ben uitstekend ontvangen geworden: de generaal Ducardi, Leoni, Fasti, onze waarde ambassadeur en Siridsen...
--Het zal Othomar toch spijten; zei de keizerin; hij is nu gaan toeren met Thera; Thera ment haar nieuwe vossen. Ik begrijp niet, dat ze gegaan zijn; ze zullen regen krijgen!
De keizerin was we?r gaan zitten met een angstigen blik naar het we?r buiten; de prins en H?l?ne zetten zich eveneens. Een kruisvuur van vragen naar de beide families ontvonkte tusschen de keizerin en haren neef; men had in enkele maanden elka?r niet gezien; er was veel te bespreken; het waren tijden vol ramp en de keizerin toonde een lang telegram, dat de keizer uit Altara gezonden had, omtrent de overstroomingen. Hare vingers, die het papier bleven vasthouden, trilden.
Zij was eene vrouw van bijzondere schoonheid nog, niettegenstaande hare groote kinderen. Maar de charme van hare schoonheid zagen maar weinigen; in het publiek kreeg die schoonheid iets straks als van een camee; mooie fijne lijnen, groote koude bruine oogen, zonder expressie; een kouden mond van geslotenheid; voor de menschen kreeg haar rank figuur iets stijfs en automatisch; zelfs vertoonde zij zich zoo voor de intimere kringen van het hof. Maar zag men haar als nu in het geheim van haar eigen salon, met niemand samen dan met haren neef, wien zij bijna even liefhad als hare eigen kinderen, en ?en hofdametje, dat zij bedierf, dan was zij, trots den angst, dien zij terugduwde diep in haar hart, als eene andere vrouw; in haar eenvoudig grijs zijden toilet--een lichten rouw voor een bloedverwant--werd het stijf automatische van haar figuur verbogen tot eene gracieuze lenigheid van zich houden en bewegen, even spontaan, als dat andere bestudeerd was; de camee van haar gelaat bezielde zich; in de oogen kwam bijna weemoed en een lach vooral om dien kouden mond van strakheid was als een glans van sympathie, waarin zij onherkenbaar scheen voor wie haar eerst gezien had, koud, stijf en strak.
Prins Herman van Gothland was de tweede zoon harer zuster, de koningin van Gothland. Een groote soliede jongen in zijn klein-uniform van luitenant-ter-zee met het gezond Germaansch blonde van het Huis van Gothland: een stevige nek, breede schouders, de gebombeerde borst van een gymnast, de besliste levendigheid van beweging eener vitale natuur, meer dan genoeg verstand in zijn groote grijze oogen met de zwarte pupil, en met nu en dan een enkelen, prettig zachten toon in zijn baritonstem: een toon, die even lichtjes verwonderde om haar geklank en hem sympathiek maakte, als ze week was in zijne viriliteit. En nu hij daar zat, gemakkelijk, eenvoudig, aangenaam, en toch met iets van gezag, dat al te groote jovialiteit in zichzelven niet duldde, nu hij met zijne lieve stem sprak over zijn vader, zijne moeder, zijne bro?rs en zusters, vroeg naar zijn oom, keizer Oscar van Lipari?, vroeg naar Othomar, Thera, nu, o nu wekte hij bij de keizerin een fijn gevoel op van het sympathieke van familie, iets van een geheimen band van bloed, een zeer stevigen steun van verwantschap, in het izolement hunner onderlinge hoogheden, de hoogheden van Lipari? en van Gothland; zij voelde daar, aan het andere einde van Europa, v?r, v?r van haar en toch zoo nabij door het magnetisme van dit fijne gevoel, dat Gothland liggen als ?en gro?t veld van liefde, waarna zij hare gedachten kon laten toedrijven; zij duizelde niet meer van weemoed en van angst, dat zij zoo hoog was met die haar lief waren, haar man en hare kinderen, want zij was niet alle?n hoog: in hare hoogte steunde zij tegen een andere hoogte, Lipari? tegen Gothland, Gothland tegen Lipari?; iets vochtigs van tranen kwam er om over haren blik, een weemoed van geluk klom er om op haren adem; het spook van angst was verdwenen; zij had haren neef kunnen omhelzen; zij had hem dit willen zeggen: alleen zijne aanwezigheid reeds gaf haar dit gevoel, gevoel van troost en van kracht; in maanden had zij het gemist.
De deur werd geopend; de lakei wachtte stijfrecht met een strakken blik, die voor zich uitzag, in de schemering der porti?re. Prinses Thera en Othomar traden binnen; de prinses kwam blij en vriendelijk naar haren neef toe, zij kusten elka?r; ook Othomar omhelsde Herman met een enkel woord. Maar tegen de natuurlijke uitingen van de keizerin en van Thera, klonk dit enkel woord van den hertog van Xara bestudeerd en glimlachend koud aan, niet intiem en als met een zweem van etiquette, die niet noodig was. Het verborg niet eene doorglanzende onoprechtheid, een doorzichtbaar vertoon, dat zich geene moeite gaf sympathie te huichelen, maar eenvoudig-weg scheen, wat het op dit oogenblik niet anders kon dan schijnen: een groet van gemaakte vriendelijkheid tusschen neven van gelijke jaren. Prins Herman was dit gewend; tusschen Othomar en hem bestond geen innigheid, en vooral den eersten keer, dat zij elka?r we?r ontmoeteden na maanden, trof dit: het deed de keizerin onaangenaam scherp aan.
Opnieuw ging het gesprek door over de overstroomingen in het Noorden. De keizerin toonde haren kinderen het laatste telegram, dat zij Herman getoond had; het vermeldde nieuwe rampen: we?r nieuwe dorpen weggespoeld, steden geteisterd door de gezwollene en overvloeiende rivieren, na een maand van regen, die als een zondvloed was geweest. De keizer was er om, drie dagen geleden, naar de Noordelijke gouvernementen gegaan, maar ieder oogenblik verwachtte men nu aan het hof zijn wensch, dat de kroonprins er hem vervangen zo?, daar hij zelve naar Lipara terug zo? keeren, om de crizis in het Kabinet.
De kroonprins sprak hierover steeds een beetje vormelijk en koudweg. Hij was een jonge man van een-en-twintig jaren, klein van gestalte, slank, heel fijn van bouw, met een delicaat weemoedig gelaat en stil-zwarte oogen, die meestal strak voor zich uitzagen; een jong snorretje tinte zijn bovenlip als met een streep Oost-Indischen inkt. Hij droeg het hoofd wat voorover op de borst en blikte dan zoo door zijne wimpers onder-op; meestal zat hij zeer stil; zijne handen, die klein en breed maar fijn waren, beide in eene gelijke houding op zijne knie?n, en hij had den tic zich de linkerhand soms onder het oog te brengen en--hij was wat bijziende,--dan even te turen naar zijn ring. Hij was strak omvangen in zijne blauw- en witte uniform van kapitein der lanciers; uniform, waarin hij zich meestal vertoonde in het publiek, en waarvan de zilveren brandebourgs eenige breedte leenden aan zijn tengerheid; om den rechterpols droeg hij een smallen armband van dof goud.
--Deze brief kwam eerst, sprak de keizerin; lees eens voor, Thera...
De prinses nam het epistel; de keizer schreef:
--"Het hart breekt mij dit alles te zien en er zoo weinig aan te kunnen doen; de geheele streek ten Zuiden van den Zanthos, van Altara tot Lycili? toe, is ??ne watervlakte; waar dorpen waren, drijven nu de ru?nes van bruggen en huizen, boomen, opeenstapelingen van daken, dood vee, karren en huisraad, en terwijl wij over den Therezia-dijk gingen, die God zij geloofd! bij Altara nog niet bezweek, spoelde een klomp van lijken langzaam aan, vlak voor onze voeten, in ??n reuzenomhelzing van den dood..."
De kroonprins was plotseling bleek geworden; hij bleef zitten in zijne gewone houding: hij tuurde naar zijn ring, met den tic, die hem eigen was. Thera las verder. Toen de kroonprins opzag, ontmoette zijn blik den blik zijner moeder. Zij knikte hem, zonder dat de anderen, die luisterden, het zagen, met de wimpers toe; hij glimlachte: een glimlach vol navranten weemoed en knikte als zij hem geknikt had, met die zelfde onzichtbare trilling der wimpers; het was of hij dien zachten groet begreep en er een vleugje troost uit putte voor een geheimzinnig verdriet, dat hem stil drukte in hemzelven, dat op zijne borst lag, als een beklemming van adem, als een cauchemar in het wakende leven.
Terwijl Herman hierover sprak, ter loops, met zijne woorden deze hoogst gewichtige quaestie vluchtig aanrakende, scheen het Othomar, alsof het hem duizelde. Een wereld ging door zijn hoofd, als joeg het met snelle wolken door zijne verbeelding heen, en uit die wolken doemden hem vizioenen op, rossig, vaag, bliksemsnel, verschrikkelijk als iets van een Apocalypse, einde van het heelal in eene ontploffing van dynamiet. Uit die wolken flitste, gedurende eene seconde, op: een tafreel, herinnering uit de historie van zijn erfrijk: een der keizers van Lipari?, eeuwen geleden vermoord door zijn gunsteling op een hoffeest. Revoluties in andere landen van Europa, de Fransche omwenteling, ze flikkerden met een weerschijn van bloedrood omhoog; de werkstakingen in de kwikzilvermijnen der Oostelijke gouvernementen grijnsden hem er uit aan, uit de wolk, de wereld van wolk, die stormde door zijne gedachte heen... En nog zooveel, nog zooveel, alles zoo snel, met de snelheid van hunne bliksems; hij kon ze niet grijpen, de rossige bliksems; het flikkerde maar door hem heen en dan weg, weg was het verflikkerd, ver!... En vreemd was het hem, dat hij daar zat, in den salon zijner moeder, het prachtige park wemelend achter de spiegelruiten met tinten van oud, middeneeuwsch goudle?r, nu in het lager schijnen der zonnestralen; zijne moeder over hem, zoo lief, zoo delicaat zacht in het intime van dit even alleen samen zijn; zijn neef, die sprak, en zijne zuster, die antwoordde, en het hofdametje, dat toehoorde met een glimlach... Hoe vreemd zoo te zijn, zoo gemakkelijk, zoo stil, zoo rustig, in het geheim van hun paleis, of Lipari? niet trilde als een oude, wankele toren? O, ze spraken er over, over de crizis, Herman en Thera, maar wat was spreken? Woorden, altijd woorden! Waarom altijd aaneenschakelingen van woorden, mooie le?ge woorden, die een vorst moet samenschakelen en dan zeggen aan zijne onderdanen, nu bij deze gelegenheid, dan bij gene! Neen, neen, hij had ze niet, redevoeringen! Want wat moesten ze dan toch uitdrukken, dit of dat? Wat was het goede, het ware, het goed-ware voor hun rijk, dit of dat? Hoe het te weten, hoe zeker te zijn, hoe niet meer te weifelen, te zoeken, te tasten, geblinddoekt! Had hij dan duizend oogen door het geheele rijk heen, zo? hij alles kunnen zien, wat gebeuren zo?, en was hij alwetend: zo? hij alles kunnen weten wat goed zo? zijn? De grondwet... was het dan goed voor een rijk een grondwet te hebben, of niet? In Rusland... was het in Rusland goed? Een republiek, zou een republiek beter zijn? En wie had gelijk; had zijn vader gelijk, die absoluut wilde regeeren, met zijn erfelijk Huis van Adel, waarin hij, Othomar, zich nu zijne intrede herinnerde als hertog van Xara, achttien jaren oud, met de hertogelijke kroon, en den mantel en de keten van de Orde van den Rijksappel. Of had het Huis der Standen gelijk: zo? het goed zijn, beperking van het absolutisme? Het was wel moeilijk te beslissen... De overstroomingen: "Het hart breekt me dit alles te zien en er zoo weinig aan te kunnen doen... tot Lycili? toe eene watervlakte, een klomp van lijken, in omhelzing van den dood..."
Het lichtte.
Zwaar doffe rommelingen gingen door de lucht; dikke druppelen vielen hard als liquide hagel ne?r op de bladeren der platanen; het geheele park scheen te sidderen, angstig voor de wolkbreuk, die komen zo?. H?l?ne was opgestaan en sloot het open venster.
Toen hoorde Othomar een vreemde klank: Syri?... Spraken zij al niet meer over het Huis van Adel? Syri?, Syri?...
--De koning en koningin zouden de volgende week gekomen zijn, maar ze hebben nu hun bezoek uitgesteld, zei de keizerin.
--Om de overstroomingen, vulde Thera aan. Ze gaan nu eerst naar Constantinopel. Ik wo?, dat ze maar bij den Sultan bleven...
--Die visite lijkt me tenminste nog al een corv?e, lachte Herman, en hoe lang blijven ze, tante?
Keizerin Elizabeth haalde hare schouders op, om te zeggen, dat ze niet wist: het aanstaand bezoek van den koning en de koningin van Syri? was haar, zoowel als den keizer, tegen, maar het was niet te ontduiken... Om H?l?ne echter wilde zij er niet veel over spreken en zeide:
--Alle hoffeesten zijn nu, zooals je weet, uitgesteld, Herman, alles om die ontzettende ramp. Je zal het stil hebben, mijn jongen. Ga van avond met Othomar me? naar graaf Myxila...
Graaf Myxila, de Rijkskanselier, vierde dien dag zijn zestigsten verjaardag. Hij was de voornaamste gunsteling van den keizer; dien morgen was hij bij de keizerin zijne gelukwenschen komen ontvangen; de kroonprins, op verlangen van den keizer, zo? dien avond een oogenblik op het feest in het Kanselarij-paleis verschijnen.
Prins Herman zag naar Othomar, vragend, als verwachtte hij ook een woord van dezen:
--Natuurlijk... haastte de hertog van Xara zich te zeggen; Myxila zal er wel op rekenen Herman te zien...
Toen Othomar en Herman des avonds, in een stortregen, om half-elf uit het Kanselarij-paleis terug kwamen, wist men ook bij de keizerin, dat het ministerie zijn ontslag had aangeboden; de prinsen hadden bij graaf Myxila de ministers ontmoet; de crizis had onder de uiterlijke mondainiteit der soir?e getrild als eene dreigende huivering. Ook was er een telegram van den keizer aan den hertog van Xara:
"Ik draag uwe Keizerlijke Hoogheid op zich morgen naar Altara te begeven.
Oscar."
Het telegram was geene verrassing, maar het natuurlijk gevolg van het ontslag der ministers, en de terugkomst van den keizer, want de keizer wilde het terrein van de ramp niet verlaten zonder den troost, dat de troonopvolger hem er vervangen zo?.
Othomar trok zich, na een oogenblik bij de keizerin, terug in zijne eigen kamers. Hij ontbood zijn adjudant, prins Dutri, en hield met dien een paar woorden van korte beraadslaging; de adjudant haastte zich daarna met veel drukte weg. In de kleedkamer vond Othomar zijn kamerdienaar, Andro, door een der kamerheeren gewaarschuwd, al bezig met pakken.
--Pak niet te veel in, Andro, sprak hij, terwijl de kamerdienaar eerbiedig van voor een koffer oprees; dat is maar ballast...
Add to tbrJar First Page Next Page