Read Ebook: Majesteit by Couperus Louis
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1840 lines and 80969 words, and 37 pages
--Pak niet te veel in, Andro, sprak hij, terwijl de kamerdienaar eerbiedig van voor een koffer oprees; dat is maar ballast...
Zoodra hij dit gezegd had, wist hij eigenlijk niet waarom. De kamerdienaar scheen er zich ook niet aan te storen; opnieuw geknield voor den koffer pakte hij in, wat hem goed dacht. Het zo? wel goed zijn zoo als Andro het deed, dacht Othomar.
En hij wierp zich ne?r in een stoel van zijn kabinet. Een venster was open; een enkele staande lamp, in een hoek, gaf niet veel licht. Buiten stortte de woedende kletregen ne?r; een vochtige adem van natte bladeren dreef naar binnen.
De prins was mo?, te mo?, dan dat hij Andro zo? roepen om zijne nauwsluitende verlakte laarzen uit te trekken. Hij droeg, wit met goud, zijn uniform van kolonel der Garde van den Troon, de keizerlijke lijfgarde; de keten van de Orde van den Rijksappel hing om zijn hals, andere ridderorden bestarrelden hem hier en daar de borst. Voor zijn oogen dwarrelde nog het feest van den Rijkskanselier; in zijne hersens ruischten, tegelijk met den regen, de noodzakelijke gesprekken over de crizis, het ministerie, het Huis van Adel. Hij zag zichzelven voor zich: de kroonprins, altijd de kroonprins, altijd te ne?rbuigend, te minzaam, niet vrij genoeg, niet eenvoudig, niet gemakkelijk, als Herman, en hij zag Herman, die zich met gemak bewoog in de zalen van het Kanselarij-paleis, die zich, eenvoudig weg, liet voorstellen aan de dames, nu eens door graaf Myxila, dan door een adjudant. En hij benijdde zijn neef, die tweede zoon was. Herman deed niet als hijzelve, de atmosfeer om zich heen bevriezen, aanstonds bevriezen, door den koud keizerlijken glans van zijn kroonprinsschap.
Hij zag de ministers voor zich. De ministers, die zouden aftreden, elk van hen met, in zijn hart, zijne eigen belangen, in plaats van Lipari?; hij vermoedde dit om hunne nederige wijze van zijn, tegenover hem, den kroonprins, toen hij ze allen had aangesproken, allen... Hij voelde, dat ze zich maar voordeden, dat er veel in hen was, dat ze niet schijnen lieten en hij vroeg zich in eens af: waarom, waarom dit alles zoo, waarom zooveel schijn, alles schijn...? Pijn deed het hem nu, diep in zijne borst; de strakte van zijne bestarrelde uniform benauwde hem...
De oude gravin Myxila zag hij voor zich en enkele andere dames die hij had zien nijgen in het geknak harer slepen en het plotseling ne?rgeschitter harer diamanten; die hij had zien kleur krijgen van genot, omdat de hertog van Xara haar had opgemerkt. Ook de vrouw van den opperhofmaarschalk, de hertogin van Yemena, die zoo langen tijd van het hof afwezig geweest was, in eene zelfverbanning op haar goed in Vaza, hij zag ze voor zich, zooals ze naar hem toe was gekomen, geleid door Prins Dutri. Want hij kende haar niet; toen zij vroeger aan het hof geweest was, was hij een jongen geweest van vijftien jaar; streng, militair opgevoed, weinig bij de keizerin en nooit op de feesten van het hof, hij had toen de hertogin nooit gezien.
Nu, in de schemering van die ?ene lamp, met de woede van het we?r daar buiten, zag hij haar we?r en ze werd als transparant in de stralen van den regen; vreemd scheen ze door den regen heen, als door een gordijn van natte mousseline. Eene groote vrouw, met hare rijke vormen, half naakt onder het witte gevlam der rivi?re, zoo kwam ze naar hem toe, het haar blauwzwart met glans er over, het gelaat wat bleek onder een licht waas van roze poeier; zoo kwam ze nader, langzaam, weifelend, in haar goudgeel broch? satijn met zwaar sabelbont omzoomd; zoo boog ze voor hem, in nederig diepe neiging voor keizerlijkheid; het hoofd knakte haar op de borst, de tiara in het zwarte haar schoot stralen, haar geheele gestalte golfde met ??ne slangelijn van gratie naar beneden, in de stof van goudglans, die haar boezem omglinsterd hield en op de dikke plooien van den sleep scheen te breken met kantlijnen van licht. Hij had tot haar gesproken. Ze was gerezen uit de golving harer gratie van nederigheid; ze had hem geantwoord, hij wist niet meer wat; hare oogen hadden als zwarte sterren geschitterd op de zijne. Zij had indruk op hem gemaakt. Hij meende, omdat hij veel van haar had hooren spreken, als van eene vrouw met een leven vol passie: iets, dat hem raadsel was. Zijne opvoeding was militair en streng zuiver geweest, zijne jongelingsjaren waren kuisch gebleven te midden der gemakkelijke zeden van het hof, misschien omdat zijne ouders, na eene lange scheiding, voor henzelven, in stil geheim, we?r tot elka?r gekomen waren, in eene behoefte aan familieleven en steun op elka?r; keizerin Elizabeth had keizer Oscar vergeven en zich geschikt in zijn ontrouw als in een noodlot. Om zich heen had Othomar niet gezien het leven der zinnen. Aan de universiteit te Altara, waar hij gestudeerd had, had hij zich niet dan officieel gemengd in de genoegens der studenten; hij was altijd de kroonprins gebleven, niet uit hoogheid, maar uit niet anders kunnen, uit gebrek aan gemakkelijkheid en tact.
En, als het onbekende, had iets in de hertogin indruk op hem gemaakt. Hij voelde in deze vrouw, die met haar sfinxe-lach zoo diep voor hem neeg, een wereld van gevoel en wetenschap, die niet in hem was; hij had zich tegenover haar arm gevoeld, klein en onbeduidend. Wat was dat, dat in haar was en niet in hem? Was het een raadsel der ziel? Waren er zulke dingen, zieleraadsels, en was het de moeite waard zich er in te verdiepen? Zoo eene vrouw als zij, was die niet geheel anders dan zijne moeder en zijne zusters? Of spraken zijne adjudanten, onder hen, ook over zijne zusters, zooals ze over de hertogin spraken? En dat leven van passie, dat leven van liefde voor zoo velen, was dat eene waarheid? Lasterden zij niet, de adjudanten, of minstens, lieten zij de waarheid niet anders schijnen dan ze was, zooals ze altijd deden, in alles? alsof om een vorst de waarheid altijd anders schijnen moest dan om een onderdaan?
Hij voelde zich mo?. En hij bleef zitten, de dwarreling der vreemde beelden van dat feest door eene transparantheid van regen uit zich pogende voort te drijven en tevergeefs. Voor hem, als in zijne kamer, liepen daar allen door elka?r, de ministers, de adjudanten, graaf Myxila en de hertogin.
Een klop, een kamerheer.
--Prins Herman vraagt of hij Uwe Hoogheid even storen mag.
Hij knikte van ja. Prins Herman kwam na een oogenblik binnen.
--Je bent altijd welkom, Herman! sprak Othomar, en zijne stem klonk, ondanks hemzelven, koud.
--Ik kom je even iets vragen, sprak Herman van Gothland. Ik zo? gaarne met je me?gaan naar Altara, morgen. Maar ik wil verzekerd zijn, dat je het goed vindt. Ik zo? het ook uit mezelven niet gevraagd hebben, als tante er niet over gesproken had. Wat vindt je?
Othomar zag Herman aan; zijne koele stem mishaagde Othomar.
--Als je het doet uit belangstelling, omdat je nu toch te Lipara bent, zeker... begon hij.
--Laat me je nog eens zeggen: ik doe het voornamelijk om... tante.
Zijne stem klonk zeer nadrukkelijk.
--Doe het dan om haar, antwoordde Othomar zacht. Het zal mij heel aangenaam zijn, als je me?gaat terwille van mijn moeder.
Herman was zich bewust onnoodig koel en nadrukkelijk te zijn geweest. Hij had er spijt van. De keizerin had hem verzocht Othomar te vergezellen. Hij had eerst geaarzeld, wetende, dat er sympathie ontbrak tusschen Othomar en hem. Toen had hij toegegeven, maar niet geweten hoe het Othomar te vragen. Zijne gewone gemakkelijkheid had hem in den steek gelaten, zooals altijd, tegenover Othomar.
--Goed dan... stamelde Herman onhandig.
Othomar stak zijne hand uit:
--Ik begrijp je bedoeling heel goed. Mama heeft gaarne, dat je met me me? gaat, omdat ze dan weet, dat er iemand bij me is, dien ik ?lles zo? kunnen vertrouwen. Niet waar?
Herman drukte zijne hand.
--Ja! sprak hij, blij, prettig; zonder afgunst, dat Othomar in dit gesprek meester bleef, zeer verheugd, dat zijn neef het zoo opnam. Ja, juist. Zoo is het. Laat me je nu niet meer ophouden, het is al laat. Adieu...
--Adieu...
Herman ging. Het stortregende steeds. Othomar was we?r gaan zitten; de kilte van den regennacht drong koud naar binnen en viel op zijne schouders. Roerloos bleef hij staren op de punten zijner laarzen.
Andro kwam zacht binnen.
--Verlangt Uwe Hoogheid...?
Othomar knikte. De kamerdienaar sloot eerst het raam toe, liet den gordijn vallen en knielde toen voor den prins, die hem met een gebaar van afmatting, den voet toestak, en de hak van zijn laars rusten deed op zijne knie.
Des nachts hield de stortvloed op; des morgens regende het we?r. Het was zeven uur; een zwoele vochtdamp sloeg tegen den kolossalen glasboog van het station aan, als werd die geheel be?demd. De express stond gereed; de locomotief snoof met kort krachtige hijgingen, als een ontevreden, mo? beest. Eene groote menigte, gonzende opeenpakking van vage menschen in den onduidelijken nevelmorgen, vulde den glazen hall; een detachement der infanterie,--twee gelederen, links en rechts; de uniformen, donkerrood, lichtgrijs; daarboven zwak geschitter van bajonetten,--veegde twee lange striemen van kleur dwars door het grauwe station heen, sneed de menigte in twee?n en hield voor de deur der keizerlijke wachtkamer een breede plek le?g.
Door de menigte huiverde ontevredenheid; er flitsten booze blikken; ruwe woorden knetterden kort door de lucht, vloeken; een minachtend lachen deed zich even in een hoek hooren.
Men wachtte lang; toen klonk buiten gejuich; de prins was aangekomen, v??r het station. De wachtkamer vulde zich met uniformen, flauw schitterend in den morgen; korte zachte gesprekken gingen om.
Othomar trad binnen, met Herman, en den markies van Dazzara, den gouverneur der rezidentie,--hoogste militaire autoriteit,--wiens rijke uniform afstak tegen de eenvoudigere der anderen, zelfs die der prinsen; adjudanten-generaal, Liparische en Gothlandsche adjudanten, ordonnans-officieren volgden hem. De burgemeester der stad, de directeur van het spoorwezen traden Othomar tegemoet, begroetteden hem; de burgemeester verloor zich in lange frazen voor de beide prinsen.
--Waarom is de toegang tot het perron niet verboden aan het publiek? vroeg generaal Ducardi aan den directeur; de adjudant-generaal toch had door de kanten gordijnen even op het perron gezien, nieuwsgierig om het gegons daarbuiten.
De directeur haalde zijn schouders op.
--Dat was ook het eerste plan; het is ook zoo geweest toen de keizer wegging, antwoordde hij. Maar een speciale boodschap uit het Imperiaal liet ons dringend verzoeken, het perron niet af te sluiten; het was het verlangen van den hertog van Xara.
--En al die soldaten dan?
--Op bevel van den gouverneur van de rezidentie; een ordonnans-officier kwam ons zeggen, dat er een detachement infanterie zo? aanrukken, als eerewacht.
--Kwam die ordonnans-officier ook uit het Imperiaal?
--Neen, van het Gouvernementspaleis...
Ducardi haalde de schouders op; een nijdig gebrom deed zijn groote grijze snor trillen. Hij ging recht op den kroonprins af.
--Weet Uwe Hoogheid, dat er een detachement infanterie buiten staat? brak hij de lange zinnen van den burgemeester af. De gouverneur hoorde hem en trad nader.
--Een detachement...? Neen... sprak Othomar verbaasd.
--Had Uwe Hoogheid dan niet bevolen? ging Ducardi voort.
--Ik? Neen... herhaalde Othomar we?r.
De gouverneur boog diep; hij werd zenuwachtig door de forsche stem van den generaal, die luid sprak.
--Ik meende! sprak hij netjes, maar mompelend, stotterend,--en hij poogde te zijn nederig voor den prins en tegelijk hoog voor den generaal--ik meende, dat het goed zo? zijn Uwe Hoogheid te vrijwaren tegen mogelijke... mogelijke onaangenaamheden, vooral omdat Uwe Hoogheid wenschte... wenschte, dat het perron voor het publiek toegankelijk zo? zijn...
Othomar had, als Ducardi, naar buiten gezien: de infanterie en ha?e, de menigte daarachter, boos, gonzend, grijs, dreigend.
--Maar Excellentie! sprak hij hoog tegen den gouverneur! dan was het nog maar beter geweest het perron te laten afsluiten! Dit is geheel verkeerd! De stadspolitie zo? voldoende zijn geweest om wat te dicht bij dringen tegen te houden.
--Ik was bang voor... voor onaangenaamheden, Hoogheid! Onrustige tijden, het volk zoo ontevreden, fluisterde de gouverneur, bang gehoord te worden door de adjudanten.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page