bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Een Droom by Borel Henri

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 589 lines and 30937 words, and 12 pages

--,,Maar hoe dan, als ze we?r beneden komen?" vroeg ik nieuwsgierig, en in spanning.

--,,Ja, ziet u, d?t is nu juist de ellende," zei de oude heer. ,,Zoodra de menschen een tijdje terug zijn, beneden, in de hitte, is het weer mis. Ze zinken binnen een paar dagen we?r in den sleur terug. Menschen, die hier dag en dag allerintiemst met elkaar omgingen, en om zoo te zeggen geen oogenblik van elkaar af waren te slaan, gaan elkaar later in Soerabaia met een stijf knikje voorbij, of ze elkaar nooit gekend hadden. Het is of ze zich daar schamen voor het mooie, natuurlijke gevoel dat ze elkaar boven getoond hebben, of ze verlegen zijn, daar even een gewoon, natuurlijk mensch te zijn geweest. Daarom is het zoo heel gevaarlijk, hier erg van iemand te gaan houden. Want het is niet die iemand zelf, waar je dan van houdt, maar de illusie, de droom er van, zooals die hier even, in die reine lucht, is ?pgebloeid. Ik heb hier een jongmensch gekend, een bizonder gevoeligen jongen, die vr??selijk is gaan houden van een lief meisje. Zij nam hem zoo'n beetje als haar cavalier aan, en ze waren altijd samen, en leken wel twee ins?parables. 's Avonds laat zag ik ze wel eens minnekoozen in een pri?el. Hij stuurde haar verzen en bloemen, enfin, u kent dat wel. Toen ik hem later nog eens ,,beneden" ontmoette--ik was erg intiem met hem--en hem naar het meisje vroeg, zag hij er uit of hij zich schaamde. ,,Ze is een h??l gewoon meisje, als duizend anderen," zei hij. ,,Ze was zoo stijf, toen ik haar opzocht, alsof ze me bijna niet kende. Er is niets bizonders aan. En ik begrijp maar niet hoe ik ooit iets in haar gezien kan hebben." Maar hij vergat dat ze werkelijk w??r en oprecht, en dus ook werkelijk bizonder was geweest boven. Ze was alleen maar in den sleur en de doffe conventie teruggevallen zoodr? ze weer beneden was. En zoo gaat het met bijna alle menschen hier. Daarom, wanneer u als jonge man een goeden raad van mij aan wilt nemen, geniet dan hier zoo v??l mogelijk van de natuur, maar neem de luitjes niet al te veel au s?rieux. Je zoudt het hier een tijdelijke, verbeterde editie van menschen kunnen noemen. Ze zijn allen zoo ongedwongen en zoo lief en zoo hartelijk. Je zoudt denken, wat is de wereld toch goed, en wat zijn de menschen toch allemaal beminnelijk! Maar het is h??l bedriegelijk, en iemand met een beetje hart, die wat erg gevoelig is, en zich gauw aan vrienden hecht, geeft het later niets dan bittere teleurstellingen.

,,En dan is er nog iets. De grandioze horizonnen en vergezichten verruimen de ziel, maar de ijle, prikkelende lucht werkt heel sterk op de zinnen, vooral bij vrouwen. V??l wat ge voor lief en adorabel zoudt aanzien in de uitgelaten vroolijkheid is au fond niets dan overprikkeling van de zinnen, en het schijnbaar teedere is dikwijls enkel sensueel. Het is hier dan ook een gevaarlijk land voor jonge vrouwtjes, en ik heb hier in al de jaren, dat ik Tosari ken, al heel wat ongerechtigheden zien begaan voor mijn oogen. Maar u moet het nu maar eens zelf gaan opmerken. U is nu gewaarschuwd, en dat is altijd een goed ding."

Vreemde, oude knorrepot! En toch zoo'n goedig, vriendelijk gezicht....

In wat vreemd land van wonderen ben ik terecht gekomen! Een droomland, waar de menschen allemaal beter zijn dan ze eigenlijk zijn! En ik, die nog altijd maar niet wijs kan worden, en nog altijd na?ef ben gebleven, ik die met ??n lief lachje en vriendelijk handgebaar zoo dadelijk ben te winnen!....

Ik ben benieuwd wat daar van komen zal....

's Ochtends op het terras.

De zon is niet te zien achter de Oosterbergen.

De vlakte ligt in een zacht-roze gloed van verwachting, een Liefste, die haar verren Minnaar wacht, en vage blozet. De bergruggen rechts, met rijen donkere boompjes, liggen blauwzwart in zilverig wit parellicht. Wat lage cypressen op zijde van het huis staan doodstil in de lucht....

Langzaam vaart een roze gloeien door de hemelen, en er is een zachte beving, vaag voorgevoel van kleur in de lucht. E?n eenzaam, smal streepje reeds hangt eenzaam in het Oosten, ijl en bizonder. Het drijft er vreemd en verloren, maar toch zeer rustiglijk verheven, en door eigen, innerlijken glans gedragen. Plotseling we?r vervloden.... Waarheen?.... Fragiele teederheid van ?ven mooi, en dan niet meer, als een broze droom, die breekt in 't niets....

De wereld ligt te wachten, te wachten, in vaag verlangen.

Als eindelijk de zon boven hoogen bergwand opsteekt, een schitterstralend schild, w?gspitsend goud-flonkerende pijlen, gaat een schok van warmte door de wijd-bevende lucht....

De lagere bergheuvelen van het Malangsche in 't Zuid-Westen liggen nog onbestemd, droef te peinzen in floers van maar langzaam verblankende, donkergrijze wolken. Ook laag om den voet van den Ardjoen? ligt nog weifeling van wolkennevel, sombere drooming.

Maar vreezeloos, in een luchte verreining, rijst Ardjoen?'s lichaam in zacht rozen gloed omhoog, zijne fijne omtrekken bevende in 't licht. Met een rustigen glimlach ziet hij, als een God eerwaardig, naar de zon, zijn toppen rood-vergulden.

Verder westelijk, bij den Penanggoenan, waar 't ?l ligt te wazen, is het een begin, een vaag vermoeden maar, in zacht ontwaken, waar hij blauw-grijze droomende omhoog rijst, uit waduwe wade van morgendauw.

Geel en groen en goud, in zachte verdooving van glanzen, lichten sawahs en velden door de wijkende nevelen.

De vlakte is dof tintelend, als een immenze schelp van parelmo?r.

De zonnestralen vallen breeder en breeder, als fonkelend-gouden staven uit de lucht, en slaan de bergen met schitterend licht.

En overal, wijd-rondom, het recht-?ppe, evenwijdige staan van de kuische tjem?r?s, verspreid op bergkammen en hooge heuvelruggen als kalme kudden, z??r deemoedig, en z??r tevreden in al het geluk van het licht....

Er heerscht een prettige, ongedwongen vroolijkheid aan tafel. Het lijken werkelijk allen beminnelijke menschen, juist zooals de oude heer Mehrmann gezegd heeft. En--o wonder--niets van de pseudo-gewichtige stijfheid en de ridicule afscheiding van rangen, die de indische maatschappij zoo bederft. Er is een President van den Landraad met zijn vrouw, een assistent-resident, een kommies, een officier, een employ? in den handel, een chemiker, een controleursvrouwtje, en zoo meer, allen door elkaar, en allen even hartelijk en vroolijk.

Mary zit aan mijn linkerhand, en mijn buurvrouwtje aan den rechterhand is een mevrouw de Vall?re. Ik vind haar niet erg mooi; laat ik maar zeggen leelijk. Ze heeft goud-blonde krullen, los ne?rhangend tot op haar schouders. Nog erg meisjesachtig. Wat heeft ze een vreemd gezicht, met zoo'n spits toeloopend kinnetje, en wat is ze bleek, met twee ouwelijke trekken om haar mond! Alleen haar bruine, bijna zwarte oogen--zoo heel zeldzaam, zwarte oogen en goudblond haar--hebben iets bizonders, iets koddigs en guitigs, of ze met alles zoowat spotten. Ook haar neus, een echt mopneusje, heeft zoo iets grappigs. Ze doet erg vroolijk, en zegt allerlei dolle dingen, maar het gaat haar nog niet goed af. Ze ziet te bleek, en die trekken om haar mond maken haar te ouwelijk. Ik vind haar niet prettig om te zien, en had wel een ander buurvrouwtje willen hebben aan tafel.

Mary zegt dat ik het zoo niet zie, maar dat er iets erg liefs en te?rs aan haar is, en dat ze haar graag lijden mag. Ze heeft haar als meisje in Holland gekend. Daarom ben ik ??k een beetje vriendelijk tegen haar, en bewijs haar attenties aan tafel.

Maar het ziet er nog heelemaal niet uit of ik mij hier erg aan iemand zal hechten. De menschen zijn druk, en luidruchtig, en wel aardig. Maar toch niet om bizonder mee weg te loopen. Ik zal het dus alleen van de natuur moeten hebben, en van de menschen zal alleen Mary mij innig lief zijn, mijn goede, zachte zuster....

's Ochtends, dikwijls al om tien uur, begint een somber droomen-spel.

Alles was zoo licht, zoo puur, zoo klaar, een groote glorie was de wereld in de zon.

D??r rijst opeens, langzaam, langzaam, een grijs wolkgordijn, wijd uit-waaiende over de vlakte, en alles, de blinkende sawahs en velden, de machtige Ardjoen?, en de Kawi, en de Penanggoenan, zinkt geruischloos weg. Al hooger rijst het, en hooger. Van uit de diepten der ravijnen stijgen duistere, sluipende nevelen, glijden voort als trage slangen, kruipen omhoog tegen de hellingen, en spreiden zich langzaam, langzaam uit in wuivende sleepgewaden.

De treurig-grijzende misten drijven over de bergkammen, droevig-dreigend, en de te?re tjem?r?s zinken dieper, dieper in het niet. Hier en daar blinkt nog een glanzend koolveld tegen bergwand, en een eenzaam groepje boomen staat vreezeloos op hoogsten top, tot ook d??r de vage nevelen rijzen, en de wijde, witte wade wuivende vaart.

Het lijkt nu alles eeuwen, eeuwen oud, en van een v?r verleden....

Al hooger en hooger gaat het, zwijgend, somber, onverbiddelijk, en des doods....

Al 't schitterende schoon van nog zoo kort geleden is nu duizel-diep gezonken.

Overal, dik-grijs, de wolken en de zware nevel, langzaam wuivend en wemelend, met stuivenden damp.

Koud en eenzaam sta ik op het terras, en huiver.

Overal, ?m mij, boven en beneden, een grijze woestenij, het is als duistere, duistere zonde, alle dingen zijn dood, en v?r-verloren. Het is als een wreede creatie van kwaad, die daar ligt te broeien in somberen, zwarten nacht, meedoogenloos en onverzoenlijk....

Nu gaat het ?l verzinken, het leven en het licht, en niets is ?m mij dan de wijde, wilde chaos van duister Niets....

Vannacht, het was tegen drie uur, werd ik wakker. Nu even op het achtergalerijtje gaan kijken in den nacht....

De nevelen hadden de bergen we?r genomen. Ik staarde, staarde, maar niets was te zien dan de dikke, grijze mist. Alleen de vage vormen van een paar tjem?r?s, weifelend en onre?el.

Het zachte vallen van dauwdroppen door bladeren....

Het eenzaam getjirp van een krekel maakt den nacht nog stiller.

Nu en dan sonore vlagen, het statig-streng metaal-gezang van den wind in dennen.

De koude nachtlucht huiverend langs mijn hoofd.

Alles zoo duister, zoo vol bang geheim in fantastischen nevel, en de lucht zoo wreedelijk koud....

Maar hoor! hoor! daar diep in het donker ravijn beneden, het reine ruischen van een waterval, zachte rythmen in den nacht, zoo vertrouwd, zoo altijd door bereid, in rustelooze laving. Het is als een w?l-bekende stem in 't diepe duister, klinkend van liefelijken troost, zoo van: ,,het zal toch heusch wel goed worden,.... alles komt in orde,.... blijf maar v?st vertrouwen"....

En van een grooten vrede vervuld, gansch rustig, leg ik mij weer te droomen in het zachte bed.

Ik mag nog niet uit, en moet nog een paar dagen binnen blijven. Alleen mag ik wat heen en we?r wandelen op het terras.

Maar ik hoor zoo aan tafel allerlei verhalen van wandelingen, die ik later natuurlijk ??k ga maken. Er zijn hier overal mooie plekjes en wegen, hoor ik, met aparte namen. Dat klinkt zoo intiem en zoo prettig, net als vroeger de wandelingen in Holland. Ik heb dat in Indi? nooit meer gehad. Het is er te warm, en te drukkend, om veel te loopen, en de zon schijnt er dadelijk te fel. Maar hier komt alles van Holland blijkbaar we?r even mooi terug.

Ik heb die namen allemaal opgeschreven om ze goed te onthouden voor later. Je hebt b. v. het Leverlaantje,--dat h??r ik nog 't meest noemen,--het eenige laantje hier, dat bijna geheel vlak is, en waar je niet behoeft te klimmen, zoodat zelfs leverlijders er kunnen wandelen,--je hebt het Meijer- of echo-laantje, den weg naar de Moulijnsbronnen, de wandeling langs ,,de drie dessa's," en het Karrenplateau. Je hebt de Doktersvallei, de ,,dertien watervallen," het Junghuhn-pad, het Voorhoeve-plateau, de Veths-hoogte. De grootste uitstapjes zijn naar de Zandzee,--den grooten T?ngg?r-krater, met zijn drie vulkanen, de Bromo, de Batok, en de Widodaren,--naar den Penandja?n, den hoogsten top van het gebergte naar Soekapoera, door de Zandzee over Ngadisari,--en naar Nongko Djadjar.

Sommigen gaan nog veel verder, naar de meren van den Semeroe, naar den Semeroe zelf, maar dat zijn tochten van vijf, zes dagen, en daar zal ik vooreerst wel niet aan mogen denken....

Ik luister nu maar vast heel tevreden naar al de verhalen daarover aan tafel, en probeer mij een voorstelling te maken van al wat mij nog te wachten staat.

Vooral mijn buurvrouwtje, mevrouw de Vall?re, houdt mij goed op de hoogte. Ze is al in de drie weken dat ze hier is zoo wat overal geweest. In de laatste week ging ze iederen dag heel vroeg met Mary uit, om zes uur 's morgens, en ze klimmen twee uur lang over bergen en scharrelen door woeste, dichtbegroeide ravijnen of het zoo niets is. Mevrouw de Vall?re, of laat ik maar liever zeggen Annie, want zoo noemt Mary haar immers altijd, is een onvermoeide bergwandelaarster. Mary plaagt haar door haar ,,een klipgeit" te noemen, omdat ze zoo vlug over de rotsblokken en beekjes heenspringt.

Het is merkwaardig, zooals dat vrouwtje hier verandert. In 't eerst vond ik haar bijna leelijk, zoo bleek en afgemat zag ze er uit. En nu is ze heusch bijna mooi, en zeker erg, erg lief. Het is of die heerlijke lucht hier een nieuw, jong leven in haar gewaaid heeft. Ze heeft een prettigen, rooden blos op haar wangen gekregen, haar oogen zijn gaan schitteren, en er is, ik weet niet wat voor veerkrachtigs, levenslustigs en prettigs om aan te zien aan haar gekomen. Het is nu of er een warm, tintelend leven uit haar stroomt.

En die vroolijkheid, die kinderlijke, ongedwongen, dolle pret die ze kan hebben! Die hebben wel is waar bijna alle gasten gekregen, maar zij toch wel het ergst. Ze komt soms dansende en zingende aan tafel, gooit een paar kennissen met bloemen en water, maakt de koddigste grappen om niets, en ziet van alles alleen het kluchtige en het aardige.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top