Read Ebook: Borneo van Zuid naar Noord: Ethnografische Roman by Perelaer M T H Michael Theophile Hubert
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 2851 lines and 205589 words, and 58 pages
,,Dat kon niet luitenant, te zes uur wordt de poort gesloten en mag die zonder uw verlof niet geopend worden."
,,Laat dan dadelijk een patrouille van een korporaal met drie man het noodige onderzoek doen. Middelerwijl bezet de wacht de poort, die na het vertrek der patrouille weer gesloten wordt, evenwel z??, dat onmiddellijk ondersteuning naar buiten kan verleend worden."
,,Best luitenant."
,,Van den uitslag van het onderzoek in den kampong wacht ik rapport."
,,Best luitenant. Nog iets van uw orders?"
Een ontkennend gebaar was het antwoord op die laatste vraag.
De sergeant bracht de bovenvlakte zijner rechterhand aan de klep zijner kwartiermuts, plaatste den rechtervoet achter den linker, maakte rechtsomkeert door onberispelijk op de beide hielen te draaien en verliet het vertrek.
Toen hij heen was, maar ook eerst toen, rees de luitenant uit zijn achtelooze houding op, waarin hij tot nu toe op zijn luiaardstoel uitgestrekt was gebleven. Eenige onrust was nu op zijn gelaat zichtbaar. Zoo straks was het, of dat gelaat uit steen was gehouwen of in brons was gegoten; geen spier had zich bewogen. Hij draaide de lamp wat op en trad op een archiefkast toe, nam daaruit een lijvigen bundel, legde dien op de tafel en begon daarin ijverig te bladeren. Het was een bundel extracten uit het algemeen stamboek, die beschrijving van het geheele Nederlandsch-Indische leger, welke bij het Departement van Oorlog te Batavia met loffelijke nauwkeurigheid wordt aangehouden.
,,Hm! Schlickeisen, Zwitser, geboren te Steinbach in het kanton Glarus, oud 21 jaren, vader Pfarrer", mompelde de luitenant, en verder bladerende:
,,Wienersdorf, ook Zwitser, geboren te Winterth?r in het kanton Z?rich, oud 23 jaren, vader professor in de natuurkunde."
,,La Cueille, Belg, geboren te Cheratte, provincie Luik, oud 26 jaren, vader mijnwerker in het steenkolenbekken te Jupille."
,,Johannes, geboren te Padang, eiland Sumatra, oud naar gissing 30 jaren, vader onbekend, moeder de Niassche vrouw Ma Troeni."
De luitenant sloeg den bundel dicht. Veel meer was er niet uit te putten.
,,Een aardig consortium", mompelde hij, ,,dat nog al beweging in de brouwerij kan geven, als het ten minste geen dronkemansuitstapje is."
Een vrij dikken foliant uit de archiefkast nemende, bladerde hij daar een oogenblik in:
,,Schlickeisen en Wienersdorf waren in het aanbevelingsregister opgenomen om tot officier opgeleid te worden. Tengevolge van den opstand der Zwitsers te Samarang zijn zij geroyeerd. De een was candidaat in de rechten; de andere heeft de reaalschule doorloopen en bezit het testimonium als docent in de natuur- en scheikunde. Beiden hebben te Z?rich gestudeerd. Van La Cueille vind ik geene aanteekeningen; van hem schijnt geen curriculum vitae te bestaan; hij heeft mij echter verteld, dat hij als geweermaker bij het atelier te Meester Cornelis geplaatst is geweest, maar dat hij wegens dronkenschap daarvan is verwijderd geworden. En Johannes, ja, dit is een van die Indische producten van dierlijken hartstocht, voor wien het een ongeluk moet genoemd worden geboren te zijn."
Zoo mompelde de luitenant bij zich zelven, toen geklopt werd, en op zijn ,,binnen" de sergeant van straks verscheen. In echt militaire houding wachtte deze tot zijn superieur hem ondervroeg.
,,Wel, zijn ze gevonden?"
,,Neen luitenant, de militaire kampong is geheel en nauwkeurig doorzocht, hij is echter leeg. In de hut van Johannes werd op de tafel deze brief aan uw adres gevonden."
En dien brief te voorschijn halende, reikte hij hem aan zijn officier eerbiedig over. Deze nam hem met onverschillig gebaar aan, brak hem als zonder er op te letten open, wierp een enkelen blik op de onderteekening, liet hem als achteloos op tafel vallen, maar zette het gesprek voort:
,,Hebt gij ook bemerkt, sergeant, of de vier vermisten sterken drank hebben kunnen bekomen?"
,,Neen luitenant."
,,Is er ook iemand in opgewonden toestand bij het overige gedeelte der bezetting?"
,,Daar heb ik niets van bemerkt."
,,Wie is kommandant van de wacht?"
,,Korporaal Grienwoud."
,,Ook al een oude dronkaard. Informeer eens bij hem en bij de schildwachten, of Baba Poetjieng aan den batang is geweest."
De sergeant verwijderde zich. Baba Poetjieng was een sluwe Chinees, die zich bij de bezetting onmisbaar had weten te maken, door den verkoop van allerlei koopwaren, als: tabak, garen, naalden, bier, groenten- en vleeschblikjes, trassie, uien, papier, pennen en inkt, enz. enz., alles zeer goede waar, puike waar, voor bitter weinig geld. Vergeleek men zijn prijzen met die der Europeesche handelaren te Bandjermasin, zelfs met die op Java, dan kon het niet anders, of de vriendelijke Kee moest er geld bijleggen. En dat deed hij ook, dat verzekerde hij bij de doodkist van zijn vader en van zijn grootvader; maar dat deed hij met genoegen voor zijne goede vrienden de Hollanders. Eens evenwel had de luitenant buiten het fortje een leeg sardijntjesblik gevonden en dat wegens het hem onbekende merk opgeraapt. Terwijl hij het bekeek, werd hij een sterke araklucht gewaar. Een tweede blikje oprapende, rook dit zoo zoetachtig flauw, dat onze officier de gedachte niet van zich kon zetten, dat daarin opium geborgen was geweest. Een andere omstandigheid was onzen luitenant niet ontsnapt, namelijk dat telkenmale, wanneer Baba Poetjieng met zijn koopwaren aan de aanlegplaats was verschenen, een zekere opgewondenheid, zoowel onder de Inlandsche als onder de Europeesche soldaten van het garnizoen heerschte. Alle pogingen evenwel, om den sluwen Chinees te betrappen, hoe listig ook aangelegd, waren steeds mislukt. De blikjes, bij zulk een gelegenheid gekocht, bevatten telkens de prachtigste sardijnen of wel de heerlijkste Californische vruchten op water; en met een grijns van tevredenheid op het gele scheelziende gelaat, vroeg onze Baba den officier bij de eerste de beste gelegenheid, dat hij hem ontmoette, of het gekochte hem gesmaakt had? hij had het met zorg voor den toean uitgezocht. De lezer begrijpt nu, waarom de luitenant zoo speciaal zocht te weten te komen, of Baba Poetjieng heden aan de aanlegplaats verschenen was.
Toen de sergeant na een korte afwezigheid terugkwam, luidde het rapport, dat niemand den Chinees dien dag ontwaard had.
Het bevel klonk nu, dat de sergeant met een patrouille van zes man naar den kampong zou gaan, om het districtshoofd uit te noodigen, dadelijk bij den kommandant te komen.
,,Marcheer voorzichtig," luidde de aanbeveling van den jongen officier, ,,de wacht blijft de poort bezetten, tot gij terugkomt; de schildwachten moeten hunne waakzaamheid verdubbelen en scherp uitkijken; zelf kom ik straks mij van een en ander overtuigen."
Toen de sergeant vertrokken was, nam de luitenant den brief, dien hij zoo onverschillig voor zich op tafel had laten vallen, met eenige drift op, en las:
,,Hochgeboren und geehrter Herrn Lieutenant!"
De brief was in het Hoogduitsch; wij zullen hem evenwel voor onze lezers in het Nederlandsch overbrengen.
,,Hooggeboren en ge?erde Heer luitenant."
,,Wanneer gij dit schrijven in handen zult hebben, zijn wij reeds ver weg. Gij zult natuurlijk volgens plicht en geweten alles in 't werk stellen, om ons in handen te krijgen; het zal echter te vergeefs zijn. Onze maatregelen zijn goed genomen; levend althans zult gij geen van ons beiden terugzien. Wij hebben genoeg van den Nederlandschen dienst.
,,Wij danken U, Heer luitenant voor de edele behandeling, die wij van U hebben mogen ondervinden. Wanneer iemand ons ooit met onzen toestand had kunnen verzoenen en ons had kunnen weerhouden van de onderneming, die wij op touw gezet hebben en waarvan wij ons het hachelijke niet ontveinzen, dan zoudt gij het geweest zijn. Wie verzekert ons echter, dat wij U als kommandant zullen behouden? De tijd, dien wij nog te dienen hebben, is nog zoo lang, en het karakter der menschen is zoo verschillend.
,,Wij Zwitsers zijn door de wervers, die zendelingen der Nederlandsche regeering, gruwelijk bedrogen. Aan U behoeven wij niet te vertellen, waarin dat bedrog bestaan heeft. Gij hebt de ellende in al hare uitgestrektheid kunnen peilen. Met de meest afschuwelijke arglistigheid zijn wij uit onze schoone dalen gelokt geworden; men heeft ons beloften gedaan, de eene al schitterender dan de andere; en geen enkele daarvan is ook maar in de verte nagekomen geworden.
,,Maar waarom U dat alles geschreven? Gij, gij zijt onschuldig aan den toestand, waarin wij gebracht werden. Het wijzen daarop, kan U niet als verwijt treffen. Gij toch wendet alles aan, om dien toestand draaglijk te maken. Maar wij stellen er prijs op, in uwe oogen niet die schuldigen te zijn, die wij voor anderen zullen schijnen. Deserteurs zal men ons noemen en inderdaad zullen wij dat zijn; of wij echter het gevoel van afschuw verdienen, waarmede onze namen door velen zullen genoemd worden, waarachtig Heer luitenant, dat ontkennen wij. Gij althans zult niet verkeerd over ons denken. Als contractanten met het Nederlandsche bestuur zouden wij ons kunnen gebonden achten; maar toen het ons bleek, dat wij de slachtoffers waren van een afschuwelijk weefsel van logen en bedrog, toen kon ons dat contract niet meer binden. Het zou toch al te veel eenvoud aan den dag leggen zijn, te vermeenen, dat bij dergelijke transacti?n slechts eene partij verplichtingen te vervullen had, terwijl de andere geheel vrij spel zoude hebben en slechts een klein gedeelte hare plichten zoude kunnen nakomen, naarmate dat in haar kraam te pas kwam."
,,Arme bliksems!" prevelde de luitenant meewarig.
,,Maar," vervolgde hij den brief, ,,er is omtrent die desertie wel eenige verschooning bij te brengen en ons geweten is dienaangaande vrij gerust; dat geweten verwijt ons toch wat anders. De onverbiddelijke noodzakelijkheid dringt ons evenwel te handelen, zooals wij doen. Oordeel. Gij leendet ons uw tranchemontagne en uw kijker, uw zaksextant en uw boussole, om ons nuttig bezig te houden en om onze vaardigheid in het terreinopnemen te onderhouden. Bij de reis, die wij gaan ondernemen, zijn ons eenige dier instrumenten onontbeerlijk, want zonder deze zouden wij al heel gauw geen weg of steg meer weten. De tranchemontagne is ons evenwel van te veel omvang en zou ons in onze vlucht slechts hinderlijk zijn; van den zaksextant zal te midden der eilanden, die Borneo omgeven, niet veel nut te trekken zijn; die instrumenten laten wij dus in de hut van Johannes achter; maar de kijker en de boussole nemen wij mede. Vergeef ons die oneerlijke daad. Mocht het ons gegeven zijn te ontkomen en weer onder beschaafde menschen terug te keeren, dan, wees er zeker van, zullen wij alle pogingen aanwenden, om U het verlies, dat wij U berokkenen, te vergoeden.
,,En nu, Heer luitenant, God loone U voor de menschlievende behandeling ons aangedaan. Wij gevoelen het, de menschenjacht gaat beginnen. God zij ons genadig! Vaarwel.
Schlickeisen. Wienersdorf.
,,P.S. Mochten wij bij onze poging om de vrijheid te herwinnen, omkomen, dan zal die afloop niet lang voor U verborgen blijven. O! bij alles wat U dierbaar is, bij de heilige gedachtenis uwer moeder, geef onze ouders dan kennis van ons uiteinde. Ons militair zakboekje zal U omtrent hun adres voldoende inlichtingen geven.--Nogmaals vaarwel!"
,,Arme bliksems!" herhaalde de luitenant, terwijl hij schuchter een traan wegveegde, als schaamde hij zich die verteedering.
,,Wat een leven gaan die mannen te gemoet!" riep hij uit, terwijl hij den brief met een zucht op tafel liet vallen.
Bijna terzelfder tijd werd hij in zijne overpeinzingen gestoord door den dokter van het garnizoen, die met een gramstorig gezicht en opgewonden gebaren het vertrek instormde. Het was een lange opgeschoten slungel, met borstelig rood haar en een paar goudkleurige knevels, die met behulp van veel cosmetiek opgestreken en opgekruld waren, alsof zij tot bestemming hadden eenmaal met de punten eene schuilplaats te vinden achter de ooren, welker boorden zij reeds raakten. Ook hij scheen een brief ontvangen te hebben, althans hij hield er een in handen.
,,Himmelskreuz! der Bube ist durchgegangen!" schreeuwde hij bij zijn binnenstormen. De man was blijkbaar een Duitscher en nog wel een Zuid-Duitscher.
,,Wat? Wie?" vroeg de luitenant.
,,Der Wallon! das Vieh! en hai heeft maine instrumenten en revolvers mitgenommen!"
Ook La Cueille had een brief achtergelaten, om het meenemen te verontschuldigen van 's dokters trousse en pistolen, die hij als geweer- en instrumentmaker ter reiniging in ontvangst genomen had. Maar hij had den dokter ook nog de aanbeveling gedaan, den kommandant zijne verontschuldigingen aan te bieden, dat hij tevens de twee Remmington-geweren, die hij van den luitenant ter reparatie had, medegenomen had. ,,Men kan zich toch niet weerloos op zoo'n reis wagen", was de redeneering van den Waal, ,,de luitenant zou wel weten, welke gevaren daarbij te loopen waren."
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
