bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Lord Lister No. 0304: De wraak eener vrouw by Blankensee Theo Von Hageman Felix Leonard Felix Matull Kurt

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 826 lines and 21793 words, and 17 pages

Release date: August 17, 2023

Original publication: Amsterdam: Roman- Boek- en Kunsthandel, 1910

LORD LISTER GENAAMD RAFFLES DE GROOTE ONBEKENDE.

NO. 304 DE WRAAK EENER VROUW.

DE WRAAK EENER VROUW.

DE STRIJD OM DE MACHT.

De Firestreet behoort tot een der onoogelijkste buurten van Londen.

De bewoners zijn voor een gering deel wat de Engelschen unskilled labourers noemen, dat wil zeggen, arbeiders zonder speciale vakopleiding, zooals kadewerkers, sjouwers, enz., maar voor het grootste gedeelte oefenen zij een beroep uit, hetwelk niet nauwkeurig te omschrijven valt, maar dat zeker niet tot de eerbiedwaardige gerekend mag worden.

Over het algemeen woont hier een lichtschuw volkje, dat pas te voorschijn komt als het daglicht heeft plaats gemaakt voor het kunstmatig schijnsel der straatlantaarns, die hier overigens spaarzaam zijn aangebracht.

Dan zwermen de mannelijke zoowel als de vrouwelijke bewoners van deze straat uit, evenals de bijen uit hun korf, met dit onderscheid evenwel, dat zij pas naar hun woningen terugkeeren op het oogenblik, dat de nijvere insecten zich gereed maken om uit te vliegen.

De politie heeft het alles behalve voorzien op deze buurt, want zij weet zeer goed, dat daar misdadigers van allerlei aard bijeen hokken, inbrekers en dieven, ladelichters, zakkenrollers, souteneurs, chanteurs van diverse pluimage en voorts een groot aantal gelegenheidsdieven, die den arbeid schuwen, en van allerlei bronnen leven, die het daglicht niet kunnen velen.

Somtijds worden er razzia's ondernomen in deze straat, die niet geheel en al zonder gevaar zijn, want het ergste gespuis heeft een zeer vlotte hand van schieten, en ontziet zich niet, de bedreigde vrijheid met revolverschoten te verdedigen.

Maar toch is de politie er van overtuigd, dat zij er nog altijd niet in geslaagd is, tot den haard van al deze ongerechtigheden door te dringen.

Zij weet dat er ergens een haard moet bestaan, een kern, een middelpunt, de plek, waar de spin moet zitten in die webbe van de misdaad.

Zij weet dat hier ergens een verborgen plaats van bijeenkomsten moet zijn, waar tal van misdaden worden uitgebroed.

Zij kent ook den naam van de vereeniging, die een zeer groot aantal misdadigersbenden omvat, welke ever de geheele wereld verspreid zijn.

Het Genootschap van den Gouden Sleutel, zoo luidt die naam.

Dat alles weet de politie en zij acht het zeer weinig.

Want zij weet niet wie er aan het hoofd staat van dit genootschap, zij weet niet wie er de voornaamste leden van zijn, kortom, zij weet niets van de geheele samenstelling, de organisatie van dit machtige lichaam.

Er is een man, die er meer van weet; zijn naam is John Raffles.

Maar John Raffles, de gentleman-inbreker, is de natuurlijke vijand van de politie en slechts zelden heeft hij haar deelgenoot gemaakt van wat hij weet.

Hij deed het nooit anders dan om zichzelve te verdedigen tegen een hoogst gevaarlijke concurrentie, ofwel als er een misdaad was gepleegd die wegens haar bloedig karakter om wraak riep.

In de Firestreet staat, ongeveer honderd meter van de Theems-kade, sedert eeuwen een drankhuis, dat vroeger echter een fatsoenlijk logement is geweest, hetwelk zich destijds aan de grens van de stad bevond en waar de reizigers afstapten, die met post-chaise, diligence of eigen reiswagen van Dover waren gekomen.

In den loop der jaren echter had dit logement al zijne goede hoedanigheden verloren, en thans was het niet veel meer dan een ellendige kroeg, waar een versleten muziekautomaat van tijd tot tijd haar deuntjes jengelde, en die bij de politie in zeer kwaden reuk stond.

Zij had in ,,De Roode Leeuw"--de naam van de gelegenheid was het eenige wat uit vroegere eeuwen was behouden--reeds eenige malen een inval gedaan, met afwisselend succes.

Maar zij was er volkomen onkundig van, dat deze kroeg, waar overdag veel kadewerkers een glas bier of whisky kwamen drinken, een doorgang vormde naar een der voornaamste plaatsen, waar het bestuur van het zooeven genoemde genootschap geregeld zijn bijeenkomsten hield.

Het was op een regenachtigen Novemberavond, terwijl stormvlagen het dorre loof van de boomen langs de Theems deden opwarrelen, toen eenige mannen, als arbeiders gekleed, met de handen in de zakken de gelagkamer van den ,,Rooden Leeuw" binnentraden.

Het was er vrij vol, en bijna alle tafeltjes waren bezet.

Een luid rumoer van schreeuwende en lachende stemmen, waaronder soms plotseling een dreigende ruzietoon opklonk, vervulde de lage gelagkamer, met haar zoldering van zware eiken balken.

Er hing als het ware een grijze mist, veroorzaakt door den rook van vele pijpen en ordinaire sigaretten, zoodat men nauwelijks iets meer dan een paar meter vooruit kon zien.

Rechts van den ingang bevond zich de toonbank, waarachter een zwaargebouwde kerel met een ruw, gemeen gelaat stond.

Dat was de waard, ,,Red Peter" genaamd, uit hoofde van zijn vlammenden rooden haardos.

Red Peter had al menigmaal kennis gemaakt met de politie, meestentijds wegens heling van gestolen goederen, maar hij scheen onverbeterlijk te zijn, want bijna steeds lag er in zijn kelder een hoeveelheid gestolen goed verborgen, dat daar wachtte op een gelegenheid om veilig te kunnen worden vervoerd.

Stellig was Red Peter een ijverig lid van de Bende der Raven, een der meestberuchte benden van Londen, en in de gevechten met de politie was hij altijd haantje de voorste.

Hij had geweldig zware vuisten, waarvan hij zich op voortreffelijke wijze wist te bedienen, en die door het voortdurend gebruik zoo hard waren geworden als hout.

De drie mannen, die binnengetreden waren, keken even in het rond en slenterden toen langzaam naar de toonbank toe.

Zij gaven den roodharigen waard een knipoogje, welke vriendelijkheid op dezelfde wijze beantwoord werd.

Toen vroeg de voorste der drie mannen op zachten toon:

--Is er nog al wat te doen, Peter?

--De tijden zijn zwaar! klonk het antwoord.

--Hoe is de koers?

--De koers is dalende!

--Waar zijn de vrienden?

--De vrienden zijn overal!

--Goed geantwoord, Peter! Nu is het jouw beurt, zeide de man, die zooeven met zijn twee metgezellen was binnengetreden.

En nu begon de waard te vragen.

--Waar is het voor?

--Voor den nieuwen meester.

--Waar gaat het heen?

--Schuins omlaag!

--Wie is de vijand?

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top