bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Reis door Noord Amerika by Kalm Pehr

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 2077 lines and 240434 words, and 42 pages

Release date: August 20, 2023

Original publication: Utrecht: J. van Schoonhoven en Comp. en G. van den Brink Janz, 1772

REIS DOOR NOORD AMERIKA,

GEDAAN DOOR DEN HEER PIETER KALM,

Professor in de Huishoudingskonst op de Hoge School te Aobo, en Medelid der Koninglyke Zweedsche Maatschappy der Wetenschappen.

Vercierd met koperen Platen.

EERSTE DEEL.

Te UTRECHT.

AAN DEN WEL EDELEN HEER PIETER CRAMER, KOOPMAN TE AMSTERDAM,

DIRECTEUR VAN HET ZEUWSCHE GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN,

BEMINNAAR VAN KONSTEN EN WETENSCHAPPEN, WORDT DE NEDERDUITSCHE VERTALING DEZES WERKS, TEN BLYKE VAN ERKENTENIS EN HOOGAGTING, OPGEDRAGEN DOOR ZYN WEL EDELENS ZEER OOTMOEDIGE DIENAREN,

JOANNES VAN SCHOONHOVEN, en Comp.

VOORREDEN VAN DEN VERTALER.

Het was de Baron Bielke, Vice president van het Hofgerigt van Finland, die den eersten voorslag deed aan de Koninglyke Maatschappy der Wetenschappen te Stokholm, om enen man van bekwaamheid naar Siberie, Ysland, en andere gewesten, die op dezelve breedte met Zweden leggen, te zenden, ten einde daar zodanige waarnemingen te doen, en zulke verzamelingen van zaden en planten te maken, als dienstig zouden kunnen zyn om den landbouw, de handwerken, de konsten en wetenschappen in Zweden te volmaken. De Ridder Linnaeus keurde den voorslag goed, dog oordeelde dat ene Reis door Noord Amerika van nog uitgebreider nut wezen zoude, dewyl de Amerikaansche gewassen in dien tyd weinig bekend, en niet volgens de konst beschreven waren, en om verscheiden redenen scheen het zeer waarschynlyk te zyn, dat de Noord Amerikaansche planten zeer wel de winters in Zweden zouden kunnen uitstaan; dus dat zeer velen van die gewassen van een zeer groot gebruik schenen te zullen zyn voor den landbouw en de geneeskonst.

Tot dus verre was die Reis niet meer dan een ontwerp, dat egter op nieuws op het tapyt gebragt werd by gelegenheid dat de Kapitein Triewald, een Man in Engeland van wegens zyne bekwaamheden wel bekend, zyne waarnemingen omtrent de zydeteelt uitgaf, en daarin gewag maakte van een soort van Moerbeziebomen, door den Heer Linnaeus ontdekt, die de gestrengheden van de lugt in Zweden zo wel konden doorstaan als een sparreboom. En de Graaf Tessin, een Heer van ene alomme bekende verdienste zo wel in de staatkundige als geleerde wereld, Voorzitter van de Koninglyke Maatschappy geworden zynde, bragt te wege dat men eenpariglyk besloot den Heer Pieter Kalm, Professor in de Huishoudingskonst te Aobo, en Medelid van de Koninglyke Zweedsche Maatschappy der Wetenschappen, naar Noord Amerika te zenden. De kosten, die op zulk ene reis lopen zouden, waren in 't eerst een grote hinderpaal; dog de Koninglyke Maatschappy schreef aan de drie Hoge Scholen in het Ryk om onderstand tot ene zo grote en nuttige onderneming. Aobo zond ene geringe somme, Lund kon niets geven, maar Upsala maakte dit gebrek goed door ene ryke gift.

De Graaf Piper werd verzogt ene somme gelds, die uit zyn geslagt jaarlyks aan de Hoge School van Upsala gemaakt was, tot onderstand van deze onderneming ten behoeven van den Heer Kalm te bestemmen. De Graaf stond het verzoek geredelyk toe. Dog de Maatschappy van de Hoge School van Upsala nog ene jaarlyksche somme gelds, door het geslagt van Helmsfield aan dezelve gemaakt, ten behoeven van den Heer Kalm verkregen hebbende, weigerde de Graaf Piper zyne belofte gestand te doen, als zynde het strydig met de wetten der Hoge School, en zonder enig voorbeeld, dat een de zelve persoon twee jaargelden genieten zoude. De laatst overleden Koning van Zweden, toen Kroonprins en Kanselier der Hoge School, schreef over deze zaak, en verklaarde te wenschen dat uit de Schatkist der Hoge School ter bevordering van zo nuttige onderneming duizend Platen, dat is omtrent zestienhonderd guldens Hollandsch geld, geschikt werden. Het verzoek van den Prins werd door de Hoge School ingewilligd, en het geld der Koninglyke Maatschappy ter hand gesteld. Het Komptoir der Handwerken gaf driehonderd Platen, of omtrent vierhonderdentagtig guldens. De Heer Kalm verteerde op zyne Reis zyne onderstandgelden, behalven nog wel vyfduizend daalders koperen munt, dat is ruim dertienhonderd guldens, uit zyn eigen zak, zo dat hy op zyne terugkomst zyne huishouding op enen zeer bekrompenen voet moest inrigten. De overige kosten moest de Maatschappy uit hare eigene schatkist goed maken.

Zie daar in korte woorden een uittreksel uit de breedvoerige Voorreden van den Heer Kalm zelven, waaruit men zien kan, met welken yver voor het gemene belang men in een land is aangedaan geweest daar het geld zo schaarsch is, en welk ene loffelyke drift voor de bevordering der wetenschappen in 't algemeen, en voor de Natuurlyke Historie en de Huishouding in 't byzonder, de Hoge Scholen in Zweden, en zelfs byzondere personen in dat Ryk bezield heeft, zo dat zy hunne eigene inkomsten liever hebben willen verteren, dan zulk een nuttig ontwerp optegeven. Diergelyk een voorbeeld hebben wy gezien omtrent den Heer Hasselquist, die, met een ziekelyk en teringagtig lichaam naar Klein Asia, Egypte en Palestina reisde, en zulke schatten van nieuwe planten en dieren verzamelde, dat het Zamenstel van den Heer Linnaeus noit zo vele soorten zou bevat hebben, indien die grote Natuurkundige deze rykdommen niet tot zyn gebruik had kunnen aanwenden, welken de Koningin van Zweden zeer milddadiglyk gekoft heeft door het betalen van de nagelaten' schulden van den Heer Hasselquist, die overleed in 't midden zyner nuttige navorschingen. De Heer Osbeck heeft ook op zyne Reis naar China zeer vele nuttige navorschingen op zyn' eigen' kosten gedaan, en die wereldkundig gemaakt op kosten van zyn Kerspel. De Heer Toreen stierf op de Reis, en heeft zyne brieven, in het werk van den Heer Osbeck, tot bewyzen van zyn uitmuntend vernuft en zyne pryswaardige begeerte ter bevordering van nuttige wetenschappen, nagelaten. In dit Land ziet men op het verspillen van ene matige somme gelds als op niets, dog zo is het niet in Zweden. Zo dat men deze pogingen moet beschouwen als zeer roemrugtig voor het Zweedsche Volk en den groten Linnaeus, die in alles wat opzigt heeft op de Natuurlyke Historie de eerste dryfveer is in dat Ryk.

De Heer Kalm, verlof van den Koning verworven hebbende om voor enigen tyd ontslagen te zyn van het waarnemen van zyn ampt als Hoogleraar, en paspoorten, nevens brieven van voorschryving aan verscheiden' Staatsdienaars van wegen Zweden aan de Hoven van Londen, Parys, Madrid, en in den Haag, gekregen hebbende, vertrok van Upsala den 16. October 1747. Den 11. December ging hy onder zeil van Gothenburg, dog wierd door enen geweldigen storm gedwongen te Gromstad in Noorwegen intelopen, van waar hy den 8. Februari 1748. onder zeil ging, en den 17. van die maand te Londen aankwam. Hy bleef in Engeland tot den 15. Augustus, doende ondertusschen een reisje naar Woodford in Essex, en naar Little Gaddesden in Hertfordshire, de verblyfplaats van William Ellis, enen Man zeer bekend door zyne uitgegeven' werken over den Landbouw, dog wiens werkdadige Huishouding de Heer Kalm niet vond te beantwoorden aan zyne leerstellingen daaromtrent in zyne werken. Ook bezogt hy Ivinghoe in Buckinghamshire, Eaton, en verscheiden andere plaatsen, en beschouwde alle de zeldzaamheden en de tuinen in en omtrent Londen. Eindelyk ging hy naar Philadelphia, waar hy den 16. September aankwam. Het overige van dat jaar besteedde hy tot het verzamelen van zaden, en het doen van verscheiden springtogtjes rondom Philadelphia. Den winter bragt hy onder de Zweden door, die te Rakoon in New Jersey woonagtig waren. Het jaar 1749. reisde hy door New Jersey en New York, langs de Rivier Hudson naar Albany, en van daar naar Montreal en Quebec in Kanada, toen in de magt der Franschen. Tegens den winter van dat zelve jaar keerde hy weder terug naar Philadelphia, en zond ene nieuwe lading van zaden, planten, en andere zeldzaamheden naar Zweden. In 't jaar 1750. bezogt hy de westelyke delen van Pensylvanie en de kust van New Jersey. Zyn Reisgezel Lars Jungstrom bleef den gehelen zomer over in het eerst genoemde Landschap om zaden te vergaderen, terwyl de Heer Kalm zelf door New York en over de Blauwe Bergen heen naar Albany toog, en van daar, langs de Rivier de Mohawk, naar het Land der Iroquoizen of der vyf Volken, waar hy kennis maakte met de Mohawks, de Oneidas, de Tuskaroras, de Onandagas en de Kayugaws. Hy bezogt en bevoer toen het grote Meer Ontario, en zag den beroemden Waterval van Niagara. Op zyne terugreis trok hy de Blauwe Bergen op ene andere plaats op nieuws over, en bereikte Philadelphia weder in de maand van October.

In het jaar 1751. den 13. Februari begaf onze Reiziger zig te Newcastle aan boord, en landde, naar enen zeer gevaarlyken togt van wegens allergeweldigste stormwinden, den 29. Maart te Londen aan. Den 5. Mai ging hy op reis naar Gothenburg, bereikte die plaats den 16. van die zelve maand, en den 13. Juni Stokholm, na op dezen waarlyk nuttigen togt drie jaren en agt maanden te hebben toegebragt. Hy keerde van daar weder naar Aobo, waar hy in zynen eigenen tuin enige honderden van Amerikaansche planten aankweekt, dewyl 'er nog in die plaats geen openbare tuin is ten dienste der Hoge School. Hy gaf het verhaal van zyne Reis by tusschenpozingen uit, ter oorzake van de kosten, die te hoog lopen zouden indien hy het gehele werk op eens gemeen maakte, in een Land daar men slegts weinig Boekverkopers vindt, en daar de Schryver zelf dikwyls het werk van den Boekverkoper doen en merkelyke sommen schieten moet.

De Reis van den Heer Kalm kwam oorspronglyk in het Zweedsch in 't ligt. De Voorreden van zyn eerste Deel was getekend te Aobo den 13. Juli 1753. Twee Broeders, Murray genoemd, zetteden het Werk in het Hoog Duitsch over, in drie Delen in groot Octavo, waarvan het eerste in 't jaar 1754. het twede in 1757. en het derde in 1764. te Gottingen het ligt zagen. De Heren Murray zyn Zweden, en een van hun is Leerling geweest van den Ridder Linnaeus; zo dat men op hune overzetting zo wel als op het oorspronglyke kan staat maken. In Engeland vond deze fraye Reisbeschryving enen uitmuntenden Vertaler, in den persoon van den Heer John Reinhold Forster, enen Man wiens kundigheden, byzonderlyk in de Natuurlyke Historie, en alle de Wetenschappen daartoe betrekkelyk, uit meer dan een van zyne Werken bekend zyn. Deze gaf deze Reisbeschryving insgelyk in drie Delen in groot Octavo in het jaar 1770. en 1771. uit, voorzien met verscheiden fraye en geleerde aantekeningen, en met agterlating van vele zaken, die den Engelschen Lezer niet zeer aangenaam of nuttig zouden geweest zyn. De Heer Kalm geeft in zyn Eerste Deel ene zo breedvoerige beschryving van den Landbouw en de Huishoudingskonst in Engeland, dat de Reis naar Noord Amerika eigenlyk niet dan op Bladzyde 112. van het Twede Deel der Hoog Duitsche Overzetting begint. Dit was van veel nut voor zyne Landsgenoten de Zweden, dog zou van gering voordeel voor den Engelschen Lezer geweest zyn. Ook is de Heer Kalm vry wydlopig in het beschryven van zyne overvaart uit Engeland naar Amerika, tekenende, ten gevallen zyner Landslieden, tot de minste omstandigheden der Reis aan, welken hun, die deze togten zelden doen, nieuw en van belang konden wezen, dog die in Engeland vervelend zouden geweest zyn. De Heer Forster heeft om die reden alle die byzonderheden rakende Engeland, en verscheiden' anderen, aangaande den overtogt over den Atlantischen Oceaan, agtergelaten. Van de aankomst des Reizigers te Philadelphia af heeft hy den Schryver stipt gevolgd, alleen in enige weinige byzonderheden uitgenomen, die van zeer weinig belang waren, als, by voorbeeld, de manier van oesters te eten, van appelen in te leggen, en diergelyken.

Wy hebben ons van beide de Uitgaven, de Hoog Duitsche en de Engelsche, naarstiglyk bediend, de ene met de andere zo nauwkeurig vergelykende als het ons mogelyk was. De redenen, waarom de Engelsche Vertaler het Werk omtrent een derde bekort heeft, zo wel van kragt ten opzigte van den Neder Duitschen als van den Engelschen Lezer zynde, zyn wy daarin voor 't grootste gedeelte het voorbeeld van den Heer Forster gevolgd, en hebben onzen Lezer het verdriet willen sparen van breedvoerig de beschryvingen te moeten lezen van het maaksel van enen ploeg of ene egge in Engeland, en diergelyke dingen meer. Wy hebben maar een kort berigt gegeven van des Schryvers Reis van Upsala tot Londen. Zynen overtogt uit Engeland naar Pensylvanie hebben wy ook verkort, dog egter enigsins breedvoeriger dan de Heer Forster doet gelaten. Maar sedert de aankomst van den Reiziger te Philadelphia hebben wy niets overgeslagen, of het moest de ene of andere byzonderheid wezen die ons van geen belang ter wereld toescheen, of die de Schryver by herhaling zynen Lezer geeft, gelyk ettelyke reizen gebeurt, en waartoe zyne wyze van schryven by een Dagverhaal aanleiding gegeven heeft.

De Heer Kalm ontschuldigt zig in zyne Voorreden aangaande de geringe sierlykheid van zynen styl. "Deze toont," zegt hy, "op vele plaatsen de afgematheid aan met de welke ik dikwyls zeer laat des avonds de pen gevoerd hebbe." Het afbreken van 't verhaal, dat noodwendig door op iederen dag het aangemerkte te gewagen moest veroorzaakt worden, en de herhalingen die daar uit ontstaan moesten, dienen voorzeker niet om den styl enen aangenamen zwier by te zetten. Wy hebben egter hierin gene verandering willen maken, alleenlyk hebben wy het melden van den dag op zulke plaatsen agtergelaten, waar het van genen dienst tot verstand des verhaals was den juisten dag te weten waarop elke zaak is aangetekend.

De Heer Kalm heeft zig by het meten bediend van vademen, ellen, en den Zweedschen voet, die tot den Engelschen voet staat als 1134. tot 1350. en de Engelsche voet staat tot den Rheinlandschen als 11264. tot 11559.

Tot het doen zyner Waarnemingen aangaande het Weder, welken wy aan 't einde van ons Twede Deel by malkander geplaatst hebben, gebruikte hy den Thermometer van Celsius, van den welken men zig in Zweden gemeenlyk bedient, en de zyne was door den Heer Celsius zelven gemaakt. De tusschenruimte op den zelven tusschen het punt van vorst en dat van kokend water is in 100. gelyke delen verdeeld.

Op het voetspoor van den Engelschen Overzetter hebben wy in 't noemen der Planten ons van de namen bediend die men in het Specimen Plantarum en 't Systema Naturae van den beroemden Linnaeus vindt. Wy hebben niet dan by de allerbekendste Planten de Neder Duitsche namen gebruikt, eensdeels om dat de namen van Linnaeus by de Kruidkundigen, voor wie voornamelyk dit gedeelte des Werks van belang is, het best bekend zyn, en dat de Planten, by hare gemene namen genoemd, evenwel den meesten anderen daarom niet beter bekend zouden wezen, en anderdeels om dat de konstnamen, sedert het algemene aannemen van het zamenstel van Linnaeus, by de meeste Kruidkundigen ook de algemene namen geworden zyn, daar de gemene namen der gewassen dikwyls niet dan op ene zekere plaats verstaan worden.

De beschryvingen, die de Heer Kalm van Dieren, Planten en Delfstoffen geeft, schoon vry breedvoerig, dog egter, in 't oog van zulk enen Natuurkundigen als hy is, niet zo uitgebreid zynde als hy ze oordeelt te moeten wezen, verontschuldigt hy zig daar omtrent, met den Lezer naar een Latynsch Werk te wyzen, waarin hy dat gebrek belooft opzettelyk te vergoeden.

Wy hebben gedagt den Verzamelaars van Reisbeschryvingen vermaak aan te doen mee dit Werk in groot Quarto uittegeven, vermits de meeste Reisbeschryvingen in het Neder Duitsch in dat formaat gedrukt zyn.

In de Hoog Duitsche Uitgave ontbreekt ene Landkaart, een hoog nodig vereischte om ene Reisbeschryving wel te verstaan. De Heer Forster heeft ene grote en uitmuntende Landkaart in zyne Overzetting ingevoegd, welke men nagesneden en vertaald aan 't hoofd van onze Uitgave vinden zal. Ook heeft men in ons Werk verscheiden' Platen geplaatst, die insgelyks, alleen de Waterval van Kohoes uitgenomen, in de Hoog Duitsche Uitgave gemist worden, en uit de Engelsche overgenomen zyn.

Wat de aantekeningen onder aan de Bladzyden aangaat, dezen zyn meest allen van den Heer Forster, alleen enige weinigen uitgenomen. Onderscheidshalven hebben wy die welken van dien Heer zyn met een F. getekend.

Dit Eerste Deel staat binnen kort van het Twede gevolgd te worden, het welk reeds geheel vertaald, en voor een gedeelte afgedrukt is.

BERIGT AAN DEN BINDER.

De Kaart moet geplaatst worden tegen over Bladz. 1. van 't Eerste Deel.

REIS DOOR NOORD AMERIKA.

Ik vertrok den 16. October 1747 van Upsal, met my nemende den Tuinier Lars Jungstrom, enen man die zig in de kennis der bomen en planten zeer geoeffend had, en daarenboven de tekenkonst en de werktuigkunde verstond. Ook geloof ik niet dat oit iemant hem in onvermoeidheid op de reis en in trouw overtreffen kan. Wy spoedden ons van Upsal naar Gothenburg. Hier hield ons een aanhoudende tegenwind tot den 11. December op. Dien dag gingen wy onder zeil; dog een gevaarlyke storm dwong ons te Gromstad in Noorwegen intelopen, van waar ik een togtje naar Christiansand deed. Den 8. Februari 1748. gingen wy weder onder zeil naar Engeland, en bereikten Londen den 17. derzelver maand. Dog wy konden gene gelegenheid vinden om naar Amerika op reis te gaan voor de maand Augustus. Den tyd van ons verblyf in Engeland besteedden wy om enige delen van dat Ryk te bezien. Eindelyk gingen wy den 5. Augustus aan boord van de Mary Gally, Kapitein Lawson, bestemd naar Philadelphia in Noord Amerika. Om zes uren na den middag ligtten wy het anker van voor Gravesend, en zeilden een goed eind de Theems af eer wy het anker vallen lieten.

Wy bereikten den 6. na enige uren zeilens den mond der Theems, wendden naar het Kanaal, houdende gestadig de kust van Kent in 't gezigt, die wy somtyds onder 't laveren zeer naby kwamen. Zy bestaat uit hoge en genoegzaam loodregt steile krytbergen, waarin men vele bedden van vuurstenen ontdekken kan. Op deze bergen leggen voortreffelyke akkers, meest van weit, dewelke reeds begon ryp te worden.

Om zes uren des avonds kwamen wy voor Deal ten anker, ene kleine Stad of een vlek, gelegen aan het inkomen ener Bai, welke, voor de zuiden en oosten winden openleggende, gene zeer goede Haven maakt. De Schepen voorzien zig hier gemeenlyk van voorraad. Deze handel, de visschery, en de kapery in den laatsten oorlog, hebben de inwoonders merkelyk verrykt. De Schepen die naar Londen willen nemen hier lootsen in.

Den volgenden dag zag ik ene menigte van Visschers, by ebbende zee, naar sommige ondiepe plaatsen varen, waar men een fyn zand op den bodem vindt, om een soort van Zeewormen te vangen, die onder 't zand hun verblyf hebben, somtyds agttien duimen diep, en welken de Visschers uit het zand graven met ene kleine drietandige yzeren vork. Deze wormen, hier Logworms geheten, gebruikt men tot een aas voor de visschen.

Den 8. Augustus, 's morgens om drie uren, volgden wy den stroom het Kanaal in, voeren voorby Dover, en zagen duidelyk de gedagte van den vermaarden Camden in zyn Britannia bevestigd, dat op die plaats Engeland voorheen door ene landengte aan Frankryk en Vlaanderen vast geweest is. Beide de kusten maken hier tegen overmalkander twee uitstekende punten; beiden bestaan uit het zelve soort van krytbergen, die dezelve gedaante hebben, zo dat men de Engelsche kust kennende, en naderhand de Fransche naderende, zonder te weten waar men was, dezelven voor de Engelsche kust nemen zou.

Van den 9. tot den 12. Augustus dreven wy voor stroom en zeilden by beurten door het Kanaal voorby Dungness, Fairlight, het Eiland Wight, Portsmouth, Portland, en Bolthead.

Den 13. geraakten wy buiten 't Kanaal, en kwamen in de Bai van Biskaye.

Den 14. hadden wy tegenwind, het welk het stampen van 't Schip vermeerderde, want men merkt in 't algemeen aan, dat in de Bai van Biskaye de zwaarste en breedste baren gaan, van gelyke grootte als in de zee tusschen Europa en Amerika; zy zyn dikwyls ene halve Engelsche myl breed en hoog naar evenredigheid. De Oost en Noord Zee integendeel hebben korte en gebroken golven.

Wanneer 'er een beest aan boord geslagt wordt, hangt het bootsvolk enige varsche stukken enigen tyd in zee, het welk het vleesch, zegt men, goed houdt.

Den 15. begonnen de golven wat zagter te gaan, en een schuim, dat zig 'er op vertoonde, wierd gehouden by stil weder een voorbode te zyn, dat zy enige dagen agtermalkanderen in den zelven toestand blyven zullen.

Omtrent den middag stak een noordoosten koeltje op, 't welk nadenmiddag aanwakkerde, en ons ene fraije vertoning gaf, dewyl de zware golven het water naar ene streek dreven, en de noordoosten wind de baren in ene geheel andere rigting boog. Door het geweldig slaan van de ene tegens de andere baar, konden wy merken dat wy door enen sterken stroom voeren, welks streek de Kapitein niet bepalen kon.

Van den 16. tot den 21. bleef dezelve gunstige koelte aanhouden tot ons groot genoegen en onze verwondering, want de Kapitein merkte aan, dat het iets zeer ongewoons is, enen oosten of noordoosten wind tusschen Europa en de Azores, welken het Scheepsvolk de Wester Eilanden noemt, langer den twee dagen aan een te ontmoeten, dewyl de gewone wind hier de westen is. Dog aan gene zyde der Azores waijen allerhande winden, vooral om dit jaargetyde, ook houden daar de westen winden niet lang aan; waarom de Zeelieden rekenen, dat als zy de Azores voorby zyn, zy de helft van den weg tusschen Europa en Amerika hebben afgedaan, schoon het inderdaad nog maar een derde van den weg is. Men krygt deze Eilanden zelden in 't gezigt, want men houdt 'er van af ter oorzaak van de gevaarlyke verborgen klippen, die 'er rondom heen leggen.

Den 22. Augustus verzekerde ons de Kapitein omtrent den middag, dat wy binnen vierentwintig uren enen zuidwesten wind hebben zouden. Ik vroeg hem de reden van deze voorzegging, en hy wees op zekere wolken in 't zuidwesten, welker spitsen zig naar 't noordwesten keerden, en zeide my dat zy veroorzaakt wierden door enen wind komenden uit de overgestelde streek. Ik hoorde dat wy thans omtrent halfweg van Pensylvanie waren.

Den 23. omtrent 's morgens ten zeven uren ontstond de verwagte zuidwesten wind, en versnelde onze vaart zo zeer, dat wy omtrent agt Engelsche mylen wegs in een uur afleiden. Dog den volgenden dag ging de wind leggen en was ons tegen, zo dat wy nauwlyks iets vorderden. Men voorzei ons een stormpje, dewyl de bovenste wolken zeer dun en als in strepen verdeeld waren, gelyk uitgekamde wol of garen, het welk men altyd voor een teken van storm houdt. De strekking van deze wolken was noordoost en zuidwest, volgens de streek van den wind dien wy hadden. Tegen den nagt ging de wind leggen, en wy hadden ene volmaakte stilte, het welk een teken is van ene aanstaande verandering van wind.

Den 25. en 26. ontstond de westen wind en wierd hoe langer hoe sterker, zo dat de Zee op ons dek sloeg. Den morgen van den 27. kregen wy enen beteren wind, die verscheiden streken doorliep, en tegen den avond enen storm gaf uit het noordoosten.

De Kapitein deelde my ene waarneming mede, die op ene langdurige ondervinding gegrond was. Namelyk, dat, schoon de winden in den Atlantischen Oceaan dikwyls veranderen, vooral des zomers, egter de gemeenste wind de westen is; en dit is de reden dat de overtogt uit Amerika naar Europa gemeenlyk in korter tyd geschiedt, dan van Europa naar Amerika. Behalven dat zyn de winden in den Atlantischen Oceaan gedurende den Zomer zeer aan sommige oorden bepaald, zo dat het op de ene plaats kan stormen en op den afstand van enige mylen geheel stil zyn. 's Winters zyn de winden veel standvastiger, strekken zig verder uit, en zyn heviger; zo dat dan dezelve wind langen tyd over den gehelen Oceaan regeert, en zwaarder golven doet gaan dan des Zomers.

Den 30. Augustus, den nagt te voren enige zware weerligten gezien dog geen donder gehoord hebbende, vroeg ik den Kapitein, of hy my daar enige reden van geven konde. Hy zeide my, dat dit verschynsel zeer gemeen en een gevolg van ene voorgaande hette in de lugt was; maar dat, wanneer men het in den winter zag weerligten, voorzigtige Zeelieden gewoon waren zeil te minderen, dewyl zy binnen weinig uren enen geweldigen storm verwagten. Even zo is het ook als in deze wateren om dit Jaargetyde zig een wolk in 't noordwesten komt opdoen, want de ondervinding doet hen dan ook enen gewissen storm te gemoet zien.

Den 1. September hadden wy tegenwind; den 2. liep de wind noordelyk, was ons den 3. weder tegen, en den 4. en 5. was hy goed. Wy bevonden ons den 5. op 40. graden 3. minuten Noorderbreedte en tusschen 53 en 54 graden West van Londen.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top