bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Een Midzomernachtdroom by Shakespeare William Burgersdijk L A J Leendert Alexander Johannes Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 507 lines and 23746 words, and 11 pages

s naam, die in heel Athene voor bekwaam gehouden wordt om te spelen in ons tusschenspel voor den hertog en de hertogin op zijn trouwdag in den avond.

SPOEL. Zeg nu eerst, goede Pieter Dissel, waar het stuk over loopt; lees dan de namen van de spelers en kom zoo aan het begin.

DISSEL. Komaan dan, ons stuk is: de zeer jammerlijke comedie en zeer droevige dood van Pyramus en Thisby.

SPOEL. Een mooi stuk werk, dat verzeker ik je, en een grappig ook!--Kom, goede Pieter Dissel, roep nu de spelers op, bij 't lijstje af.--Mannen, wat uit mek?ar, op een rij!

DISSEL. Geeft antwoord, als ik je opnoem.--Klaas Spoel, de wever!

SPOEL. Hier. Zeg nu, welke rol ik heb, en ga dan voort.

DISSEL. Jij, Klaas Spoel, staat hier voor Pyramus.

SPOEL. Wat is Pyramus? een minnaar of een tyran?

DISSEL. Een verliefd minnaar, die zijn eigen uit verliefdheid dapper doodsteekt.

SPOEL. Dat zal een traan of ettelijk kosten, als het natuurlijk gespeeld wordt. Als ik het doe, laten de toeschouwers dan hun zakdoeken klaar houden; ik zal stroomen laten vergieten; ik zal aandoenlijk wezen, dat het liefhebberij is.--Nu de volgenden;--maar toch, ik heb het meeste sjenie voor een tyran; ik zou Erkles prachtig kunnen spelen, of een grimmige rol, die alles kort en klein slaat:

"De rouwe rots Bonst met een bots En sleurt des slots Gevangnis om; Maar Phibbus' kar, Die straalt als star, Werpt in de war Den dollen drom."

Dat ging daar verheven;--Ga nu voort met de namen van de spelers!--Dat is zoo de manier voor Erkles, de manier voor een tyran; een minnaar valt meer in 't aandoenlijke.

DISSEL. Wouter Wind, de blaasbalkmaker!

WIND. Hier, Pieter Dissel!

DISSEL. Jij moet Thisby op je nemen.

WIND. Wat is Thisby? een dolend ridder?

DISSEL. Neen, dat is de juffer, waar Pyramus op verliefd moet zijn.

WIND. Neen maar, wat we?rga, je moet me niet voor vrouw laten spelen; mijn baard komt al mooi uit.

DISSEL. Dat doet er niet toe; je kunt een momgezicht voordoen en je moogt een stemmetje gebruiken, zoo fijn als je maar wilt.

SPOEL. Als ik mijn gezicht mag wegstoppen, laat mij dan ??k voor Thisby spelen; ik zal een verschrikkelijk fijn stemmetje opzetten:--"Thisne, Thisne!"--"O Pyramus, o mij zoo dier! zie hier uw Thisby, u zoo dier, uw bruid zoo dier!"

DISSEL. Neen, neen, jij moet voor Pyramus spelen, en jij, Wind, voor Thisby.

SPOEL. Goed, ga voort.

DISSEL. Steven Slokker, de snijder!

SLOKKER. Hier, Pieter Dissel!

DISSEL. Steven Slokker, jij moet voor Thisby's moeder spelen.--Jan Tuit, de ketellapper!

TUIT. Hier, Pieter Dissel!

DISSEL. Jij voor Pyramus' vader; ikzelf voor Thisby's vader.--Schaaf, de schrijnwerker, jij hebt de rol van den Leeuw; en nu, hoop ik, zijn we klaar met de rollen.

SCHAAF. Heb je de rol van den Leeuw ook op papier? Och toe, heb je ze, geef ze mij dan, want ik ben zoo hardleersch.

DISSEL. Je kunt het wel zoo voor de vuist doen, want het is niets als brullen.

SPOEL. Geef mij de rol van den Leeuw ook! Ik zal brullen, dat het ieders hart goed zal doen mij te hooren; brullen zal ik, dat de hertog zal zeggen: "nog ereis brullen! nog ereis brullen!"

DISSEL. Als je het al te vreeselijk deedt, zou je de hertogin en de dames laten schrikken, dat ze aan het gillen raakten; en dat zou genoeg wezen om ons allemaal aan de galg te brengen.

ALLEN. Ja, dat bracht ons aan de galg, allemaal, zooals we hier zijn!

SPOEL. Ik moet ook zeggen, vrienden, dat, als we de dames zoo deden schrikken, dat ze buiten-d'r-zelf raakten, ze d'r niet op zouden zien, als we gehangen werden; maar ik zal m'n stem zoo'n forcie geven, dat ik je zoo zacht zal brullen als het liefste zuigduifje; ik zal je brullen, alsof je een nachtegaal hoorde.

DISSEL. Neen, jij kunt geen andere rol hebben als Pyramus; want Pyramus is een man met gladde wangen; een man zoo net als je er maar een op een zomerschen achtermiddag te zien krijgt, een heel fatsoenlijk, een heerachtig man; daarom, jij moet volstrekt Pyramus spelen.

SPOEL. Nu, ik neem het aan. In wat voor baard zou ik hem het best spelen?

DISSEL. Wel, zooals ge zelf verkiest.

SPOEL. Ik wil hem je geven in een stroogelen baard, of in een oranjebruinen baard, in een karmezijnrooden baard, of in een Fransch-kroongelen baard, zoo mooi hooggeel.

DISSEL. Er zijn Franschen genoeg met een geheel kale kruin, en zoo zou je ook wel zonder baard kunnen spelen.--Maar, mannen, hier zijn je rollen; ik dring bij je aan en bid en verlang, dat je ze morgen avond van buiten kent; en dat je in het bosch van het paleis dan bij me komt, een mijl van de stad, bij maanlicht; daar zullen we rippeteeren; want, komen wij in de stad bij meka?r, dan krijgen ze het in den neus, en dan krijgen we toehoorders, en dan was ons plan bekend. Ik zal in den tusschentijd een lijst maken van de benoodigdhedens, die er voor ons stuk niet zijn. Nu, mannen, ik verzoek je, laat me niet in den steek!

SPOEL. We zullen maken dat we er zijn, en daar kunnen wij in 't geniep en vrijmoedig onze rippetitie houden. Doet je best maar en kent den boel! Atj?!

DISSEL. Bij den hertogseik dan, daar komen we bij meka?r.

SPOEL. Ja goed; past op er te wezen of het zal er spannen!

TWEEDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

Een woud bij Athene.

Elfe en Puck komen op, van verschillenden kant.

PUCK. Zeg, geest, waarheen? waar zwerft gij heen?

ELF. Over berg en vallei, Over heg, over muur, Door het park, door de wei, Door rivier en door vuur, Zwerf ik rond met elfenspoed, Vlugger dan de maanbol doet, Dien mijn koningin, en houd Frisch haar plekjes in het woud; Primula's, haar eerewacht, Zijn op 't gouden kleed bevracht Met robijnen, elvengaven, Die de lucht met geuren laven; Ik moet om druppels dauw dit veld hier door, Hang elke bloem een paarl in ieder oor. Vaarwel, gij plompe geest, want ik moet gaan, Dra komt mijn koningin met de elfen aan.

PUCK. De koning viert een feest hier deze nacht; Hij moet de koningin niet zien; geef acht! Want Oberon is zeer gekrenkt en boos, Wijl zij een lieflijk kind als dienaar koos, In Indi? geroofd, een koningszoon; Nooit had ze in haar gevolg een knaap, zoo schoon; Naijvrig vorderde Oberon dit kind, Opdat het hem door 't woud de paden vind'; Zij weigert hem het lieve wicht en vlecht Er kransen voor, is te?r er aan gehecht; En waar hij nu bij 't sterrenlicht haar ziet, In veld of bosch, of aan een heldren vliet, Daar volgt een twist, die heel hun elfenstoet Verschrikt in eikelnapjes schuilen doet.

ELF. Erken ik w?l uw wijs van doen, uw leest, Dan zijt ge wis die sluwe, plaagsche geest, 't Kaboutertje, dat boerenmeisjes kwelt, Haar melk ontroomt en deerlijk haar ontstelt, De boerenvrouw soms plaagt en boot'ren laat, En buiten adem karnen, zonder baat; N? 't bier niet gisten laat, d?n in de nacht Den zwerver dolen doet, zijn leed belacht? Maar die u vleiend noemen "lieve Puck", Die helpt ge in 't werk en brengt hun steeds geluk; Die zijt ge, naar ik denk?

PUCK. Ja, juist gedacht; Ik ben die snaaksche zwerver van de nacht, Die Oberon vaak lustig lachen doet, Als ik een hengst, van boonen wel doorvoed, Bedrieglijk toebriesch als een merriepaard; Of op een oudevrijsters-krans, bedaard, In 't glas mij houd als een morel, maar nauw Brengt ??n mij aan den mond, of ik bedauw Al spartlend de' ouden boezem met het nat. Soms kraamt een oude moei een grooten schat Van wijsheid uit, houdt voor een driestal mij, En wil gaan zitten, maar ik spring op zij, En, plomp! daar ligt ze, hoest, roept moord en brand, En heel de kring, die eerst nog in de hand Wou proesten, giert van 't lachen, en roept uit: "Dat was daar van de preek een mooi besluit!"-- Maar, elfje, daar komt Oberon! Op zij!

ELF. En hier mijn meesteres!--O waar' 't voorbij!

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top