Read Ebook: Gids bij de studie der Nederlandsche letterkunde Voor leerlingen der gymnasia H. B. scholen en studeerenden voor de hoofdacte by Rijpma E Enneus
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 989 lines and 78068 words, and 20 pages
issel dus juist van pas komt.
c. Het laten vallen van den brief van een gefingeerden bankier.
d. De weddenschap tusschen Lodewijk en Jan om duizend gulden.
Het eigenaardige nu is, dat deze bedrieger zelf bedrogen wordt en nog wel op dezelfde wijze als hij 't anderen tracht te doen. Dat maakt het geval voor de toeschouwers, die den juisten toestand kennen, komisch. De bedrieger wordt bedrogen: Charlotte is eveneens doodarm. De toeschouwers worden al dadelijk ingelicht door 't gesprek van Charlotte met de meid, en vooral door 't geen Klaartje daarna nog zegt. Ook bij Charlotte dus weer "kaale grootsheid." Hoe slecht het er bij haar in huis wel uitziet, hooren we later uit den mond van Klaar: bijna alle goederen zijn in den lommerd; de schuldeischers moeten bizonder lang op betaling wachten, en de meesteres moet zelfs geld leenen van de dienstmeid.
't Gevolg hiervan is dat het dienstmeisje niet minder familiaar is met Charlotte dan Jan met Lodewijk. Charlotte en haar moeder Konstance probeeren evenals Lodewijk tegenover de buitenwereld de meening te doen vestigen dat ze rijk zijn, ze hebben rondgestrooid dat ze veel geld ge?rfd hebben van een oom die in Oost-Indi? gestorven is, vandaar ook dat de waard dit later volkomen te goeder trouw vertelt. Vooral Lodewijk moet den indruk krijgen met een gegoede familie te doen hebben, vandaar de luide bevelen van Charlotte tegen Klaar opdat Lodewijk zal hooren hoe rojaal de familie leeft, het zoogenaamde stelen van het parelsnoer, het te koop aanbieden van juweelen in Lodewijks tegenwoordigheid, de betaling van de pacht door den gewaanden boer, om den indruk te vestigen dat Konstance landerijen bezit, en vooral het geld-tellen tijdens de liefdesverklaring van Lodewijk.
Wel kan dus gesproken worden van een "Wederzijdsch Huwelijksbedrog"!
Men ziet dat het geheele stuk draait om dat elkaar-bedriegen, 't andere is dan ook bijwerk.
Konstance is volstrekt niet beter dan Charlotte, misschien zelfs nog een graadje erger. Zij ziet er immers niet tegen op de eer van haar dochter op 't spel te zetten, alleen opdat later geen bruidschat behoeft te worden betaald, of feitelijk alleen om hare armoedt nog een poosje langer te verbergen, want de bruidschat zou ze toch nooit kunnen geven. Charlotte staat in dit opzicht boven hare moeder: zij wil zich eerst niet laten schaken; later geeft ze wel toe blijkens het gesprek van Klaar met Lodewijk, maar weet eindelijk toch de zaak uit te stellen totdat haar broer gekomen zal zijn.
Van Klaar en Jan is in den loop der bespreking al een en ander gezegd, zoodat we over hen kort zullen zijn. Zij vormen, zooals gewoonlijk met de knechts- en meidenrollen in 't blijspel 't geval is, voor een goed deel 't komische element b.v. hunne liefdesverklaringen en ook die van Hans en Klaar in tegenstelling met de deftige betuigingen van Lodewijk en Charlotte. Klaar is een echte brutale en slimme dienstmeid. Van haar brutaliteit, die vooral ontstaat uit de eigenaardige verhouding waarin ze staat tot Charlotte, hebben we al enkele staaltjes gegeven, we wijzen nog op de familiare wijze, waarop ze tegen Karel spreekt in 't bijzijn van hare meesteres. Slim is ze, dat bewijst hare houding tegenover Lodewijk; ze begrijpt ook dadelijk waarom Charlotte zoo luid spreekt. Altijd zijn hare opmerkingen, die dikwijls ter zijde gezegd worden, snedig. Men leze b.v. nog eens haar gesprek met Hans! Merkwaardig is, dat ook deze slimme meid bedrogen wordt en dat nog wel door een dwaas als Jan: 't is weer de hoogmoed! Barones te worden, al is 't dan ook barones van Schraalenstein, lacht haar toe en bovendien, ze is immers feitelijk ook van adel!
Jan wordt vooral komisch als baron. Hij, de verloopen soldaat, weet zich in hoogere kringen natuurlijk niet goed te bewegen, bovendien meent hij allerlei moois van Lodewijk te moeten vertellen, zoodat hij soms de zotste dingen zegt. Gelukkig dat Lodewijk vooruit gezegd heeft dat zijn vriend de baron soms niet al te goed bij 't hoofd is. Men was dus voorbereid! Komisch is ook de wijze waarop Jan zich verraadt. Tot het einde toe blijft hij de geslepen, gemeene bedrieger, die er ten slotte nog met het geld vandoor gaat.
Karel speelt tot op zekere hoogte de mooie rol: hij immers ontmaskert de beide bedriegers, maar.... blijkt toch zelf ook een bedrieger te zijn, ook hij is door de "kale grootschheid" aangetast en heeft zijn vrouw wijsgemaakt dat zijn moeder heel rijk is. Maar juist daardoor kan hij Lodewijks handelingen des te beter begrijpen en vergeven, zoodat alles nog terecht komt.
We wijzen hier nog op enkele middelen waardoor Langendijk het komische van 't stuk tracht te verhoogen.
"En groet genadig uw koezijn, Den heer Baron van Schraalenstein; Wiens quaal ik hoop dat nu niet zwaar is. Hans Yzerfresser, secretaris."
Evenals in vele andere blijspelen vinden we ook in 't "Wederzijds Huwelijksbedrog" vele satirische opmerkingen over verschillende dingen, b.v.:
"Je woont in Utrecht, zou je niet van adel weezen?"
vraagt Jan aan Klaar.
"'t Is 't ouwe liedje, dat de dichters altijd zingen; Een boeremeid wordt ligt door hen een koningin, Een herder koning."
SAARTJE BURGERHART.
In de voorrede aan de "Nederlandsche Juffers" geven de schrijfsters het doel van haar roman aan, ze hopen aan te tonen, "dat een overmaat van leventigheid, en eene daaruit ontstaande sterke drift tot verstrooiende vermaken, door de Mode en de Luxe gewettigd, de beste meisjes meermaal in gevaar brengen, om in de allerdroevigste rampen te storten." Tevens zullen ze in 't licht stellen, dat dergelijke meisjes de leiding noodig hebben van "vrouwen, die voorzichtigheid aan minzaamheid, en goedhartigheid aan eene beredeneerde onverzettelijkheid verbinden." . Dat juist Betje Wolff een dergelijke geschiedenis schrijft is heel natuurlijk, daar zij als jong meisje bijna door een schurk, den vaandrig Gargon, ongelukkig was geworden; de historie van Saartje bevat dan ook heel wat herinneringen aan Betje's eigen leven; ook zij was iemand met "een overmaat van levendigheid en met een sterke drift tot verstrooiende vermaken!"
De schrijfsters hebben als kunstvorm gekozen den roman in brieven, een modevorm in dien tijd, maar die tevens voor haar doel uitstekend geschikt was. Zij wilden immers vooral het innerlijk leven van de personen schilderen, en daarvoor leent zich de briefvorm zeer goed. In brieven aan hunne vrienden of vriendinnen leggen de verschillende personen hun intiemste zieleleven bloot en geven de drijfveeren aan voor hunne handelingen. De briefvorm is dus bij uitstek geschikt om de karakters goed te doen uitkomen. Hetzelfde kan gezegd worden van den "dagboekvorm" die in de laatste jaren nogal eens gebruikt wordt.
Bovendien wilden de schrijfsters een echt Nederlandschen roman leveren, ieder volk heeft iets eigenaardigs, moet dus ook eigen schrijvers hebben. Vertaalde werken kunnen uitstekend zijn en dienen vooral om den letterkundigen smaak van een volk te verbeteren, maar een hoogstaand landgenoot kan nog m?er geven, omdat hij de eigenaardigheden van zijn volk kent. .
Het "niet vertaalt" op 't titelblad wijst dus op een bepaald beginsel.
Bespreking van de verschillende personen.
Het streven der schrijfsters moet in de eerste plaats zijn bij ons sympathie te wekken voor dat meisje; gebeurde dit niet, dan zullen we in haar lotgevallen weinig belang stellen en een mogelijk ongeluk van Saartje zou ons vrijwel koud laten. Maar al dadelijk voelen wij voor haar sympathie, vooreerst om haar karakter en dan wegens de treurige omstandigheden, waarin zij geplaatst is: Saartje is ouderloos, woont bij een gierige, kwezelachtige tante, die haar infaam behandelt, en de eenige die haar zou kunnen helpen, de voogd Abraham Blankaert, is ver weg, in Parijs.
Bijna niemand zou 't bij tante Hofland uitgehouden hebben en Saartje wel 't allerminst. Haar voornaamste eigenschap is levenslust, ze is een jong, vroolijk, elegant meisje, dat zich graag smaakvol kleedt, veel houdt van muziek, en van 't leven wil genieten. Lief hebben wil ze en geliefd worden, maar bij tante Hofland is geen liefde! Haar goed hart leeren we kennen, als de weduwe Spilgoed ernstig ziek wordt, dan verpleegt Saartje haar. En gevoelig is ze: men leze hare brieven aan Anna Willis .
't Is dan ook heel natuurlijk dat dit meisje 't huis van haar tante ontvlucht. Maar de verandering is te groot om geen schade te veroorzaken! Bij tante niet de minste vrijheid en nu plotseling te veel. De weduwe Spilgoed heeft immers feitelijk niets te zeggen over Saartje, ze is de houdster van een pension: de dames zijn volkomen vrij. Vandaar ook de waarschuwing van de verstandige Anna Willis: "zal uwe ziel, die smacht naar zinnelijke vermaken, en die daaraan zoo lang gebrek geleden heeft, zich niet, bij de ruime en keurige opdissching daarvan, overladen?" Saartje zelf ziet er niet het minste kwaad in, haar eenig doel is: een weinig van 't leven te genieten; "als de kring afgeloopen is", zal ze wel tot rust komen. Maar dat is niet het geval: juist deze voortdurende vermaken wakkeren haren lust tot uitspanningen aan, zoodat ze ten slotte heel anders leeft dan ze zelf wil. Daarom hebben de woorden van Anna Willis en van de weduwe Spilgoed geen voldoende uitwerking, en is er een harde les noodig, die haar de oogen opent en voor vallen behoedt.
Die les is 't geval met den verleider. "Dat het meisje gelukkig ter plaatse harer bestemming geraakt is dus zuiver toeval" . Zoo bewijzen de schrijfsters door Saartjes geschiedenis, dat de bescherming van een liefdevolle verstandige moeder voor jonge meisjes noodzakelijk is.
De weduwe Spilgoed wordt ons geschilderd als een "engelachtige vrouw", van wie iedereen met lof spreekt, maar ze heeft over Saartje niet het gezag dat een moeder heeft, en kan haar dus niet voldoende beschermen. Het te veel uitgaan van het meisje keurt ze niet goed, ook niet den omgang met den heer R., maar ze heeft niet de macht om aan dat alles een einde te maken. Hoewel ze niets weet ten nadeele van den verleider, is er toch iets in hem wat haar wantrouwend maakt, waarom ze dan ook Saartje vergezelt naar den schouwburg, zoodat het plan van R. voorloopig verijdeld wordt. Trouwens haar eigen vroeger leven is een voortdurende waarschuwing voor de jonge meisjes: zij was door onnadenkendheid en door de domheid harer ouders ongelukkig geworden.
Naast deze dame leeren we een andere verstandige vrouw kennen, die hare kinderen uitstekend opvoedt, nl. de weduwe Willis. Vooral hare houding tegenover haren zoon Willem, die Saartje lief heeft en haar tot vrouw wenscht, geeft blijk van haar helder oordeel. Saartje en Willem moeten niet huwen en zullen onmogelijk gelukkig kunnen worden, ze passen niet bij elkaar. Liever wil ze haar zoon een voorbijgaand verdriet aandoen, dan hem voor altijd ongelukkig maken.
De waardige dochter dezer verstandige moeder is Anna Willis, maar toch heeft deze jonge dame niet onze volle sympathie. En dat niet zoo zeer, omdat ze voor hare jaren wat onnatuurlijk wijs en deftig is, maar vooral, omdat ze zich op hare braafheid laat voorstaan. Dat blijkt uit hare houding tegenover Saartje: breed worden de slechte handelingen van de laatste uitgemeten, terwijl aan Anna zelf niets dan goed is. Hier geldt weer 't spreekwoord van den splinter en den balk! Juist door deze eigenaardigheid van Anna ontstaat zelfs een vrij ernstige verwijdering tusschen haar en Saartje . De "ontdekkende predikati?n" van Saartje hebben blijkbaar een goeden invloed op 't hart van hare vriendin.
Een geheel ander meisje is Letje Bruinier, zij is meer iemand als Saartje, ook ouderloos, ook als deze eenigszins "luchtig", maar ze is veel oppervlakkiger. Gelukkig voor haar dat ze in aanraking komt met Saartje, van wie ze heel wat leert. Zoo wordt ook dit meisje ten slotte nog een geschikte vrouw voor den goedhartigen Willem Willis en later eene degelijke huismoeder.
Abraham Blankaert is 't type van den eerlijken, ronden koopman die 't leven van den vroolijken kant opvat en met een krachtigen wil alle bezwaren weet te overwinnen. Waar hij komt, vluchten de zorgen. Mooi praten geeft niet veel bij hem, daden zijn hoofdzaak. En hij kan de menschen ongemakkelijk de waarheid zeggen, een blad neemt hij nooit voor zijn mond, daarvan kunnen tante Hofland en Jan Edeling meepraten. Maar ook Saartje spaart hij niet als hij slechte dingen van haar hoort. Altijd is hij bereid anderen te helpen: zijne houding tegenover Saartje is een en al liefde en welwillendheid; Willem Willis en Letje Bruinier worden door zijn toedoen in staat gesteld een huishouden op te zetten; alle bedienden vereeren hem om zijn goedheid. E?n ding is er dat ons in zijn brieven wel eens hindert, maar dat we toch gaarne over 't hoofd zien: het te koop loopen met zijn eigen deugden.
Maar hij meent dat waarschijnlijk zoo erg niet, 't is meer een eigenaardige wijze van uitdrukken. Onrecht kan Blankaert niet dulden en huichelarij maakt hem giftig. Vandaar zijn uitvallen tegen de "fijnen", die den godsdienst gebruiken om allerlei leelijks te verbergen. Hij is dan ook "eens door zoo een fijnbaard schrikkelijk bedrogen". Maar godsdienstig is hij wel, hij vraagt Saartje b.v.: "Ga je wel in de kerk kind? Dat moet je vooral en vooral doen." Men vergelijke ook zijn brief aan Jan Edeling.
Hendrik Edeling is "een onzer allerbeste jongelieden", "een braaf, verstandig man". Hij is juist de echtgenoot die geschikt is voor Saartje: zij, met haar levendig karakter en vlug verstand, moet geleid worden door een ernstig, verstandig man, ze moet haar man hoogachten, hij moet haar leermeester zijn en zich toch niet boven haar stellen. Daarom kon iemand als de goedmoedige Willem Willis, die Saartje niet geleid zou hebben en al hare grillen zou hebben ingewilligd, nooit haar man worden. En Jacob Bruinier is goed als speelpop, waarmee Saartje zich een oogenblikje vermaakt, maar voor zoo iemand zal ze nooit achting kunnen gevoelen. Wij halen hier nog enkele woorden aan uit een brief, die de verstandige weduwe Willis aan Abraham Blankaert schrijft: "Saartje zal een man moeten hebben, die in staat is om haar te leiden; een man, die niet alleen hare liefde maar ook haar achting waardig is. Een voortreffelijk man, met ??n woord, die haar, mag ik het zoo noemen, in eenige dingen overschijnt."
Tegenover al deze deugdzame menschen staan Suzanna Hofland, Cornelia Slimpslamp, Broeder Benjamin, Brecht, en de heer R. die de "gemeene" rollen vervullen. Suzanna Hofland was als oudere zuster van Saartje's moeder zeer jaloersch toen deze trouwde, terwijl "om haar geen liefhebbers kwamen", misschien wel omdat ze "juist niet heel ooglijk was". Zij voegde zich daarom bij de "fijnen", niet uit innerlijke overtuiging, maar uit een soort van wraakzucht. Misschien ook hoopte ze aan een der "broertjes" te behagen! In elk geval schijnt tante Suzanna in haar jeugd nog al "een rare schommel" geweest te zijn. Ook later deed ze zich niet van een gunstige zijde kennen, vooral niet tijdens de ziekte harer zuster. En bovendien komt er nog een hoofdzonde bij: de gierigheid. Blankaert betitelt haar met den eerenaam "geveinsde inhalige feeks;" zevenhonderd gulden wordt er jaarlijks voor Saartje betaald en 't meisje "lijdt juist geen honger, maar 't scheelt niet veel". Ook uit haar brief aan Blankaert na de vlucht van Saartje geschreven, blijkt duidelijk haar inhaligheid. 't Is daarom goed gezien van de schrijfsters later juffrouw Hofland juist op die kwetsbare plek te treffen, "de Heere bezoekt haar om hare gierigheid."
Cornelia Slimpslamp en broeder Benjamin zijn huichelaars, "die onder den dekmantel der godzaligheid" de gemeenste streken uithalen. In hen wordt dan ook de geveinsde vroomheid gegeeseld. Heel vroom zijn ze oogenschijnlijk, "dierbare" briefjes schrijven ze aan tante Hofland, en ondertusschen is deze niets dan "een zot dier, dat hen dient om de smul". Blankaert waarschuwt tante genoeg: "Waarachtig, Sanne, de fijnen loopen op uw zak, meid! ze zullen je zoo arm maken als een mier," maar "Sanne" luistert niet. Vooral Benjamin trekt haar aan, zoodat zelfs het gerucht loopt dat tante met hem zal trouwen. Waarschijnlijk is 't vooral Cornelia Slimpslamp geweest die dit verhinderd heeft. Broeder Benjamin is zoo mogelijk nog gemeener dan zijn waardige gezellin Cornelia, de laatste heeft immers nog den moed te zeggen wat ze meent, terwijl Benjamin zelfs tegen zijn medeplichtige "den fijnen Filebout uithangt". .
Brecht eindelijk is een "oude, leelijke, zotte hottentot van een meid, een dronken todde", die bij tante een lekker lui leventje heeft, bizonder van een glaasje houdt, en ten slotte dan ook naar eene bierkroeg verhuist. Vermakelijk is hare voorstelling alsof Saartje en later ook Broeder Benjamin en Zuster Cornelia haar "wijn hebben ingeperst".
De heer R. behoort tot de lichtmissen, zooals Blankaert die in een brief aan Saartje beschrijft. Hij is geheel een man van de wereld, voor 't oog een gentleman, altijd even voorkomend--een wolf in schaapskleeren. Alleen in zijn brieven aan "den heer G." toont hij zich in zijn ware gedaante.
Zooals we onder de hand reeds zagen treedt dikwijls in den roman 't hekelend karakter naar voren. In dit opzicht ligt Saartje Burgerhart geheel in de lijn der Spectatoriale geschriften uit dien tijd, waarin de ondeugden aan de kaak werden gesteld en waartegenover dikwijls ook werd gewezen op 't vele goede in de maatschappij. Dat dit in den roman 't geval is, is te minder te verwonderen als men zich herinnert dat Betje Wolf meermalen zelf dergelijke vertoogen heeft geschreven. We wijzen hier op enkele dingen waarover gesproken wordt.
Bij 't lezen treft ons dadelijk het eigenaardige van sommige namen, zoo is Lotje Rien-du-Tout werkelijk een "niemendal", en behoort Mejuffrouw Buigzaam tot "het geslacht der Buigzamen." De namen zijn gekozen in verband met het karakter der personen, men denke b.v. aan Edeling, Blankaert, Spilgoed, Redeling, broeder Benjamin, Cornelia Slimpslamp en Stijntje Doorzicht.
DE JAROMIR-CYCLUS.
De bedoeling van 't onderstaande is duidelijk het verband in 't licht te stellen tusschen de vier onderdeden van 't werk en tevens om aan de hand er van na te gaan, welke de verdiensten van Staring als dichter zijn.
Staring had slechts drie gegevens:
a. twee plassen bij Lochem, de zoogenaamde duivelskolken.
b. de zoogenaamde hondentree in de kerk te Zutphen.
c. een weiland te Lochem, de duivelsaars.
Zijn groote verdienste is dat hij uit deze weinige gegevens een verhaal heeft opgebouwd, waarin al deze deelen met elkaar in logisch verband gebracht worden. De draad die dit alles zou vereenigen, werd de strijd tusschen een zekeren pater Jaromir en den duivel. Hoe het in bizonderheden uitgewerkt is, zullen we straks nader zien.
Maar de dichter had nog een inleiding noodig, waardoor de wrok van den duivel tegen Jaromir verklaard kon worden en deze vond hij in een verhaal, voorkomende in een Engelsch tijdschrift, welk verhaal hij omwerkte tot zijn: Jaromir te Praag. Dit gedeelte is dus geen eigen vinding, maar het verdienstelijke van Staring is hier, dat hij een vreemd verhaal zoo handig wist te gebruiken als inleiding voor zijn eigen werk, dat het vreemde gedeelte ??n met zijn eigen werk is geworden. Dat Staring Jaromir te Praag bedoelt als inleiding tot het volgende, blijkt uit de vier eerste regels van Jaromir te Zutphen:
"De kennis werd gemaakt; Gij kondt een beetre maken Dan met Vriend Jaromir, maar, Lezer, 't was voor mij De beste: ik kom daardoor van een Prefatie vrij, En heb een naam, waaraan 't geen volgt is vast te haken."
Juist deze laatste zin bewijst het gegronde van onze bewering.
Jaromir te Praag kon dienen ter inleiding, omdat daardoor de wrok van den duivel tegen Jaromir wordt verklaard. Dit zien we uit Jaromir te Zutphen, vers 23-32: de priester dacht niet meer aan de klucht die hij in zijn studententijd uitgehaald had, maar de duivel w?l. Hij is boos, omdat Jaromir vroeger zijn rol gespeeld had .
Add to tbrJar First Page Next Page