bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Oudewater en omtrek Geologisch Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst by Zijll Willem Cornelis Van

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 2848 lines and 152951 words, and 57 pages

Zoo als gemeld is, treft men haar gewoonlijk tot op tien voet in den grond aan. Ieder zal wel willen toestemmen, dat hoe dieper die puinaarde zich over 't algemeen bevindt, het des te grooter bewijs is voor de oude bewoning eener dusdanige plaats. Even buiten Oudewater zelfs, behoeft men meestentijds slechts 2 ? 3 voet in den grond te dringen om geene steigeraarde meer te vinden.

En thans, goedgunstige lezer, zijn wij weder tot de oppervlakte des bodems, tot de zoogenaamde

Teelaarde

genaderd. Weinig zijn de geologische veranderingen, die in dezen tijd daarin worden aangebragt. Hier en daar vermeerdert, ja, de steigeraarde, verhoogt en mengt de vlijtige landbouwer zijn akker met plantaardige en dierlijke meststoffen, of werkt zijn bouwgrond ondereen met uitgebaggerde derrie, die hij daarna "welige grond" noemt, doch alles kan van luttel beteekenis geacht worden tot vervorming van ons alluvium.

Zeevloeden en doorbraken van rivieren woelen thans niet meer, geholpen door hunnen bondgenoot, de wind, verdelgend en woest over weiland en bouwakker; want door middel van dijken en sluizen heeft men hen als het ware gedwongen, zijne aangewezen grenzen niet te overschrijden: bosschen zijn uitgeroeid; veenachtige drassige grond in de schoonste beemden herschapen; alomme prijken lusttuintjes met schoone bloemen beplant en lieve pri?eltjes voorzien, waarin men zoo gaarne eene wijle verblijft; in ??n woord, de trotsche woestheid der natuur van weleer, heeft ook in Oudewater en omtrek plaats gemaakt voor de orde en regelmaat der 19de eeuw.

Deze eerste afdeeling zouden wij nu als ge?indigd kunnen beschouwen, ware het niet dat wij nog eene aanmerking hadden te berde te brengen. Zij is deze: de lezer heeft wel in aanmerking te nemen, dat de beschrevene alluviale lagen niet zijn gevormd met die opeenvolgende orde, welke is aangeduid; alleenlijk moest er verdeeling gemaakt worden, om geregelder de schets te kunnen vervolgen, en alzoo zijn er grenzen bepaald, die in de natuur vaak niet bestonden. Zoo vormde zich o. a. derrie op klei, en klei op derrie, en daarenboven weten wij, dat de wording van ijzeroer en veen bij daartoe gunstige omstandigheden nog steeds aanhoudt.

Alzoo sluiten wij deze geologische schets. In onze verbeelding zetteden wij voet op het diluvium over wiens wording reeds eeuwen en eeuwen henenrolden, en ook het alluvium, welks vorming, hoe weinig in dit oord ook, nog steeds aanhoudt, werd der aandacht gewijd.

In alles bespeurt men echter de wijze hand van den grooten Schepper en Bestuurder der geheele natuur, door Wien alleen alle krachten en hulpmiddelen konden zamenwerken tot vervorming van den bodem.

Ten volle zijn wij overtuigd, voor den geleerde weinig nieuws geschreven te hebben, misschien zelfs betraden wij hier en daar het dwaalspoor, of bezigden te onduidelijke uitdrukkingen; doch aan onze plaatsruimte eenigzins bepaald, konden en ook durfden we niet te lang de aandacht onzer lezers op dit punt bepalen. Mogten evenwel deze weinige regelen, eenig denkbeeld hebben gegeven van de geologische kennis onzer vaderstad.

MYTHOLOGIE.

"Met den ijver tot onderzoek, kwam ook allengs de overtuiging van het nut daarvan. Men kreeg hier opheldering over menig oud gebruik, over aloude wetten en instellingen, over woorden en uitdrukkingen, die sedert eeuwen duister geweest waren, en men leerde de denkwijze der vroegere tijden al beter en beter kennen, zoodat dit onderzoek ook reeds voor andere wetenschappen nut gedragen heeft."

Mr. L. Ph. C. van den Bergh.

Zeker, die lust, deze ijver tot onderzoek, waarvan in bovenstaand motto wordt gesproken, is aangenaam en nuttig: de mensch, die geschiedenis beoefent, volkseigenaardigheden en volksgebruiken met historisch waarnemend oog nagaat, hij leeft in zekeren zin niet alleen in dezen tijd: neen, door zich te verplaatsen naar het grijs verleden, toovert hij zich personen en zaken voor den geest, geheel vreemd somtijds aan die der eeuw waarin hij leeft,--smaakt hij een genot, een verheven genoegen, hen onbekend, die omtrent de geschiedenis onverschillig zijn en alzoo hun zedelijk voordeel niet willen doen met het nut, dat zij in zich bevat.

De geschiedenis en vooral de onbeschreven geschiedenis tot leidsvrouwe, en gij kunt ver, zeer ver doordringen in den onmetelijken tijd-oceaan; zij toch is de genius die u bijstaat, om thans verlaten plekken te bevolken, met de schimmen van heldhaftige mannen, geleefd hebbende in den grijzen voortijd!

Aller landen en volkeren geschiedenis is belangwekkend. De historie der laatsten heeft ons geleerd, dat eenigen, hoe nietig in hun begin, groot werden en magtig, maar dat ook juist die magt en die weelde hen verwijfd maakten, dat het de middelen waren tot hun ondergang. Helaas, ook zij ondervonden, dat de zoete weg der weelde glibberig was en gevaarlijk te betreden.

Zoo traden dan eenmaal magtige volkeren af van het groote wereldtooneel; van velen bleef dikwerf niet eens de naam overig.

Bij anderen wisselden voor- en tegenspoed, ontwikkeling en achteruitgang elkander af, doch zij hielden zich staande tot op dezen stond.

Is dan de kennis omtrent de wisselingen van ieder land en van elk volk zoo treffend en nuttig voor den mensch, hoeveel te meer moet het ons dan aansporen de geschiedenis na te gaan van ons eigen land, en strenger nog, van die dierbare plekke gronds, waarop wij het eerste levenslicht aanschouwden, welligt ook eenmaal den grooten natuurcijns zullen betalen, en onder welks groenende kerkhofzoden ook daarna onze assche zal rusten.

Gevoelen wij ons bij die gedachte reeds opgewekt, geen vreemdelingen te blijven op de breede baan der geschiedenis, er is echter nog een prikkel, nog een drijfveer die ons daartoe geleidt: deze, dat wij geene laakbare onverschilligheid mogen toonen, omtrent het bedrijf en leven onzer vaderen, die zoo veel veil hadden voor hun nageslacht; als hunne naneven niet alleen, ook als bewoners van den grond, dien zij ontwoekerden, hebben wij welligt zelfs een pligt te vervullen; de beoefening hunner geschiedenis. En deze algemeene beschouwingen, geachte lezer, zijn ook van bijzondere toepassing op Oudewater en omtrek, de punten onzer beschrijving.

Ontrollen wij dan de geschiedbladen, en zien wij daarin, welke gevaren ons dapper voorgeslacht dikwijls trotseerde, hoe het uit menigen kamp als overwinnaar terug keerde, hoe het moed met beleid en kracht bij innige volharding wist te voegen; hoe het leefde en stierf.

En, waar die geschiedrollen ontbreken, daar zijn het alhier plaatsnamen en volksgebruiken, die ons toefluisteren van dappere voorvaderen, van krachtige mannen, blond van haar en blaauw van oog, die hunne sterkgespierde leden alleen dekten met eene ruwe dierenhuid, los om de breede schouderen geslagen en bevestigd met eene doorn, van voorvaderen, offerende aan goden die niet bestonden, aan hemelligchamen, vuur en water, aan boom en plant, aan stroomen, enz.

Ook de voormalige gesteldheid van Oudewater's bodem, die in de eerste aflevering behandeld werd, bood zich voor dusdanige vereering uitnemend aan.

Behalve immers, dat zij hier even als elders hunnen goden konden offeren, verschafte de woudvolle toestand hun ter aanbidding boomen; in den vetten kleibodem groeiden planten in overvloed die zij vereerden, en de IJsselstroom bood hen eene woonplaats aan voor hunne watergoden en waterdienst; en dit, geachte lezer! is het verband tusschen geologie en mythologie, dat op bladz. 2 beloofd werd om aan te toonen.

En, niet waar, het is niet te verwonderen, dat wij juist bij gebrek eener zekere geschiedenis dezer streek tijdens het heidendom, die in hunne godendienst, hunne natuurvereering of mythologie trachten te zoeken, welke, als het dierbaarste wat zij bezaten, ook de veelvuldigste sporen heeft nagelaten.

Als zoodanig dan willen wij het eerst eenige heidensche feesten behandelen, waarvan sporen schijnen of wezenlijk zijn achtergebleven; daaronder zal men dan ook aantreffen de meivuren, waarvan wij zullen trachten te bewijzen: wie zij toegewijd waren, en daarna wat zij nog zijn; ten einde alzoo vergelijkingspunten verkregen worden, tusschen heidensch offervuur van vroeger en vreugdevol kinderspel van thans.

MYTHOLOGIE.

FEESTTIJDEN. FEESTEN. VOLKSGEBRUIKEN.

"Het geheele godenstelsel is thans niet meer in zijn geheel op te delven.... wij treffen slechts brokstukken aan...; maar deze fragmenten, die thans meer dan ooit met zorg worden verzameld, leeren ons thans nog oordeelen over het geheel dat verloren is."

D. Budding.

"....Door al die kleine aanduidingen en bijzonderheden te verzamelen, te schiften en de een met de andere te vergelijken, bekomt men eindelijk een tweelicht, waarbij men vele voorwerpen redelijk leert onderscheiden......... en ik vind geene zwarigheid te veronderstellen, dat sommige dier verbalen zeer oud zijn en welligt tot de tijden des heidendoms opklimmen."

Mr. L. Ph. C. van den Bergh.

Hoewel men niet van ons zal vergen, eene uitgebreide mythologie van ons land te leveren--wijl deze bereids bij onderscheidene auteurs bestaat en ons bestek daarvoor ook te beperkt is--zoo moeten wij echter, om in het vervolg dikwijls niet onverstaanbaar te worden, in de eerste plaats vooral den in de mythologie oningewijde opmerken, dat zij voornamelijk verdeeld wordt in drie soorten: de Oostersche-, de Westersche- en de Noordsche mythologie.

Dan moeten wij zeggen, dat, ofschoon men bij alle deze, vele gronddenkbeelden aantreft, die onderling veel overeenkomst met elkander hebben, zij toch eveneens bij vergelijking een aantal punten van verschil aanbieden.

En dit laat zich immers zeer gemakkelijk begrijpen. Zal het heidendom in het zuidelijk Europa en in Azi?, dat ook eene natuurdienst had, zich in hun zonnig klimaat, onder den wolkeloozen hemel, waar andere planten en boomen tierden, zich geen veel weelderiger natuurvergoding hebben voorgesteld dan de >>wilde" in Scandinavi? en IJsland, levende in eene geheel andere omgeving. Toch, al gewerd ons de Noordsche of Odinische mythologie uit het koudere klimaat, zoo was zij toch geenszins zonder dichterlijken gloed, zeker neen: daar uit het Noorden kwam zij tot ons, die natuurdienst, dat mythenstelsel, niet alleen in legenden, schoone overleveringen en heldensagen, maar ook in oorkonden, geschreven in de zoogenaamde Norraena taal. Deze waren het echter nog niet alleen die ons der N. volkeren mythologie deden kennen: ook de twee edda's verspreidden daarover veel licht , en onbetwistbaar is het, dat de mythologie van dit land niet slechts het meest der Noordsche nabij komt, maar ook dikwijls de grootste overeenkomst daarmede aanbiedt: en geen wonder, ons land werd gedeeltelijk uit het Noorden bevolkt. Van daar ontleenden wij dus ook gedeeltelijk taal, wetten en heidensche eerdienst.

Bij die Noordsche volkeren nu, die een magt van goden en godinnen hadden, was Odin de oppergod, en Frigga zijne gemalin, en van deze twee, zegt de heer Budding, stamt bijna geheel het asen- of godenstelsel af, wier leven en bedrijf in het hemelsche Asgard, wier invloed op Midgard en wier togten naar de onderwereld de edda-liederen dikwijls met zulke krachtige liederen afmalen.

Hoe groot de magt echter was die Odin bezat, stond hij evenwel onder de beschikking der Nornen of schikgodinnen. Dit bewijst de Baldur's mythe en de professie der V?la van het Noorden. >>Die voorspelling", aldus vervolgt Budding, >>betreft den dood van Baldur en geeft aan de geheele N. Godenleer behalve een behagelijk weemoedigen tint, ook eene bepaalde rigting aan alle bedrijven en heldenfeiten van het asenleven in Asgard."

Ten volle zijn wij het met genoemden oudheidkundige eens, en wij kunnen dan ook niet aan de heidensche feesten beginnen, tenzij de vriendelijke lezer iets nader omtrent den dood van den >>goeden Baldur" is ingelicht. >>In het Dietsch heidendom", zegt Mr. P. Blommaert, schijnt een dualismus ten gronde te liggen, hetwelk men schier in alle trappen van deszelfs natuurleer aantreft. Zoo staan Mispelheim en Nevelheim tegenover elkander, en door derzelver wederzijdsche werkingen, stichtten zij de wereld en het leven. In eene mindere schaal kan men deze gedachte vervolgen in de tegenstellingen van het licht tegen de duisternis, den dag tegen den nacht, den zomer tegen den winter, welke in eeuwige wisseling en als het ware in gedurigen strijd voortrollen. Dit natuurverschijnsel werd bij de Scandinaven door de schoone mythe van Haudur en Baldur voorgesteld.

>>Haudur en Baldur zijn Wodan's zonen. Baldur wordt de goede bijgenaemd; hij is zoo schoon en rijzig dat hij glanst.

>>Haudur is dof van kleur en blind , doch geweldig sterk. Hij was het, die zonder erg den doodelyken pyl op Baldur afschoot en zyns broeders onschuldige moorder werd. Zoo wordt zyn dood in de edda verhaelt.

>>Baldur de goede droomde, dat zyn leven in gevaer was. Daer hy dit den Asen bekend maekte, hielden zy daerover raed, en er werd besloten, Baldur tegen alle mogelyk gevaer te verzekeren. Frig nam gevolgelyk den eed af aen het vuer, water, yzer, aen allerlei metalen, steenen, aen de aerde, boomen, ziekten, dieren, vogelen, vergiftige slangen, dat zij hem niet zouden schaden. Als dit gedaen was en aen allen bekend gemaekt, verheugden de Asen zich daerover, zoodat zij Baldur vooraen in de vergadering stelden; eenigen schoten naer hem, anderen hieuwen op hem, anderen wierpen met steenen, en wat zy ook deden, hy had daer geene schade van. Daer Loki dit zag, verdroot dit hem hevig; hy begaf zich onder de gedaente eener oude vrouw naer Fensal bij Frig. Die vrouw vroeg aen Frig, of zij wist wat de Asen in hunne vergadering voor hadden. Zij antwoordde: >>allen schieten naar Baldur zonder hem te deeren," er bij voegende: >>ja, wapens en boomen zullen hem niet hinderen, ik heb ze allen den eed afgenomen." Dan vroeg de vrouw: >>hebt gij alle mogelijke dingen bezworen, dat zij hem niet kunnen beleedigen?" Frig antwoordde: >>er wast een kleine jonge boom ten westen van Walhal , met name Misteltein die mij te jong scheen om in eede genomen te worden." Daerop ging de vrouw heen. Loki trok nu den misteltein uit en ging daermede ter vergadering. Haudur, die blind was, stond aan het uiterste des kreits. Nu sprak Loki hem aen, en vroeg hoe het kwam dat hij niet op Baldur schoot. >>Vooreerst," zeide hij, >>kan ik hem niet zien, en ten tweede heb ik geen wapen."-->>Ik zal u toonen waer hij staet, en schiet dan op hem met deze roede."--Haudur nam Misteltein en schoot naer Loki's aanwijzing op Baldur. Het schot doorboorde den goede die dood ter aerde viel. Dit is het allergrootst ongeluk, dat goden en menschen ooit te lijden hadden. De verslagenheid onder de Asen was groot, en de diep bedroefde Frig zijne moeder, bood hare gunst aen dengene, die Baldur kon verlossen. Hermoder de snelle trok daerheen, maer vruchteloos was zijne poging."

En nu, geachte lezers! wat dunkt u van deze schoone mythe? kon de strijd tusschen dag en nacht, zomer en winter meer schilderachtig worden voorgesteld dan daar?

En thans dan, na deze mededeeling kunnen wij een aanvang maken met de beschrijving der feesten, waarin overal de gloor van dezen strijd doorstraalt.

Het zal nu wel niemand meer verwonderen, dat ons heidensch voorgeslacht den tijd niet bij jaren afbakende, zooals wij dit doen; zij deden dit in betrekking tot den stand der zon bij zomer en winter, en telden bij nachten, als slaande dit alles op den dood van hunnen beminden Baldur.

In den langsten nacht, bij hen moedernacht genaamd, dan, wanneer de zonne keerde en de strijd tusschen licht en duisternisse op nieuw aanving en zij dachten, dat deze schoone hemelbol weder op nieuw voor hen geboren werd, dan ook jubelde men, vierde feest, en slagtte een ever, dan hadden zij hun midwinterfeest , en smaakte men gedurende twaalf dagen ongekende feestvreugde: dan ging hun jaar in.

Zeer vele schrijvers en mannen van groote geleerdheid beschouwen het als zeer opmerkelijk, dat vele landhuren bij onze landbouwers op Midwinter verschijnen: ook dan gaat voor hen in zeker opzigt weder een nieuw jaar in.

Niet onwaarschijnlijk is dat van mythologischen oorsprong, en daar ook vele oude stukken in ons bezit zijn van landerijen, om Oudewater gelegen , wier huur ook om dezen tijd: >>sonnendaegh nae St.Martensdagh in den wynter" verschijnt, zoo zijn wij zeer geneigd aan te nemen, dat ook hier de mythologische jaaringang daarin een spoor naliet.

Daarna treedt onze

Nieuwjaarsdag

op, die insgelijks op hun midwinter, ook wel joelfeest genaamd, inviel.

De voormalige bewoners dezer landen vierden feest van het oude jaar in het nieuwe, en ook dit gebruik is alhier bij velen nog in stand, door het oude jaar uit en het nieuwe in te drinken.

Wijders bewijzen onze woorden: jolen, jool hebben, jolig zijn, volgens de meening van alle schrijvers die wij hierover raadpleegden, zonder kijf afkomstig te zijn van het mythologische joelfeest.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top