Read this ebook for free! No credit card needed, absolutely nothing to pay.
Words: 33540 in 7 pages
This is an ebook sharing website. You can read the uploaded ebooks for free here. No credit cards needed, nothing to pay. If you want to own a digital copy of the ebook, or want to read offline with your favorite ebook-reader, then you can choose to buy and download the ebook.

: Een reis naar de Philippijnen De Aarde en haar Volken 1886 by Montano Joseph - Philippines Description and travel De Aarde en haar Volken
Reis naar de Philippijnen
Tot de belangrijke teekenen des tijds behoort ongetwijfeld het toenemend gewicht, dat, in de laatste jaren vooral, het koloniale vraagstuk gekregen heeft. En hiermede bedoel ik niet de kwestie omtrent de wijze van beheer van onze oost-indische bezittingen en hetgeen daarmede in verband staat; ik vat de zaak ruimer op, en bedoel de toenemende belangstelling, die aan het koloniale vraagstuk gewijd wordt, ook daar waar men zich vroeger met deze kwestie bijna niet bezig hield; het streven, dat in verschillende staten steeds meer op den voorgrond treedt, om het oude koloniaal bezit uit te breiden of zich voor het eerst nieuwe koloni?n te verwerven. Het machtige Duitsche rijk heeft, tot groote verbazing van anderen, eensklaps dien weg ingeslagen, en heeft dat gedaan met die beslistheid, die energie, die doortastende wilskracht, die steeds de handelingen kenmerkt van den grooten staatsman, wiens schepping het nieuwe Duitschland is, en wiens schier onstuimig optreden misschien wel juist op deze ongewone wijze geschiedt, om bij de toeschouwers de gedachte op den achtergrond te dringen dat al deze schijnbaar onbesuisde en ge?mproviseerde stappen niet anders zijn dan de ontwikkeling van een fijn berekend, diep doordacht plan. Dit streven van de eerste militaire mogendheid van Europa naar koloniaal bezit, naar macht en invloed ook ver buiten Europa, heeft reeds zeer gewichtige gevolgen gehad, en zal waarschijnlijk, misschien reeds in eene nabijzijnde toekomst, tot zeer verrassende uitkomsten leiden. Frankrijk, op zijn beurt, heeft de oogen naar het verre Oosten geslagen en zich gewikkeld in avonturen, die duizenden menschenlevens en millioenen schats verslinden, die de krachten des lands uitputten, en toch in het gunstigste geval maar een zeer povere uitkomst schijnen te kunnen hebben.--Met verbazing, met ingehouden toorn, met kwalijk verborgen ongerustheid slaat Engeland deze gebeurtenissen gade: op een gebied, waarop het meende van rechtswege alleen meester te zijn en geen mededinger te moeten dulden, ziet het eensklaps een zeer ernstigen mededinger optreden, wiens verschijning juist daarom zoo verontrustend is omdat niemand weet wat hij eigenlijk wil en hoever hij zal gaan, terwijl men toch overtuigd is dat hij een vast plan heeft en op een doel afgaat, hem alleen bekend. Wat zal Engeland doen? Heeft het oude Brittanje, waar, onder menig opzicht, de toestanden zoo zonderling, zoo angstwekkend, men zou bijna zeggen zoo hopeloos verwikkeld zijn; dat voor de oplossing van zoo geduchte problemen, politieke en sociale, is geplaatst,--heeft het oude Brittanje nog de kracht den schepter der zee?n te omklemmen, en zijn onmetelijk koloniaal gebied te verdedigen en te handhaven? Of is ook voor Engeland het uur gekomen of in aantocht, het noodlottig uur, dat in vroeger en later eeuw, met onverbiddelijke noodzakelijkheid, geslagen heeft voor alle staten, wier gansche streven opging in handelsbelang, wier geheele politiek uitsluitend werd beheerscht door de kwestie van winst of verlies: het noodlottig uur, waarin de op dit ??ne doel gerichte nationale kracht blijkt opgeteerd en niet langer in staat om de verworven schatten, die den naijver van velen opwekken, te beschermen en de hand af te weren, naar dien rijken buit uitgestrekt?--Wie weet, of niet spoediger dan menigeen denkt, de historie op die vraag het antwoord zal geven.
Doch wij mogen ons door deze beschouwingen niet laten medevoeren. Slechts dit wilden wij in het licht stellen, dat de zoo opgewekte belangstelling in de ver verwijderde streken van het uiterste Oosten, het streven naar machtsuitbreiding in die streken, naar koloniaal bezit, een dieperen grond heeft, een politieken zoowel als een socialen of economischen; en dat daarom al hetgeen in die richting geschiedt in volle mate onze opmerkzaamheid en belangstelling verdient. En niet minder is het de moeite waard, onze kennis te vermeerderen van die landen, die tot dusverre als in de schemering van het onbekende waren verborgen, en die wel nooit, naar het scheen, geroepen zouden kunnen worden, op het wereldtooneel eene rol te spelen. Dat is veranderd: niemand kan zeggen, of niet wellicht morgen eene of andere vergeten plek, een of ander eiland, in den grenzenloozen oceaan verloren, eene wereldhistorische beteekenis kan erlangen; of niet van daar de vonk zal uitgaan, die een verwoestenden wereldbrand ontsteken kan.
Daarom meenden wij, bij de opening van een nieuwen jaargang van ons tijdschrift, de aandacht van onze lezers te mogen vragen voor het verhaal van een reistocht naar eene dier eilandengroepen in den Indischen-oceaan, op de grenzen tusschen Azi? en Polynesi?, die reeds door haar ligging geroepen schijnen, over korter of langer tijd eene gewichtige rol te spelen of althans den terugslag te ondergaan van groote gebeurtenissen. Het geldt de groep der Philippijnsche eilanden, een van de weinige brokstukken, die Spanje uit de schipbreuk zijner koloniale macht heeft gered en tot hiertoe behouden heeft. Onze gids op dezen tocht zal de heer doctor J. Montano zijn, een fransch geleerde, aan wien, naar een in Frankrijk heerschend en zeer prijzenswaardig gebruik, in 1879, door het ministerie van onderwijs eene wetenschappelijke zending naar de Philippijnen werd opgedragen. Na deze misschien reeds te lange inleiding geven wij hem zelven het woord.
Malakka.
Wij varen de rivier op, die zich tusschen de armoedige, zeer smerige woningen der maleische en chineesche bevolking heen slingert. Er is te Malakka geen hotel; wij besluiten dus ons aan te melden bij den eerwaarden pater Pouget, fransch priester-zendeling, en een beroep te doen op zijne gastvrijheid. De uitnemende missionaris stelt aanstonds zijn huis tot onze beschikking en laat onmiddellijk onze bagage derwaarts overbrengen. Pater Pouget deelt ons mede, dat zich te Malakka nog een ander landgenoot bevindt, de heer Rolland, dien ik vroeger te Parijs gekend heb, en van wien ik weet dat hij ons zeer nuttige inlichtingen zal kunnen geven. De heer Rolland, die te midden der bosschen van Kessang, veertig mijlen ten noorden van Malakka woont, is aanstonds bereid ons met zijne kennis ten dienst te staan; hij verzekert ons dat zijne woning bij uitstek gunstig gelegen is voor iemand, die de inlandsche rassen wenscht te bestudeeren. Hij keert dien eigen avond naar zijne plantage terug, en noodigt ons uit, met hem mede te gaan: welke vriendelijke uitnoodiging zonder bedenken door ons wordt aangenomen.
Des avonds vertrokken wij met den heer Rolland naar zijne plantage. De rijweg is zeer goed onderhouden. Tegen twee uren na middernacht komen wij te Durian Touggal, een politiepost, waar eenige mata-mata in bezetting liggen; ten zes uren zijn wij te Kessang, insgelijks een politiepost, niet ver van de woning van den heer Rolland. Het dorp Kessang zelf is niet veel meer dan een gehucht, met eene weinig talrijke bevolking; maar in de uitgestrekte, tot het dorp behoorende rijstvelden, die door een gordel van hooge boschrijke bergen worden begrensd, liggen eene menigte maleische hutten naar alle kanten verspreid.
Reeds den volgenden dag kom ik, door de tusschenkomst van den heer Rolland, in aanraking met een jongen Manthra, die door honger gedreven de bosschen verlaten had en die vrij goed maleisch spreekt. Wij nemen hem aanstonds in onze dienst: hij zal ons tevens als gids en tolk dienen en bleek volkomen aan onze verwachtingen te beantwoorden.
Pang Lima, zoo heette hij, nam op zich om ons naar zijne stamgenooten aan den berg Bukit Kumunin, ongeveer twintig mijlen ten noorden van Kessang, te voeren. Wij gaan met hem op weg en komen weldra in een dicht bosch, waar wij vier uren lang de sporen volgen van het wild gedierte; telkens wordt onze marsch gestuit door geweldige boomstammen, die van ouderdom ter aarde zijn gestort. Het is een prachtig, echt tropisch woud: reusachtige boomen stijgen overal als zuilen omhoog en vermengen hun zwaar gebladerte, zoodat slechts een getemperd licht door het dichte loofgewelf kan heendringen.
Wij bereiken den zoom van een breed en diep ravijn; aan de overzijde verheft zich een heuvel, een uitlooper van den Bukit Kumunin, die met een even dicht bosch is bedekt als dat hetwelk wij zooeven zijn doorgetrokken. Aan den voet van den heuvel bespeuren wij een kleinen schralen akker en eene hut, die zich schier verliezen tusschen de reusachtige boomen, wier schaduw de geheele plek overdekt.
Pang Lima gaat alleen vooruit, voorzien van glaskoralen en tabak en met last om de Manthras op onze komst voor te bereiden; want de onverwachte verschijning van zoo buitengewone wezens als blanken, zou den stam op de vlucht drijven en alle nadere aanraking onmogelijk maken. Gelukkig behoeft onze gezant niet lang te onderhandelen: weldra geeft hij ons een teeken, dat wij naderbij kunnen komen.
De Manthras schijnen eerst als aan den grond genageld; eenige vriendelijke woorden, door Pang Lima hun overgebracht, stemmen hen aldra tot meer toenadering; en terwijl de vrouwen hout hakken en vuur aanleggen voor ons ontbijt, kunnen wij op ons gemak de kleine groep gadeslaan. Dertien personen, negen volwassenen en vier kinderen, ziedaar de gansche stam, hier in de wouden verloren, en die maanden lang in deze eenzaamheid doorbrengt, zonder andere inlanders te zien. Deze arme lieden, bijna geheel naakt, onuitsprekelijk vuil, uitgehongerd, ten prooi van afzichtelijke ziekten, leverden een beklagenswaardigen aanblik op. De hut ziet er al even ellendig uit als hare bewoners. Binnen eene door houten blokken afgeperkte, kleine vierkante ruimte, liggen midden in de asch eenige andere blokken half te smeulen; men zorgt er voor, dat dit vuur niet uitgaat, want dan kost het moeite het weer te ontsteken. Men maakt namelijk vuur, door twee stukken bamboe tegen elkander te wrijven. In een hoek staan eenige ruwe potten en enkele manden, waarvan een de noodige ingredi?nten bevat om sirih te maken; tot onze verwondering zien wij ook een muskietenscherm, dat zeker van een of anderen Chinees is gekocht. De muskieten zijn een onuitstaanbare plaag in de wouden van Malakka; en ik kan mij zeer goed den eerbied verklaren, waarmede de arme Manthras deze vuile versleten gordijnen, die op honderd plaatsen met allerlei stukken gelapt zijn, beschouwen.
Free books android app tbrJar TBR JAR Read Free books online gutenberg
More posts by @FreeBooks

: In the Ranks of the C.I.V. by Childers Erskine - Childers Erskine 1870-1922 Diaries; Great Britain. Army. Honourable Artillery Company; South African War 1899-1902 Campaigns; South African War 1899-1902 Personal narratives British

: Ester Ried by Pansy - Christian life Juvenile fiction; Friendship Juvenile fiction; Siblings Juvenile fiction; Poverty Juvenile fiction; Charity Juvenile fiction; Youth and death Juvenile fiction; Sunday school teachers Juvenile fiction